• 50 woorden #1

    Zijn donkerbruine ogen bezien mijn persoon. Zijn leren jas hangt open en laat een logo zien, waarschijnlijk van een band of iets dergelijks. Als zijn ogen klaar zijn met de lichaamsscan, kijkt hij nonchalant naar mij, iets van een glimlach rond zijn mond. Ik adem in en vraag;
    ‘Goed gekeurd?’

    Ben zo terug – Bart

  • Spelen met Onzekerheid

    Ik zet de laatste lijntjes rond mijn ogen. Mijn wit geschminkte gezicht kijkt mij aan met ogen vol angst. De vettige laag make-up maakt dat het zweet eronder, niet uit mijn poriën weg kan. Mijn hartslag neemt steeds meer toe, een zweem van misselijkheid doet het water in mijn mond staan. Ik ken mijn teksten en weet waar ik moet staan. Adem in en houdt vast, 21, 22, 23, 24 en laat los. Het licht dat in de spiegel weerkaatst is te vel om te verdragen. Met mijn ogen gesloten herhaal ik de oefening. Adem in en houdt vast en uit door de mond. Met de zucht komt een zurige lucht mee naar buiten, mijn mond begint te wateren, mijn maag wordt fijn geknepen, zweet breekt zich een weg naar buiten. Net op tijd kan ik de deur naar de toilet openen voor het braaksel zijn weg naar buiten vindt. Het wordt zwart voor mijn ogen…

    “Het felle licht van de volgspot maakt het onmogelijk om het publiek te zien. Mijn tegenspeler zegt in dreunende monotone vorm zijn zinnen. Ik moet lopen, mijn plaats is op de rand van het toneel waar ik met mijn zinnen de vierde wand breek. Rechtstreeks het publiek aanspreken gaat niet vanaf hier. Met alle kalmte die ik op kan brengen loop ik naar voren. Het laatste woord van zijn monoloog nadert in volle snelheid. Gehaaster zet ik mijn stappen. Steeds groter. Het einde van het toneel lijkt steeds verder van mij af te raken. Ik kan niet langer wachten en begin te spreken. Hij kijkt mij aan met een blik die wil zeggen het is jouw beurt, zeg in ieder geval iets. Wat doe je? Waar ben je mee bezig? Hij draait zijn hoofd richting het publiek, herhaalt zijn laatste woorden, alleen iets harder. Zijn hoofd draait zich terug met een geïrriteerde grimas. Mijn strijd met het toneel, dat oneindig lijkt, is nog steeds in volle gang. Mijn mond geeft geen enkele indicatie, dat het mijn geleerde zinnen op gaat zeggen.”

    Hangend boven het toilet, haalt de geur van het wc blokje mij weer terug. Het laatste beetje gal dat nog in mijn maag zat heeft mijn mond verlaten. Ik spuug de smaak uit mijn mond en sta op. Het glas water, bij de schmink voor de spiegel, drink ik leeg en ik ga weer zitten. Terwijl ik het glas volschenk met koud water knoop ik de bovenste knoop van het kostuum los. Adem diep in door mijn neus en uit door de mond. Soms vraag ik mij af of dit werkelijk is wat ik graag wil doen, of ik niet beter een ander beroep zou kiezen. Maar ik zou niet kunnen bedenken wat ik zou willen doen, buiten het spelen. Na het tweede glas water bekijk ik mijn gezicht, veeg mijn lippen schoon en breng ze opnieuw aan.
    ‘Vijf minuten voor aanvang!’ Laat een lichte mannenstem ons weten. Iedere kleedkamer heeft een kleine box boven de deur hangen waarover de intercom klinkt. Ik voel de volgende golf van misselijkheid opkomen. Maar weet deze binnen te houden. Ik kan niet spelen op een lege maag, denk ik…

    “We spelen de sterren van de hemel. De laatste scène is gespeeld, het licht dooft, de stilte blijft nog even in de zaal hangen. Zelfs geen rumoer. Stilte, waar normaal het applaus start, niets… En dan, het zaallicht gaat aan alle spelers samen op het toneel. Iedereen zit, niemand beweegt, vijfhonderd paar ogen staren zonder enige emotie.”

    Adem in, de oefening is er meer voor mijn gemak dan dat het werkelijk iets doet, adem uit. Het is tijd. De trap op naar het toneel, de zaallichten zijn nog aan, het doek gesloten. Vanachter het doek kan ik de volgspot op het voortoneel zien. Adem in… Adem uit. Het doek opent zich en de eerste regel verlaat mijn mond. Als een warme deken wikkelt hij zich om het publiek. Herkenning.

    Ben zo terug – Bart

  • Wandelaar

    De eerste krakende stappen in de witte wereld. Ontmaagding van de sneeuw. Ze had zo lang door de dorren bladeren gelopen dat ze ervan overtuigd was dat de winter overgeslagen zou worden. Als klein kind wilde ze altijd al vroeg uit bed, zodat de wereld om haar heen nog niet tot leven was gekomen. De stilte van een landschap zonder mensen. Zonder de geluiden van het leven. Alleen de wind, het ruizen van de bladeren een opschrikkende vogel die met zijn vleugels slaat. Alleen vers gevallen of vallende sneeuw kon de wereld stiller maken. Dof, als een wollen deken die over geluid heen is gevallen, de wereld iets van zijn hardheid liet verliezen. Ze liep door de nog donkere straten het kleine dorpje uit. De takken van de singel, die in het wit leek te eindigen, kreunend onder de zware witte lading. Op haar zwartte wollen jas vielen de laatste kleine vlokken. Even bleven ze liggen om vervolgens te smelten en een piepkleine waterdruppel achter te laten. Een bevroren ster, zo klein dat ze de mouw van haar jas naar zich toe moest bewegen om het te kunnen zien. Haar adem rilde van de kou en liet een grote wolk uit haar mond ontsnappen. Tussen de bomen waren struiken die zorgde voor een kleine schuilplaats waar een hoog sjilpend vogeltje uit vandaan geschoten kwam. Ze trok haar kraag op en liep de witte weg verder af. Toe ze nog maar net zichtbaar was stak een grote haas over om zich aan de overkant weer te verschuilen tussen de struiken.

    Ben zo terug – Bart

  • Tussen Berlijn en Hippolytushoef

     

    Toen ik de huiskamer inliep maakt de telefoon mij alert op een binnenkomend bericht. Op het scherm alleen een naam, David (Duitsland). Zijn volgende zet in onze schaakpartij, dacht ik. Een spel tussen twee huizen en landen. Mijn gedachten gleden oncontroleerbaar af naar de zomervakantie waarin ik hem leerde kennen. Mijn moeder had mij meegenomen naar Berlijn waar zij een echtpaar kende die haar hadden uit genodigd om een paar weken bij hen te blijven. Mijn eerste vakantie als onhandige tiener die zijn vader en oudere broer had verloren bij een ongeluk. Gevuld met onzekerheid en gevoelens die mij, maar meer nog de mensen om mij heen, ongemakkelijk maakte. Verlegen stelde ik mij voor aan de mensen in de huiskamer waar wij werden binnengelaten. Het echtpaar verwelkomde ons met alle liefde die in hun huis aanwezig was. Hoewel David niet in de woonkamer was bleek uit alles dat er nog iemand bij het gezin hoorde. De moeder nam mij mee naar een gesloten deur van waarachter luide muziek hoorbaar was.
    ‘Dit is David!’ schreeuwde ze over de muziek, terwijl ze zonder kloppen naar binnen liep. In het Duits sprak ze bits een paar woorden tegen haar zoon en draaide de volumeknop van de stereo omlaag. ‘Jullie moeten zijn kamer delen ben ik bang.’ Zonder verder nog iets te zeggen liep ze de kamer uit. Een breedgeschouderde, blondharige jonge met staalgrijze ogen hing over zijn bed gedrapeerd.
    ‘Gooi je koffer maar op de grond.’ zonder mij aan te kijken wees hij naar een hoek van zijn kamer.
    ‘Mijn naam is Marc.’ zei ik onzeker. Zijn ogen schoten van de platenhoes in zijn handen naar mijn rood aanlopende gezicht.

    De zomer had elk stukje van de stad verwarmt, zodat wij ’s avonds vaak naar Tiergarten gingen om te zwemen en de schaduw van de bomen op te zoeken. Zijn groep vrienden waren steevast aanwezig en ik was de jongen die op sleeptouw werd genomen. Die laatste avond waren wij met een grote groep en speelde een spel waarbij er uitdagingen waren.
    ‘Waar zijn de toiletten David?’
    ‘Zeik maar tussen de bomen.’ zei hij zijn wenkbrauwen optrekkend. Ik hoorde de stemmen van de groep fluisteren en lachen terwijl ik weg liep. Tussen de bomen vandaan komend stond hij vlak voor mij. Hij pakte mijn hoofd vast en plantte zijn lippen op die van mij terwijl hij zijn tong naar binnen drukte. Alle warmte in de stad werd in mijn lichaam opgenomen en specifiek naar mijn hoofd geleid. Hij trok zijn gezicht weg bij het mijne en nog voor ik iets kon doen greep hij mij in mijn kruis. Met een smerige glimlach fluisterde hij ‘Jij bent er zo één, hè?’ Hij legde zijn arm over mijn schouder en zei ‘ik wist het al meteen.’

    Ik opende het bericht en las de letters en cijfers. Terwijl ik zijn schaakstuk op het bord verplaatste kreeg ik een tweede bericht, bestaande uit één enkel woord. “Schaakmat!”

    Ben zo terug -Bart

  • Wachtkamer etiquette

    Twee grote bolle ogen kijken mijn aan. Het effect wordt versterkt door de vorm van het glas, van waarachter naar mij gestaard wordt. De rest van de balie is leeg. De wachtruimte is in de vorm van een honingraad met twee kleine ramen die zijn gesluierd met lichte vitrage. De muren zijn voorzien van twee oude schoolplaten die gedetailleerd een weergave geven van twee voorkomende natuurlocaties, een sloot en een poel in de duinen, beiden met de dieren en platen die daar voorkomen. Voor de rest posters met aankondigingen voor bijeenkomsten, voor steun aan kanker patiënten en informatie over ziektes en aandoeningen. In het midden van de ruimte staat een grote ronde tafel waarop tijdschriften liggen waarvan de houdbaarheidsdatum reeds lang overschreden is. De ongemakkelijke stoelen staan rond de tafel, alsof het een verjaardag betreft.

    De vissenkom op de balie laat nu een tweede vis zien, een zwarte die zich niets aan trekt van wat er rond de kom gebeurd hij hapt naar de blaadjes van de zielige waterplant die wat onbeholpen in het water hangt. Ik vraag me af wat er voor deze dieren is in zo’n ruimte. Wat drijft mensen om twee goudvissen in een kom op de balie in een wachtruimte te zetten.

    Een overdonderend luide hoestbui versplinterd de stilte van de wachtruimte, het teken voor de andere om lost te gaan, wat een kakafonie van geluiden oplevert; Snotterende neuzen, blaffend gehoest, kreunende spieren en het schrapen van de stoelpoten over een stenen vloer. De kleine, die moeder geprobeerd heeft stil te houden, ziet dit als een teken om eens flink door de bak met bouwstenen heen te graaien. Het kleine beetje stof voor de ramen helpt niets om de galm die ontploft in de kleine wachtkamer te verminderen.

    Het lijkt of de dame achter het loket zich van niets bewust is. Haar glimlach als die van een wassenbeeld, onverstoorbaar. Ze is bezig met het vullen van de uitgeschreven medicatie voor een patiënt. Haar collega is druk bezig met het uitzoeken van de medicatie die met kratten tegelijk is binnen gebracht.

    Een klik van de intercom en een totaal onverstaanbare stem roept iets door de wachtkamer. Totale chaos in stilte. Iedereen kijkt naar elkaar om te zien of er Iemand is die het wel heeft verstaan, of er iemand opstaat. Schouders worden opgehaald, ogen zoeken door de wachtkamer. Een tergende stilte is over de mensen in de wachtruimte gevallen. Ik besluit de dame bij het loket te vragen wie de dokter graag wil zien. Zij vertelt mij dat ene meneer de Fries word verwacht door de dokter. Een voelbare opluchting komt over de mensen, het kleine jongetje begint weer met de blokken te spelen. De volwassenen zijn stil. Zoals dat hoort, schijnbaar.

    Ben zo terug – Bart

  • Ontmoeting met een foto

    Ik ben hier om haar te vertellen dat haar zuster is overleden, maar eigenlijk ben ik hier voor het verhaal van de foto. Haar huid ontplooide zich toen ze haar handen om de foto sloot. Ik had hem bewaard als laatste redmiddel. Ik wist dat de foto haar uit haar doen kon brengen. Zo’n herinnering kan iedereen uit zijn doen brengen, laat staan een dementerende vrouw in de zeventig. Een foto van een leven dat zij achter zich had gelaten om nooit meer terug te keren. Dat was in ieder geval mijn redenatie over wat er gebeurd moest zijn.
    ‘Wie bent u?’ vroeg ze mij toen ik haar de foto gaf.
    ‘Mijn naam is Peter Wellis ik ben de zoon van uw zuster.’ Ze leek meer te zien op de foto dan ik. Haar blik vergrendeld op een verleden, gefocust op herinneringen. Op haar gezicht kwamen flarden van emoties langs. Ik probeerde haar niet uit haar gedachten te halen opdat ze zich des te meer zou herinneren. Het haar, dat opgestoken op het achterhoofd samen kwam in een knot, was van donker bruin naar zilver wit gekleurd.

    Ik moest naar het toilet zoals altijd als ik gespannen was. Haar ogen vonden langzaam de weg terug naar de foto in haar handen. Mijn ogen zochten naar haar herinneringen, een verleden. Niets dat deed vermoeden dat er nog een zuster moest zijn. De enige twee foto’s die er waren stonden naast het bed op een verrijdbaar nachtkastje. Eén met een man die ik niet kende, de ander was van haar alleen. Op het bed lag een sprei, gekleurde bloemen met een zwarte rand. Te klein voor het bed, liet het een deel van het kussen zien. Verder stond er in haar kamer een kleine vierkante tafel, waaraan wij elke keer als ik langs kwam waren gaan zitten. Een garderobekast waar haar kleding in opgesloten lag.

    ‘Dat is je vader en mijn zus.’ zei ze kalm. Haar ogen verraadde haar verdriet. Ze had de afgelopen veertien dagen niets meer dan flarden van haar leven verteld. De uitspraak bracht me uit mijn evenwicht. ‘Uw vader en mijn zus?’ herhaalde ik vragend. Ze keek op van de foto en zocht mijn ogen. Het verdriet liep langzaam weg met de traan die door een rimpel naar beneden rolde. Ik her pakte mijzelf en vroeg haar: ‘Wie bent u?’ Er kwam geen antwoord en mijn ogen zakte van haar gezicht naar beneden. Voor het eerst viel mijn blik op de nodeloze bloemetjesbel rond het linker handvat van de rollator. Het was het enige kleurige dat het grijs-zwart van het ding probeerde op te heffen.

    In de stilte die viel kwam ik er achter waarom het ‘Je vader en mijn zus’ mij zo bijzonder in de oren klonk. Mijn moeder was, in mijn beleving, nooit iemands zus geweest. Ze had nooit iemand in haar buurt gehad die op die manier over haar sprak. In tegenstelling tot mijn vader die ik er op een gegeven moment van verdacht van iedereen een broer te zijn. Zo groot was zijn familie. Zijn broers spraken altijd over ‘je moeder en mijn broer’, toen ik ouder werd kreeg mijn moeder een naam maar mijn vader bleef ‘mijn broer’, als mijn ooms het over hem hadden. Het was de eerste keer dat er op die manier aan mijn moeder werd gerefereerd. Haar ogen waren al weer verdiept in de foto toen ik opkeek.

    Er staan twee personen naast een bed, in het bed ligt een derde met een baby in haar armen. De foto was genomen in een ziekenhuis en als je niet beter wist zou je kunnen denken dat de vrouwen in het bed de moeder was van het pasgeboren kindje. Zo pasgeboren was ik niet meer als ik de datum op de achterkant van de foto mag geloven. Ik zou bijna 5 maanden oud zijn. Klein, dat nog wel. Naast het bed staan mijn vader en moeder en in het bed de vrouw bij wie ik al veertien dagen op bezoek kom. “Annie in het ziekenhuis 14 april 1963” vermeldt het handschrift van mijn moeder op de achterkant van de foto. Ik kan mij niet herinneren dat ik haar ooit heb gezien of ontmoet; of dat ik mijn ouders over een tante in Nederland heb horen spreken.

    Ze zat schuin naast de tafel, met voor haar een rollator. In het netje dat aan de voorkant hing kon ik wat verkreukelde zakdoekjes zien. Half achter het fotoboekje lag een boek geschreven door Enid Blyton.
    ‘Mag ik even in uw fotoboek kijken’ was een van de standaard vragen geworden in de afgelopen veertien dagen. Haar antwoorden varieerde van het negeren van de vraag tot kwaad het boekje opbergen. Ze was nog steeds verdiep in de foto ‘vindt u het goed als ik even in uw fotoboek kijk?’ Ik vroeg het voorzichtig.
    ‘Hm hm’ ze keek niet op van de foto. Voorzichtig wilde ik het boekje uit het net van de rollator pakken. Maar nog voor ik het er uit had gevist gaf ze mij, als een klein kind, een tik op mijn vingers. Ik weet ondertussen dat als ik niets vraag er weinig te verwachten is van haar. Niet dat zij niet zou beginnen te spreken, vaak komt er van alles. Van weinig richting is geen spraken.
    ‘Wanneer zag u uw zus voor het laatst?’ vroeg ik haar terwijl ze de foto op haar rollator legt.
    ‘Wij hebben wat gedronken, toen vertelde ze dat jij geboren was.’ Ze kijkt mij aan en knijpt haar wenkbrauwen naar elkaar. ‘Nee’, zegt zij dan ‘dat jij geboren zou worden, dat ze…’ zij kijkt mij aan voor hulp; ‘zwanger was?’ zeg ik haar aanvullend. ‘Maar u heeft mij vast op de foto.’ stel ik vast om haar niet in verlegenheid te brengen.
    ‘Een zuster heeft hem gemaakt.’ zei zij kijkend naar de foto op haar rollator.
    Ik verschuif op mijn stoel mijn blaas zit nu zo vol dat het ongemakkelijk voelt om te zitten. ‘Ik moet echt even naar het toilet’ zei ik verontschuldigend tegen haar. Haar blik was al weer bij de foto.

    ‘Heeft u de dokter gezien?’ vroeg ze toen ik terug kwam van het toilet.
    ‘De dokters zijn er niet op zondag.’ zei ik ‘Zal ik vragen of de zuster morgen een afspraak bij de dokter voor u maakt?’ Zij keek me aan alsof zij niet begreep.
    ‘Hoe ben je hier?’ vroeg ze hoopvol. Het duurde even voor ik begreep wat ze bedoelde.
    ‘Met de auto.’ Een glimlach speelde rond haar lippen.
    ‘Dan rij ik met jou mee.’ Ze boog zich naar voren en voegde er aan toe. ‘Ze houden me hier gevangen.’ Haar blik ging van mijn gezicht terug naar de foto. Misschien dat ze wel samen met mij wilde kijken naar de foto’s die ze haar hele leven had opgespaard.
    ‘Zullen we samen even in uw fotoboek kijken?’ vroeg ik haar hoopvol.
    ‘Hoe heet u ook alweer?’ Ze vroeg het alsof ze het even moest controleren.
    ‘Peter’ zei ik ‘Peter Wellis, de zoon van uw zus.’
    ‘Ja natuurlijk dat is ook zo’ zei ze terwijl ze me lachend aankeek en het fotoboek voor haar op tafel opende.

