De donkere zolderkamer kraakte, althans de houten balken die de dakspanten als een verhemelte omhoog hielden. De wind deed de dakpannen op het dak trillen. Thom lag in zijn bed te luisteren naar alle geluiden die hem uit zijn slaap te willen houden. Door zijn focus op de geluiden werd het steeds moeilijker om in slaap te komen.
Opeens hoorde hij een stem heel zacht een tekst voordragen alsof het honderden meters verderop plaats vond. Voorzichtig stapte hij uit zijn bed en liep op zijn blote voeten de trap af naar de eerste verdieping. De slaapkamerdeur van zijn ouders stond nog open, dat betekende dat zij nog wakker waren. Meestal stond er dan een licht aan in de gang; nu was alles donker. De stem die hem had gewekt was verder weg dan dat hij leek toen hij nog in zijn bed lag. Trede voor trede liep hij de trap af naar beneden. Nergens was licht, zelfs kwam er niets onder de deur van de voorkamer of uit de bijkeuken. Toen hij verder doorliep door de gang richting de keuken zag hij een flikkerend schijnsel door een kier van de deur. Thom zag twee mensen aan tafel zitten, bij een lamp die hij nooit eerder had gezien.
Een vlammetje zorgde voor het licht. De vrouw was niet zijn moeder, hij had haar ook nog nooit gezien en de man leek meer op zijn opa dan op zijn vader. Ze spraken met elkaar zonder dat hun stemmen hoorbaar waren. Hij had hallo gezegd maar er kwam geen enkele reactie. Toen was hij naar de tafel toe gerend. Zij hadden hem niet eens gezien. De bewegende monden gingen verder alsof er niets aan de hand was. Pas toen hij wat rustiger geworden was had Thom gezien dat de vrouw huilde. Zij was in het zwart gekleed en had haar lange haren strak achter op haar hoofd in een knot bij elkaar geknoopt. De man ,in een driedelig kostuum, zat met een verstijfd gezicht in de verte te staren.
Op zoek naar waar het gefluister vandaan kwam vond hij zijn weg door het verder donkere huis. Alle lichten die hij gewend was waren verdwenen. Thom liep verder door de keuken, via de gang naar de achterdeur. De stem werd steeds duidelijker. Eerst was het een zacht gemompel geweest maar hoe dichter hij bij de deur naar het erf kwam des te duidelijker de stem werd. Het bleef een fluisterstem, hoe dichtbij hij ook Kwan. Hij draaide de sleutel om en hield de deur stevig vast om hem niet uit zijn handen te laten trekken door de wind. Eerst op een kier, net groot genoeg om buiten iets te kunnen zien. Een windvlaag trok aan de andere kant van de deur en opeens stond Thom op het pad dat van de achterdeur naar de voorkant van het huis leidde. Er was daar niemand. Alles was donker.
Pas toen zijn ogen gewend waren aan het donker schoof een wolk voor de maan vandaan waarna de tuin in het heldere, volle maanlicht zich liet zien. In het midden van het grasveld dat de achtertuin vulde, stond een statige oude eik. Hoe dichter Thom bij de boom kwam hoe beter de fluisterstem te verstaan was. Toen hij nog dichterbij kwam zag hij dat de boom vol boeken hing. De wind ritselde door de bladeren en fluisterde de woorden die op de pagina’s geschreven stonden. Telkens aan het einde van een bladzijde werd deze door de wind omgeslagen. Het maanlicht reflecteerde in het natte gras waardoor het leek alsof de boom van onder belicht werd. Verlicht door de aarde.
Hij probeerde er achter te komen van wie de stem was. Thom had al twee keer een ronde om de boom gemaakt toen hij besefte wat de stem moest zijn.“De wind” dacht hij bij zichzelf, “de wind leest voor!”. Plotseling bleef hij staan, door het gebulder van de wind heen was het haast onmogelijk om de verhalen te horen, pas als je heel stil stond kon je het ontcijferen. Het ene verhaal ging over een faun die een luie middag had tussen het riet waar de vogels liederen voor hem zongen, de ander over een jongen die verliefd werd op het spiegelbeeld in de stille vijver. Het ging over reizen rond de wereld, onmogelijke liefdes tussen rivaliserende families, een man die een groot rotsblok de berg op moest duwen en een koning die zijn eigen ogen uitstak. Over bombardementen, over oude mensen en de dingen die voorbij gaan. Hij was ondertussen onder de boom gaan zitten om een verhaal volledig te horen.
Toen hij zijn ogen opende om weer naar binnen te gaan waren de groene bladeren van de boom stil gevallen. Het eerste ochtendgloren was over de weilanden zichtbaar en de douw was op het gras neergeslagen. Hij streek zijn handen over het gras en veegde met het vocht over zijn gezicht om nogmaals naar de boom te kijken. Niets bijzonders was er te zien. Terwijl hij naar binnen liep streek een zacht briesje langs de bladeren.
Even meende Thom de stem te horen: “En de film van het leven knapt.”
Ben zo terug – Bart
Laat een antwoord achter aan eri Reactie annuleren