Tussen Berlijn en Hippolytushoef

 

Toen ik de huiskamer inliep maakt de telefoon mij alert op een binnenkomend bericht. Op het scherm alleen een naam, David (Duitsland). Zijn volgende zet in onze schaakpartij, dacht ik. Een spel tussen twee huizen en landen. Mijn gedachten gleden oncontroleerbaar af naar de zomervakantie waarin ik hem leerde kennen. Mijn moeder had mij meegenomen naar Berlijn waar zij een echtpaar kende die haar hadden uit genodigd om een paar weken bij hen te blijven. Mijn eerste vakantie als onhandige tiener die zijn vader en oudere broer had verloren bij een ongeluk. Gevuld met onzekerheid en gevoelens die mij, maar meer nog de mensen om mij heen, ongemakkelijk maakte. Verlegen stelde ik mij voor aan de mensen in de huiskamer waar wij werden binnengelaten. Het echtpaar verwelkomde ons met alle liefde die in hun huis aanwezig was. Hoewel David niet in de woonkamer was bleek uit alles dat er nog iemand bij het gezin hoorde. De moeder nam mij mee naar een gesloten deur van waarachter luide muziek hoorbaar was.
‘Dit is David!’ schreeuwde ze over de muziek, terwijl ze zonder kloppen naar binnen liep. In het Duits sprak ze bits een paar woorden tegen haar zoon en draaide de volumeknop van de stereo omlaag. ‘Jullie moeten zijn kamer delen ben ik bang.’ Zonder verder nog iets te zeggen liep ze de kamer uit. Een breedgeschouderde, blondharige jonge met staalgrijze ogen hing over zijn bed gedrapeerd.
‘Gooi je koffer maar op de grond.’ zonder mij aan te kijken wees hij naar een hoek van zijn kamer.
‘Mijn naam is Marc.’ zei ik onzeker. Zijn ogen schoten van de platenhoes in zijn handen naar mijn rood aanlopende gezicht.

De zomer had elk stukje van de stad verwarmt, zodat wij ’s avonds vaak naar Tiergarten gingen om te zwemen en de schaduw van de bomen op te zoeken. Zijn groep vrienden waren steevast aanwezig en ik was de jongen die op sleeptouw werd genomen. Die laatste avond waren wij met een grote groep en speelde een spel waarbij er uitdagingen waren.
‘Waar zijn de toiletten David?’
‘Zeik maar tussen de bomen.’ zei hij zijn wenkbrauwen optrekkend. Ik hoorde de stemmen van de groep fluisteren en lachen terwijl ik weg liep. Tussen de bomen vandaan komend stond hij vlak voor mij. Hij pakte mijn hoofd vast en plantte zijn lippen op die van mij terwijl hij zijn tong naar binnen drukte. Alle warmte in de stad werd in mijn lichaam opgenomen en specifiek naar mijn hoofd geleid. Hij trok zijn gezicht weg bij het mijne en nog voor ik iets kon doen greep hij mij in mijn kruis. Met een smerige glimlach fluisterde hij ‘Jij bent er zo één, hè?’ Hij legde zijn arm over mijn schouder en zei ‘ik wist het al meteen.’

Ik opende het bericht en las de letters en cijfers. Terwijl ik zijn schaakstuk op het bord verplaatste kreeg ik een tweede bericht, bestaande uit één enkel woord. “Schaakmat!”

Ben zo terug -Bart

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *