Tag: schrijver

  • Een dagje vrij?

    ‘Ik moet mij verontschuldigen! ik heb geschreven dat beloof ik. Alleen waar aan ik heb geschreven is een onderdeel van iets groters, waardoor het vrij lastig te delen is. Het liep lekker, de woorden wisten hun weg via mijn brein naar mijn hand en vingers te vinden. Daarin tegen lukte het mij niet een klein verhaaltje voor vandaag te bedenken. Mijn brein laat zich slecht verleiden om naast intens bezig te zijn met een verhaal ook een kleiner zijpad te bewandelen. Hoewel ik wel een idee heb voor een kort verhaal, wil ik met zoveel aandacht als ik vandaag had om aan het groter geheel te werken, mij ook toe leggen op de korte stukken die ik schrijf. Ik zit buiten onder een parasol in de schaduw omdat ik gegrild mijn appartement ben uit gekomen. Benauwd.
    Ik zit vlak bij het water en een boom die voor de meeste schaduw zorgt. Tussen de bedrijven door ben ik even snel langs de boekhandel gelopen om het nieuwe boek van J. M. Coetzee “De schooldagen van Jezus” te kopen. Ben benieuwd heb nog nooit iets van hem gelezen. Daar ga ik vanavond aan beginnen nadat ik het laatste verhaal uit “De Dame met het Hondje” heb gelezen. Maar goed ik dwaal af. Het schrijven. Door de laatst genoemde bundel ben ik op het idee voor het korte verhaal gekomen. Meer ga ik er niet over zeggen. Alleen dat het nog geschreven moet worden. Het bestaat als geheel in mijn hoofd maar op papier zijn het wat schimmige aantekeningen en beschreven beelden. Zoals dat gaat met het creëren van een verhaal.
    Ik wens iedereen nog fijne en bijzonder warme dagen toe…’

    Ben zo terug – Bart

  • Iets on-af’s (Notitieboekje)

     

    ‘Ik had mijn vaders ogen neergeslagen.’ Ik liet de woorden langzaam van mij wegdrijven, terwijl ik het beeld weer in mij opliet wellen. De werkelijke betekenis werd door mijn onderbewustzijn … Zonder dat ik er bijzonder veel werk voor hoefde te doen sijpelde de herinnering over het beeld, om het onder te dompelen in de werkelijke betekenis. Het maakte van mij meer dan eens een visser zonder hengel leugenaar. Juist toen het beeld volledig veranderd was, leek het als door een rimpel-effect van water, terug te veranderen in de betekenis van het gesprek.

    De journaliste tegenover mij keek mij aan in afwachting van de rest van mijn verhaal. ‘Het had hem teleurgesteld. Schrijven was een hobby of iets wat je voor ontspanning deed.’ Het gesprek leek mij steeds te ontglippen doordat ik de stroming niet bij kon houden. Ik probeerde de werkelijkheid in woorden te vangen, die als een goed lopend verhaal een beeld gaven van mij als persoon. Maar Meer en meer voelde ik mij als een vis op het droge, gravend in mijn brein naar woorden en zinnen die een volledige weergave waren van mij als persoon.

    ‘Jouw verhalen zijn vaak ingewikkeld.’ probeerde zij mij aan te sporen om meer los te laten.
    ‘Ik denk dat ik probeer duidelijk te maken dat niet alles wat ik schrijf gaat over welke woorden er op papier staan.’ Het maakt mij onrustig, uitleggen wat je bedoeld met een verhaal is als vertellen hoe water er uitziet; er is maar zoveel wat je erover kunt zeggen.

    Maar ik wil geen persoonlijkheid zijn. Dat is niet mijn bedoeling.
    ‘Schrijf je daarom veel over strijd en moeilijke situaties?’ Ik had de vraag al van afstand zien aankomen. Dit was de uitleg-vraag die ik graag wilde vermijden door andere onderwerpen groter aan te zetten en met meer details te behandelen.
    ‘Dat onderdeel van het mens-zijn fascineert mij. Het maakt onherroepelijk deel uit van ieders leven en toch is er altijd een gevoel van overwinning als wij als mensen iets wat niet goed gaat, hebben doorstaan.’ Van een afstandje sla ik mijzelf gade in mijn hoofd bekijk ik de situatie, als in een bubbel waar ik niet uit kan breken om de gênante situatie te stoppen.

    Opeens is het af. Geen laatste vraag of afronding. Dit was het? Ik geef haar een hand en laat mijzelf in de stoel terug vallen. Als ik haar nakijk terwijl zij de deur uitwandelt begint het te malen, mijn hersenen draaien overuren. Proberen alles te analyseren en overwegen elk antwoord. Al snel kom ik uit bij één woord. Pretentieus. ik heb de verse muntthee die geserveerd werd, nog niet eens aangeraakt. Voorzichtig neem ik een slok en brand direct mijn tong. “Water” denk ik.

     

    Ben zo terug – Bart

  • Genesis van een eind V (einde)

    Totaal gebroken door de onnatuurlijke houding waarin hij in slaap gevallen was schrok Gerhart wakker. Een suppoost had hem geroepen in zijn droom, de cel was nog steeds donker. Zware voetstappen klonken op de gang. Gerhart ging rechtop zitten en wreef de slaap uit zijn ogen, hij had geen idee hoe laat het was. Met een klap sloeg een celdeur dicht, hij kon niet helemaal duidelijk opmaken uit het geluid, of het dichtbij was. Opeens kwam een fel licht naar binnen toen het luikje in de deur open werd getrokken.
    ‘Meneer Schultze!’, een vriendelijke stem sprak op een natuurlijkere toon dan dat hij zich herinnerde van de avond daarvoor, ‘Ik ga de deur open maken, dan gaat u met mij mee.’ Nog voor Gerhart kon reageren klikte het buikje dicht en draaide de knarsende sleutel het slot van de deur los.

    Gerhart werd door een stelsel van gangen geleid waar hij niemand tegen kwam. Pas na een paar minuten, toen zij opeens stilhielden in het midden van een gang en zij zich omdraaide in de richting waar zij vandaan kwamen, viel hem op dat bij elke hoek een soort stoplicht hingen. Er werd niet gesproken in de gangen je hoorde enkel voetstappen. Uiteindelijk kwamen zij bij een kantoortje waar hij in een stoel werd gezet. De wacht verliet de kamer met de woorden ‘Wacht hier’, alsof hij enig idee had hoe hij hier weg kon komen. Eén van de zwarte pakken kwam binnen gewandeld. Deze keer met een compleet andere houding.
    ‘Onze excuses voor de lange wachttijd. Dit gesprek had gisteravond plaats moeten vinden maar er waren wat, laat ik zeggen ontwikkelingen, die onze aandacht vroegen.’ Gerhart keek de man verbijsterd aan, niet begrijpend waar deze metamorfose vandaan kwam. Het leek hem het beste de man zijn zegje te laten doen. ‘U begrijpt waarom u hier bent?’ vroeg de man met een denigrerende blik over zijn leesbrilletje terwijl hij haastig bleef krabbelen op zijn papier.
    ‘Nee?’ het klonk meer als een vraag dan een antwoord. Gerhart vroeg zich af of de man de avond ervoor niet had mee gekregen. ‘Ik heb geen idee.’ voegde hij er aan toe. Het gesprek bleef een vraag en antwoordspelletje waar Gerhart zich op het laatst geen raad meer mee wist. Enigszins uit zijn behulpzame rol vallend, toen hij op boze toon aan de man vroeg; ‘Wat wilt u nu van mij?’ Het was er uit voor hij er erg in had maar antwoord kreeg hij niet. De man had een streep onder zijn aantekeningen gezet en had hem vriendelijk bedankt voor zijn medewerking. Twintig minuten later stond hij op het trottoir voor zijn huis.

    Toen hij naar boven liep zag hij de voordeur van zijn appartement openstaan. Met een paar grote stappen was hij binnen. De boekenkast was overhoop getrokken en de lade van zijn bureau stonden open, een paar lege papieren lagen op de grond. Gerhart bekeek de chaos. De typemachine stond nog keurig op zijn plaats, al zijn schrijven was verdwenen de lades leeg. Met grote precisie zette hij de boeken weer terug in de kast. Toen hij klaar was merkte hij dat er boeken weg waren. De hiaten waar ooit tekst had gestaan, illustreerde het gevoel dat hij had bij de plaats die ooit zijn thuis was geweest. Hij sloot de voordeur, maar voor hij dat deed keek hij nog snel door de gang, niemand. Alsof er nooit iets was gebeurd.

    Argeloos schoof hij de lade dicht pakte het papier van de grond dat hij in een nette stapel naast de typemachine legde. Gerhart keek nogmaals door de kamer alles was netjes, niets deed aan de rommel herinneren. Hij pakte zijn vulpen en schreef zoveel hij zich nog kon indenken van het verhaal op. Toen hij daarmee klaar was las hij de geschreven woorden aan zichzelf voor. Even zat hij verstilt toen hij klaar was met lezen. De lucht was helder blauw met een enkele schapenwolk. Toen schreef hij:

    De regen was verstilt, de lantarenpalen hadden het meeste werk voor die nacht voltooid en een lichte gloed vormde aan de horizon in aankondiging van de komende dag. Hij had zijn computer weer opgestart om zijn handgeschreven aantekeningen uit te werken. Na een uur was hij klaar. Hij las de tekst die hij had uitgewerkt door en stak tevreden een sigaret op. De rokende sigaret in de asbak, begon hij zijn tekst te herschrijven. De regels korter of juist langer al naar gelang het verhaal dat nodig had. Het apparaat bewaarde de tekst tijdens het schrijven zodat hij het niet zou verliezen. nadat hij driekwart van zijn tekst had veranderd haperde het opslag balkje onderin zijn beeldscherm. Het ging weer verder en stopte weer. Waarna het beeld flikkerde en het scherm zwart werd.

    Ben zo terug – Bart

  • Genesis van een einde IV

    Toen achter hem de deur werd dicht gesmeten trilde het hele busje. Onzeker van zijn toekomst en de gedachte over wat hem te wachten stond, kwam een kleine stem door het gedruis; “Wat als het hele appartement doorzocht werd”. Het hield hem maar even bezig voor hij zich vast moest grijpen aan het bankje om zichzelf zittende te houden. Het busje scheurde door de nacht, en de regen die eerder op die avond nog zo overvloedig viel was opgegaan in een mistige, sombere motregen. De adrenaline die door zijn systeem racete maakte het vrijwel onmogelijk voor Gerhart om zijn lichaam en geest te laten berusten in de situatie. Er was geen enkel raam in het busje, geen enkele mogelijkheid om te zien waar hij was of waar zij naartoe reden. Hij telde de bochten. Drie keer links, stop, rechtdoor voor twee minuten, één keer rechts, rechtdoor voor tien tellen, nog een keer rechts. Hij probeerde het tevergeefs te onthouden. Na ongeveer een kwartier stopte het busje, er werd gemompeld buiten daarna een stem van voorin het busje. Het was allemaal te onduidelijk wat er gezegd werd. Toen zij verder reden was hij de route helemaal kwijt door zijn inspanning om het gesprek te volgen.

    Uiteindelijk stopte het busje abrupt. Hij werd door een van de mannen in camouflagekleding bij zijn kraag van het bankje naar buiten gesleept. De treurige motregen omhulde de lichten met een aureool. Verder voegde de motregen alleen maar toe aan de desolate locatie en de inspiratieloze blokkendozen. Het leek een fabrieksterrein maar vóór Gerhart een duidelijker beeld kreeg van de omgeving werd hij, zonder enig woord te spreken, een deur binnen geduwd om hem daarna in een pik zwarte cel achter te laten. Hij zat daar… luisterend naar zijn omgeving en zijn hartslag die nog steeds uit zijn borstkas probeerde te ontsnappen. Voorzichtig rechte hij zijn rug. Het moet een minuut of tien geduurd hebben voor hij merkte dat hij niets hoorde. Alleen het ruizen van zijn bloed en het kloppen van zijn hart, dat zich wat ontspande.

    Gerhart begon te tellen, de seconden. Het maakte hem rustiger in deze bizarre situatie. Drieëndertig, vierendertig, hoe kon het dat hij niets hoorde, niet eens het lopen van de wacht of iemand die ook opgesloten zat, niets buiten zijn cel. Zesendertig… zevenendertig… een oogverblindend licht kwam uit de richting van de deur.
    ‘Meneer Schultze’ hij herkende de stem, maar kon hem niet plaatsen. ‘Present?!’ vroeg de stem op een strenge toon. ‘Meneer Schultze!’ dwingender deze keer.
    ‘Present’ hij zij het met een krakende stem die brak op de s. Het luikje in de deur sloot zich weer en alles werd zwart. De situatie maakte hem er niet zekerder op en de onduidelijkheid zorgde er voor dat hij begon te plotten. Als hij zenuwachtig was of paniek had bedacht hij verhaallijnen die hij zou kunnen gebruiken voor zijn volgend schrijven. In dit soort situaties is het prettig als er een manier is waarop je kunt rebelleren zonder dat iemand anders dat aan je ziet. Het houd je zélf in stand. Maar wat valt er te rebelleren als je niet eens weet wat er gaat gebeuren? “Het onrecht” dacht hij.