    Ben zo terug – Bart

  • Art Poetry

    Digitale tekst maakt voor een andere vorm van Art Poetry… Een poging met de laatste pagina van Douglas Adam’s So long and thanks for all the fish.

    art poetry

    Ben zo terug – Bart

  • Sneeuwwitte sneeuw

    Ik had al veel oude mensen gezien op onze reis hier naar toe, in alle tinten grijs waren zij voorbij gekomen. Wij hadden ons gesetteld in een oud, afgebladderd en verloren huur appartement. Mijn moeder liep onrustig tussen de vertrekken om alle mee gebrachte spullen een plaats te geven. Mijn vader was elke mogelijkheid aan het afzoeken om de ruimtes te ontdoen van de muffe geur, die zich in de lange afwezigheid van huurders leek te hebben opgehoopt. Ze waren gelukkig. Althans, dat is wat een vierjarige daaruit kon opmaken. Iedereen was bezig en lachte vriendelijk, er huilde in ieder geval niemand. Ik kan niet zeggen dat ik mij er veel van herinner, enkel de mensen in het huis aan de overkant.

    Mijn vader had mij in het bedje gezet voor de openslaande deuren naar het balkon. Zogenaamd om mij koel te houden, in werkelijkheid om zijn handen vrij te maken. Het was de eerste keer dat ik bij de mensen aan de overkant naar binnen kon kijken. Verre kerkklokken luidden de tijd. Achter de oude dame op het balkon zat een man, ik ga er nu vanuit dat het haar echtgenoot was, aan de tafel voor een machine te tikken. Tot er een belletje pingde en na elke derde ping sprak hij zacht tegen de oude vrouw, zoals verliefde paartjes tegen elkaar spreken waarna zij weer verder ging waar zij mee bezig was.

    De dame stond op het kleine balkon dat met de achter gelegen kamer verbonden was door twee smalle, met lamellen afgedekte, deuren. Ze glimlachte vriendelijk naar mij en trok het koord door waar ze haar schone witte wasgoed aan ophing. Het koord was gespannen over de smalle steeg. Het was witte wasdag in de buurt, wat het effect had van een wasserij die enkel de witte was deed. De lichtgele muren en de bloembakken aan de balustrades van de balkons en het flinterdunne stukje blauw dat zichtbaar was tussen de twee daken zorgde voor een gekleurde omlijsting van het geheel. Ver beneden waren stemmen te horen van de toeristen die de stad verkende.

    Ik keek om naar mijn vader, die nog steeds bezig was met het openen van ramen en deuren, toen hij de kamer binnen kwam. De oude dame had zich terug getrokken uit de warme zon, die tussen de daken door nog net hun balkon bescheen. Haar man zat nog steeds te tikken en weer de ping. Opeens viel het mij op dat hij niet alleen was. Een kleine witte vogel zat op het blad van de tafel vlak bij hem en hield hem gezelschap terwijl zijn vrouw elders haar werkzaamheden voort zette. Af en toe pikte hij uit een schaaltje op de tafel een paar zaden, zonder de oude heer te storen. Met een klein sprongetje hipte hij verder in mijn zicht en staarde, zoals ik naar hem staarde, naar mij.

    Ik weet alleen nog dat ik mijn ogen niet van het beest kon afhouden, toen mijn vader mij uit het bedje pakte om wat te eten brulde ik alles bij elkaar en jaagde daarmee de vogel uit het beeld. Elke dag was het zelfde, de man aan zijn tafel tikkend en pingend, de dame met wasgoed in de weer en steeds de vogel die zich niet van de zijde van de man week. Op de derde dag zat ik weer voor de opengeslagen deuren naar het balkon toen de vogel weer naar voren hipte om mij te bekijken. Mijn ouders waren achter mij stil pratend hoorbaar vanuit een van de slaapvertrekken. De vogel sloeg zijn vleugels uit en streek neer op de rand van ons balkon. Nieuwsgierig draaide hij zijn witte kop van links naar rechts en draaide hem opzij, zoals een jonge hond doet als je tegen hem begint te spreken. Ik was bang, op de een of andere manier leek hij van dichtbij vele malen groter dan op de tafel bij de oude man. Zijn ogen waren goud geel, zijn bek grijs en de veren witter dan ik ooit had gezien. Het wasgoed van de dame leek grijs bij de heldere witte veren van de vogel. De oude man maakte een zacht geluidje tussen zijn tanden door en de vogel vloog terug. Geroepen door zijn baasje. Mijn moeder ging weg. Wat ik mij er nu van herinner zijn wij dat zij terug kwam wat gaan eten. Mijn beste gok is dat ze boodschappen ging doen, maar precies zou ik het ook niet weten.