    Lees het laatste deel hier.

    Ben zo terug – Bart

  • Genesis van een eind III

    De lichten van de lantarenpalen waren aan gegaan toen hij zijn derde sigaret aanstak. De kleverige walm van teer en nicotine zette zich vast in zijn longen maar het maakte hem rustig. De rustige gitaarmuziek die hij had aangezet in plaats van de televisie speelde zacht op de achtergrond. Aan de linkerkant van de computer stond een glas rode wijn. Het was negen uur geworden en zonder dat hij er erg in had gehad sloeg de kerkklok tien slagen. Het vlotten van het verhaal was gestagneerd en de karakters wilde maar niet tot leven komen. Om te zien waar het schrijven vastliep had hij de twee pagina’s uitgeprint en zat ouderwets, als een docent, met een vulpen zijn eigen werk te verbeteren. Na de derde hijs kwam zijn pen tot stilstand om een idee in zijn brein omhoog te laten borrelen, wat zich al snel tot een plot vormde. Zijn verhaal had een stevigere basis nodig om hem…

    Nog voor Gerhart het gestommel bij zijn voordeur in zich op had genomen en zijn papieren met het verhaal kon opbergen klonk het kraken van de houten deur en met een smak klapte zijn voordeur tegen de wand. Zware voetstappen stampte zich door de gang, alsof de houten vloer straf kreeg. Twee mannen in camouflagekleding, met zwarte kisten die onafhankelijk van elkaar een ton leken te wegen, kwamen met getrokken geweren de kamer binnen stormen. Achter hen kwamen twee zwarte pakken binnen met mannen in hen.
    ‘Meneer Schultze?!’ zei een van de mannen in het zwart. Het klonk meer als een gebod dan een vraag. Gerhart keek verwilderd op van de la die hij in paniek open getrokken had. Hij knikte en liet zijn blik van de mans gezicht zakken naar zijn handen waarmee hij de papieren bijeen had geraapt; Met een blik van een kind dat betrapt was met zijn hand in de snoeppot.
    ‘Dat ben ik’ zei hij met een zekere uitdaging in zijn stem, waarmee hij wilde laten blijken dat hij niet onder de indruk was van het vertoon van dit gezag. De situatie waarin hij gevonden was maakte het nagenoeg onmogelijke voor Gerhart om niet verdacht te lijken.
    ‘Meneer Schultze u moet met ons mee komen.’ De twee mannen met de geweren stapte in zijn richting. De één pakte zijn papieren en legde ze op het bureau en de andere greep zijn arm. Zonder veel strijd volgde hij hen.

    Het politiebusje dat schuin op het trottoir voor zijn deur stond alsof het met grote urgentie was verlaten. “Hoe kun je nu vluchten als je niet weet dat er mensen aan komen om je mee te nemen?” dacht Gerhart bij zichzelf. Het was alsof er een grote crimineel was ontsnapt die een groot gevaar voor de gemeenschap vormde. Hij begreep niets van de hele situatie. Om te zorgen dat er zo min mogelijk problemen zouden ontstaat werkte hij zo goed mogelijk mee: stelde geen vragen, volgde de aanwijzingen zo goed en zo kwaad als het ging op.

    Lees hier verder.

    Ben zo terug – Bart

  • Genesis van een einde II

    Gerhart tikte de laatste letter van het woord en begon de paragraaf te lezen. Hij was een jonge journalist die wat naamsbekendheid had verworven met een stuk dat hij schreef over de verschuiving in het politieke landschap. Het stuk handelde over het sluiten van de NSB voor Joden door Mussert en werd niet door iedereen positief ontvangen. Het had hem een buitenstaander gemaakt. Ook schreef hij, met veel kritiek, over de opening van het concentratie kamp Neuengamme. De definitieve oplossing voor het jodenprobleem was een vraagstuk dat niet iedereen met open ogen wilde ontvangen maar het werd zeker in bepaalde kringen besproken. Door zijn kundigheid en volharding kreeg Gerhart het voor elkaar iets van deze gesprekken mee te krijgen en daar een snijdend stuk over te publiceren. Het was de eerste keer geweest dat hij zich bedreigt voelde binnen zijn baan. Na het laatste opiniestuk was hij er helemaal mee gestopt. De bevolking wilde niet haar ogen openen voor de misstanden van de regerende partijen en het werd steeds lastiger om nog vrij te schrijven voor een dagblad. Zó, was hij verhalen gaan schrijven. Al lezend streek hij met de vingers van zijn linkerhand langs zijn lippen. Bij de laatste zin zette hij zijn vingers weer op de toetsen.

    De computer was zijn grootste probleem. Het was in het jaar voor dit verhaal dat een jonge soldaat naar buiten was getreden met documenten die aantoonde dat de Veiligheidsdiensten niet alleen bezig waren met het registreren van de handelingen van verdachte personages; Dat iedere wereldburger die verbonden was met het web tot het meest clichématige detail werd opgenomen in de databank. Een bibliotheek van personen en niet zo één die je, zoals in ’33 de nazi’s dat deden, kunt verbranden. De onvrede van mensen was voelbaar in elk gesprek, praatprogramma’s draaide op volle toeren om te verenigen door een gezamenlijke vijand te vinden. Wat het er niet beter op maakte. Het nieuws was overgegaan in een parade van meningen en overtuigingen die op te splitsen waren in twee groepen die onoverkomelijk van mening waren dat de andere het verkeerd had. Vanachter zijn computer zette hij de televisie uit. Een onverwachte stilte zette zich vast in het appartement. Hij overzag de zee aan letters voor zich en begon te lezen.

    Gerhart zat alweer te schrijven toen de bel ging. Met zijn ene hand opende hij de lade van zijn bureau en met zijn andere griste hij het blad uit zijn typemachine legde het boven op de stapel die hij samen in de la propte. “Je wist maar nooit wie er aan de deur stond”. Hij liep de gang in en opende het luikje in de voordeur dat hij had laten plaatsen na de bedreigingen over zijn stukken in de krant. Er was niemand te zien. Voorzichtig opende hij de deur die nog vast zat met een haak en keek door de spleet die was ontstaan naar buiten. Niemand! Nog net voor hij de deur weer wilde sluiten zag hij een verfomfaaide witte enveloppe op de mat liggen. Hij pakte deze op bekeek het aandachtig en sloot de deur. De brief was ligt, niet meer dan een vel en er stond niets op om aan te geven wie de geadresseerde was. Gerhart opende de enveloppe en las de haastig gekrabbelde woorden. “Ik hoop dat u blijft schrijven er zijn mensen die uw stukken en uw journalistieke integriteit waarderen. Was getekend, Een liefhebber.” De zwarte inkt was wat gevlekt, waarschijnlijk door de hand die het zo haastig geschreven had. Geen naam, iemand die wist wat het betekende als je onder een brief je naam schreef, iedereen kan je dan terug vinden. Hij zette het kaartje tegen het raam bij zijn schrijftafel en haalde de papieren weer tevoorschijn, draaide het halfvolle blad weer er in en begon weer te schrijven.

    Vaak maakte hij zich druk om de manier waarop hij zijn meningen in de verhalen liet doorschijnen. Iedereen kon het nog terug vinden. Nu was hij nog vrij om dat op deze manier te doen, maar als dat ooit eens veranderde dan was het onmogelijk dat terug te draaien. Hij wreef zich over het gezicht schudde zijn handen en probeerde aan iets anders te denken.

    Het eerste deel kunt u hier lezen
    Lees hier verder.

    Ben zo terug – Bart

     

  • Genesis van een einde I

    3 mei 1939 de broeierige dag was aan zijn einde gekomen. De blauwwitte flitsen lichten de hemel zo nu en dan op. Het rommelde al een tijdje voor dat Gerhardt vanuit de ramen van het appartement de regen zag aankomen. De onrust die hij in zijn borst voelde manifesteerde zich als een spiegelbeeld in het lucht. Grote hoeveelheden druppels maakte dat het nagenoeg onmogelijk was om de overkant van de straat te zien. De donkere wolken kleurde het weinige licht, grijs met een zweem van groen. Gerhardt stond op om het vastgelopen lint van de Underwood typemachine los te peuteren tussen de letters en het papier vandaan. Hij had het gevoel dat het verhaal dat hij aan het schrijven was maar niet wilde vlotten. Na twee en een half uur was het halve papier gevuld met tekst, en toch stond er nog niets anders dan een beschrijving van de dag waarop zijn verhaal begon:

    De lome dinsdag waarop dit verhaal begint was bijna verstreken. De onrust binnen de gemeenschap waarin hij zich bevond belastte hem zwaar en het hield zijn inspiratie tegen om te schrijven. Begin mei, het was vroeg in de avond. De zon was nog niet op zijn sterkst maar de zware warmte maakte dat met iedere beweging zijn lichaam in zweet uitbarstte. Hij had zijn eten gegeten en achteloos de televisie aan gezet om geluid op de achtergrond te hebben. De zachte dames-stem van het nieuws had hem uit zijn concentratie gehaald. “Nieuws over de drie boten vol vluchtelingen die waarschijnlijk zijn omgekomen bij de vlucht uit Syrië. Er zijn wrakstukken aangespoeld aan de kust van Turkije en Griekenland.” De stem viel weg en een mannenstem nam het over in een reportage.

    Toen Gerhardt de letters en het lint weer uit de knoop had gekregen ging hij met een zucht zitten en las zijn laatst getypte zinnen hardop en veegde hij de inkt van zijn vingers aan een doek die hij altijd bij de hand had. De typemachine was van zijn grootvader geweest. Hij had zijn eerste teksten er op uitgewerkt en toen hij daadwerkelijk schrijven ging, had hij het cadeau gekregen. Nu was het een onderdeel van het schrijven en het maken van verhalen. het sociale klimaat was net zo broeierig als het weer, het schuurde en scheurde tussen de verschillende bevolkingsgroepen buiten op straat. Het was daarom dat hij, zonder enig resultaat, zich al een aantal dagen ophield in zijn schrijfkamer. Zijn blik bleef op de ruit hangen daar waar de grote druppels aan bleven kleven en zich een weg naar beneden baande. Toen bedacht hij zich…!

    De cursor knipperde op het blanke scherm. Hij had drie zinnen geschreven en drukte de backspacetoets in om alles weer te verwijderen. Deze handeling herhaalde zich een aantal keer. Maar steeds met een blanco scherm als einde tot een nieuw idee ontstond en de eerste zwarte letters zich weer vastzetten tegen het helle wit. Tot dat hij zijn openingszin had gevonden en zijn verhaal kon beginnen: 3 mei 1939 de broeierige dag was aan zijn einde gekomen. De blauwwitte flitsen lichten de hemel zo nu en dan op.

    Lees verder. 