    Het appartement was zo goed en zo kwaad als het ging door mijn moeder met de weinige spullen die we hadden gezellig gemaakt. Een thuis geworden. De houten meubeltjes die aanwezig waren stonden hier al jaren. Op de paar foto’s die ik heb zijn er twee houten stoelen bij het kleine tafeltje in de keuken. Hoe goed ik de foto’s ook bestudeer, er lijkt maar één fauteuil te staan en verder nog één enkele houten stoel zoals die ook in de keuken stonden. Verder alleen mijn bedje. Mijn moeder had mij geleerd dat de vogel sneeuwwit was. Sneeuwwit heeft alleen betekenis als je weet hoe wit sneeuw is, andersom werkt het eigenlijk niet.

    De volgende morgen waren mijn vader en moeder bezig. Ik zat weer vol verwondering naar de man en zijn vogel te kijken toen ik hem zag wegvliegen. Ik probeerde hem te volgen maar de ruimte tussen de daken was te smal om hem te zien. De oude man had niets gemerkt en bleef rustig door tikken. Even stopte hij, ik dacht dat hij het zou zien. Zijn vogel, het trouwe beest dat altijd bij hem bleef was zomaar weg gevlogen. Hij humde een paar onduidelijke noten en tikte vervolgens verder alsof er niets veranderd was. Ik probeerde hem duidelijk te maken dat de vogel weg was, zomaar alles achter zich had gelaten en niet meer terug zou komen. Een droeve stem sneed door de stilstaande lucht een zacht getokkel van een mandoline vulde zijn stem aan. Droef voor de vogel, neerslachtig voor de oude man die nog niet had gezien wat hem was ontglipt.

    Fladderende vlerken klonken van boven mij. Mijn kleine jongens ogen opende zich zo ver ik ze kon openen. Hij is terug, dacht ik. Hij is er weer, de sneeuwwitte vogel. Maar er kwam geen vogel in het zicht. Beteuterd ging ik zitten, het belletje van de oude man pingde en zacht begon hij voor te lezen. Ik kon hem niet verstaan. Misschien ging het over de vogel die was weg gevlogen, misschien over de mevrouw. Terwijl haar man de zinnen las kwam zij het balkon opgelopen de was weer binnen halend. Met twee volle armen was verdween ze weer van het balkon, maar niet voor zij een glimlach en een klein handgebaar naar mij had gemaakt. Ik hief mijn hand naar de lucht, de vogel! Begrijp me dan de vogel is weg!

    Ik had mij naar onze kamer gedraaid. Niemand wilde naar mij luisteren en niemand begreep mij. Ik zat met mijn kleine, grijsbruine beertje te spelen. En daar was hij opeens op de rand van mijn bedje, en hip, op het harde matras. Een kleine hip bij mijn tenen. Ik leunde achteruit, ik vond hem mooi maar dit was wel heel dichtbij. De oude man was gestopt met schrijven en stond op zijn balkon te kijken. Wat hij zei verstond ik niet, zijn handgebaren wel. Aai hem maar. Langzaam stak ik mijn hand uit naar de vogel. Sneeuwwit, zei ik tegen mijzelf, sneeuw wit. Voorzichtig streek ik mijn vingers langs de kop van de witte vogel, hij sloot zijn ogen zoals een kat ook doet als je hem aanhaalt. Toen hipte hij op mijn schouder, naar mijn hoofd, naar de rand van mijn bed en met een paar vleugelslagen van mijn bed naar de schouder van de oude man. Hij glimlachte naar mij, en de vogel kraaide.

     

    Ben zo terug –Bart

  • Zes woorden verhaal

    Naar aanleiding van het zes woorden verhaal van Ernest Hemingway:

    sixwordstory

    Is dit mijn poging speciaal voor vandaag:

    977a8138c2f508aa4c0bcda612c0a1bf.jpg

    Prins zoekt: Wit paard voor Valentijnsdag

     

    Ben zo terug – Bart

  • Gesprek Onderweg #3

    Dit is het derde deel van de serie Gesprek Onderweg. Het eerste deel kunt u hier vinden.