    Ben zo terug -Bart

  • laatste dag

    De donkere klanken vlijde zich van boven uit de kerktoren over de huizen terwijl de eerste zonnestralen de grijze regenwolken paars, rood en oranje kleurden. Met elke wenteling van de trappers knarste het tandwiel van zijn fiets, wat tegen de wind in bijna niet meer te horen was. Aan de slapen waren de grijze haren onder zijn hoofddeksel zichtbaar, alleen op de kin en wang was zijn donkere baard lichter geworden. Zijn blauw grijze ogen leken jong naast de gerimpelde huid van het constante knijpen. Hij was koppig vooral als het ging om de aftakeling van zijn eigen lichaam. Zijn handen trokken aan het stuur terwijl hij met volle kracht zijn linker been naar beneden drukte om tegen de wind in te komen. Ondanks de kou waren er door de inspanning druppeltjes zweet op zijn voorhoofd ontstaan. Zijn jas werd strak om zijn lichaam geblazen door de onzichtbare muur die de onophoudelijke wind opwierp. Zoals hij tegen de wind streed zo vocht de wind tegen de wolken en de regen. Een onvermijdelijke strijd tussen de meesters van het luchtruim. De ketting strak gespannen door de druk die hij op de trappers uitoefende om maar vooruit te komen. Gekleed in donker blauwe overall die vol met lijm en verf vlekken zat was hij op weg naar zijn werkplaats. Door het smalle laantje waar hij elke dag van zijn werkzame leven langs fietste, dan langs de dijk waar de schapen hem met hun ogen volgde tot hij niet meer interessant was. Als kleine jonge ging hij met zijn opa langs de sloot kant zitten vissen. Toen hij ouder was werd opa ingeruild voor vriendjes die in de oude eendenkooi hutten bouwde en op lome zomerdagen langs dezelfde slootkant zaten te vissen en als het heel warm was kon je zwemmen op quarantaine. De oversteek van het lege landschap met de schapen en koeien naar de eerste huizen van het volgende dorpje. Door de glooiing van het landschap was er van het plaatsje nog niets te zien maar de lantarenpalen gaven aan dat het er aan stond te komen. De eerste motor van een auto klonk en een meeuw schreeuwde tegen de wind in en sloeg zich met wilde vleugelslagen naar voren. Nog voor de auto hem voorbij was viel een kleine sneeuw vlok op zijn zwarte werk-jas. Het ijs kristal was zes puntig met aan iedere spijl drie andere uitstulpingen die allemaal naar buiten gericht leken. Maar voor hij zijn blik weer terug kon brengen van de auto naar het sneeuwvlokje was het weggesmolten. Het grind van het pad naar de werkplaats knarste onder de banden van zijn fiets terwijl hij afstapte en een zwarte kat weg sloop tussen een kier in de schutting. Toen de tl lichten een paar keer knipperde, snoof hij de lucht van het onbehandelde hout op dat in grote krullen naast zijn werkbank lagen. Het was altijd dezelfde geur geweest, toen hij de eerste keer hier kwam was het zo, toen hij als jonge man hier kwam werken en nu het zijn werkplaats was. Eigenlijk was er nooit iets veranderd, op wat modernere apparatuur na dan. Maar alles was nog steeds handwerk, zoals dat al generaties lang was geweest. De kachel stookte hij op het afval hout wat hij overhield en was het eerste van het gehele ochtend ritueel dat hij afwerkte voor hij daadwerkelijk aan de slag ging. Eerst het licht en de kachel daarna de koffie die hij ’s morgens en ’s middags zette en het hout dat hij nodig had zoeken om zo aan het werk te kunnen. Hij ergerde zich aan de houtkrullen die op de grond lagen, de dag ervoor hij was zonder verder op te ruimen naar huis gegaan. De gewoonte doorbroken. Met een bezem veegde hij ze bij elkaar en gebruikte ze om het vuur mee aan te maken. De stapels hout die normaal altijd tegen de achterwand van de werkplaats lagen waren er niet meer. Met zijn kop koffie ging hij op zijn houten kruk voor het vuur zitten en nipte kleine slokjes. Hij hoefde hier niet meer te zijn, al zijn werk was voltooid en afgeleverd. Opgeheven door de tijd zoals een typemachine dat was. Nog één keer wilde hij de geur van het hout ruiken, nog een keer de machines aanraken en nog één keer met de buurman kletsen zoals dat gewoonte was geworden in de afgelopen jaren. Om daarna maar weer naar huis te gaan.

    Ben zo terug – Bart

  • Gesprek onderweg #4

     