    Als wij ’s avonds terug komen in het hotel na onze “verkenningstocht” laat ik mij op het bed vallen. Ons bed staat onder schuine muur waarin een dakraam ons een blik op de sterren biedt. Een eerste regendruppel valt zacht op het raam, de kamer is koel zelfs na de warme dag die nu word afgesloten met een regenbui. Thijs stond in de deuropening van de badkamer naar mij te kijken.
    ‘Waar denk je aan?’, vroeg hij zijn arm tegen de koude stalen deurpost aandrukkend. Ik bleef staren naar de regendruppels die zich met elkaar verbonden in een stroom over het glas.
    ‘Wat zou er over dertig jaar nog zijn? Waar zouden wij zijn?’, ik drukte mij met mijn ellenbogen half op. ‘Wie ben ik? Kun je mij zien?’, voegde ik er met een glimlach aan toe. Zijn gezicht vertrok van serieus, tot een lach. Een twinkeling speelde in zijn ogen.
    ‘Kun je ook serieus antwoord geven?’ vroeg hij toen hij naast mij op het bed kwam liggen. Langzaam liet ik mij weer terug op het matras zakken.
    ‘Dat ik wil dat het altijd zo blijft.’ Ik draaide mijn hoofd naar Thijs die steeds naar mij had liggen kijken. Ik probeerde, onsuccesvol, niet te laten merken dat het leuk bedoeld was.
    ‘Zwelg?’ vroeg hij.
    Ik lachte. ‘Ben pas net begonnen! Ik wil dat wij voor altijd samen blijven, dat wij de wereld over reizen en dat jij altijd even leuk blijft, nooit een ander vindt en dat wij samen oud worden.’ In zijn ademhaling kon ik de lach horen die hij probeerde te onderdrukken. Demonstratief zuchtte ik en zei ‘doe jij het licht uit, schat!’, zoals ik altijd doe als ik ga slapen, draaide ik mij op mijn zij en deed mijn ogen dicht. Ik voelde het matras veren met de stille lach die zich ergens achter mijn rug bevond.
    ‘Ik ga heel snel bij je vandaan als je zo wordt!’ Zijn hand trok mij terug op mijn rug. ‘Ik meen het, Max,’ zei hij uitdagend. Hij streelde mijn arm en keek naar mijn gezicht.
    ‘Dat is goed’ zei ik ‘maar wat wil je dan dat ik denk?’
    ‘Bedenk maar een verhaal.’ zei Thijs een wenkbrauw optrekkend.
    ‘Een verhaal… een verhaal… Er was eens een jongetje dat …
    ‘Nee, geen sprookjes. Een verhaal.’
    ‘Oké. Kijkend naar de sterren, zittend op een muurtje aan de rand van het water, zat een jongen. Hij leek te wachten op iets of iemand. Zijn naam was Thijs,’ zei ik met mijn blik gericht op de sterren. ‘Ik kwam aanlopen en zag hem daar alleen zitten, met zijn rug naar mij toe. Ik weet nog dat ik bij hem ben gaan zitten omdat ik medelijden met hem had, hij zat daar helemaal alleen. Verder weet ik eigenlijk niet wat er gebeurd is, ik was nogal dronken.’
    ‘Fijn dat je me verblijdt met jouw kant van het verhaal van onze eerste ontmoeting.’ Thijs draaide zijn hoofd naar mij toe terwijl de regendruppels steeds luider op het dakraam tikten. Na een lange stilte waarin alle geluiden van het hotel verdronken in de regen, zei ik ‘geen verhalen meer, we leven gewoon in het nu. Misschien is dat de beste manier om verhalen te maken.’ Ik draaide mijzelf dichter naar hem toe en gaf hem een zoen op zijn wang. ‘Dat krijg je er van.’ Zei ik tegen hem.
    ‘Lief,’ zei Thijs ‘maar nu een echte zoen.’

    Ben zo terug – Bart