    Lees hier de eerdere verhalen in deze serie

    ‘Waar wil je eerst naar toe?’ Thijs zat op het bed een route uit te stippelen, omringd door boekjes over Rome met op zijn schoot een kaart van de stad. Met opgetrokken wenkbrauwen keek hij op van de kaart. ‘We zijn het dichtst bij Musei Capitolini’. Terwijl hij één van de boekjes van het bed pak, het uitgevouwen papier op zijn been balanceert, begint hij te lezen: “De Musei Capitolini vormen een museum in Rome voor archeologie en kunst uit de Oudheid en de Renaissance, waarvan de collecties zijn ondergebracht in het Palazzo dei Conservatori en het Palazzo Nuovo op het Capitool en in de Centrale Montemartini…”
    ‘Dan gaan we daar eerst naartoe.’ zeg ik zonder er veel woorden aan vuil te maken.
    ‘We kunnen ook eerst naar de Sixtijnse Kapel gaan.’ zegt hij zijn gezicht onzeker. Ik loop naar het bed pak de rugtas en begin de spullen die we meenemen in te pakken.
    ‘We kunnen ook naar het Louvre gaan’ zeg ik een wenkbrauw optrekkend. ‘Zeg het maar, ik vind het allemaal goed. We hebben de hele dag en tijd genoeg om alles op ons gemak te bekijken.’ Ik pak zijn hand en het boekje waarin hij zit te lezen. ‘We weten waar we naar toe willen toch? Het komt wel goed. We beginnen bij Capitolini en kijken wel waar we eindigen.’ Met enige tegenzin vouwt hij de kaart dicht en neemt de rugtas van mijn schouder.
    Rustig slenteren we naar het eerste museum. De regen heeft de ergste warmte van de vorige dag weg gespoeld. De blauwe hemel wordt op gesierd door een paar witte wolken die een koele lichte wind uit de hemel probeert te blazen. Als wij bij de tweede straat de hoek omslaan pakt Thijs de kaart uit zijn broekzak en leest het naambordje dat ver boven de straat aan een huis geplakt is. Het fascineert mij dat het scheef hangt.
    ‘Ik dacht dat je de route wel uit je hoofd wist.’ zeg ik met een glimlach ‘je hebt de kaart al twintig keer bestudeerd.’ Zijn blik laat me weten dat het niet op prijs gesteld wordt als ik verder ga met pesten. Ik geef een duwtje tegen zijn schouder en knipoog, ‘het was maar een grapje.’ Er komt niet meer dan een ‘hmf’ als we verder lopen. We steken het plein over, wat toegang biedt aan de drie panden die het museum vormen. Een kleine rij is aan het ontstaan waar wij netjes bij aansluiten. ‘Blote mannen,’ zeg ik in mijn handen wrijvend. Een schichtige blik van links en een overduidelijk nee schudden. Alleen het allerkleinste begin van een glimlach spreekt zijn reactie tegen. Binnen is een andere wereld. Elk ruimte heeft een andere stijl en wij bewegen ons slenterend langs de sculpturen. Als een grote groep in tegen gestelde richting onze zaal binnen loopt, houden we ons op tussen de beelden in het midden van de hal. In snel Italiaans wordt er door een gids verteld over wat er te zien is in deze ruimte. ‘Zo te zien hebben ze haast’ zeg ik terwijl ik Thijs zijn ogen opzoek. Ik herken iets aan de stem van de gids. Wanneer hij door de groep heen komt en probeert de groep op sleeptouw te nemen weet ik waarom ik de stem herken. Ik kijk Thijs aan om hem het duidelijk te maken, maar hij tikt mij op hetzelfde moment aan. “De trein!” denk ik… wat was ook alweer zijn naam? Voor één van ons twee ook maar iets kan zeggen herkent de man ons.
    ‘Ah!’ zegt hij, en wijst de groep naar het volgende vertrek. ‘Jullie hebben een zaal vol met mannelijk schoon gevonden.’ Een glimlach breekt door op zijn gezicht dat met een zekere ernst had verteld over de kunst in de ruimte. ‘Genieten jullie van je tijd hier?’ Zijn Italiaanse accent klinkt sterker als in de wagon. Net als in de trein neemt Thijs het voortouw in het gesprek.
    ‘Ja we hebben gister eigenlijk niet heel veel meer gezien, we hebben wat rond gelopen.’ Ik knik instemmend en glimlach vriendelijk. ‘De warmte is wel even wennen.’ Thijs kijkt naar mij.
    ‘Ik ben het volledig met hem eens.’ Het klinkt veel afstandelijker dan ik bedoel.
    ‘Luister, ik wil niet vervelend zijn maar er is vandaag een grote groep kinderen van een school uit de buurt.’ Opeens herinner ik me zijn naam weer, Thomas! Zijn blik wordt sober. ‘En met de kinderen, zijn er een groep ouders en leraren mee die er nogal ouderwetse ideeën op na houden.’ Ik kijk Thijs aan en zucht als ik mijn hoofd wegdraai van Thomas om mijn uitdrukking niet te laten zien. Thijs bedankt vriendelijk met een glimlach voor de waarschuwing. Als Thomas uit de ruimte verdwenen is zeg ik,
    ‘een glimlach? Hoe kun je nu glimlachen als iemand je dat zegt?’ Als een verontwaardigt zesjarig kind, frons ik mijn voorhoofd. Thijs lacht ‘we zijn hier voor onszelf. Het was een … een. Hij probeerde alleen maar te zeggen dat er mensen zijn die een reactie kunnen geven. Alsof we dat nog nooit hebben mee gemaakt?!’ Zoals je een kusje op een ‘au’ geeft bij een zesjarige, krijg ik een kusje op mijn voorhoofd. ‘Blote mannen’ fluistert Thijs in mijn oor voor we verder gaan. Lachend loop ik achter hem aan.

    Ben zo terug – Bart

  • Wandelaar

    De eerste krakende stappen in de witte wereld. Ontmaagding van de sneeuw. Ze had zo lang door de dorren bladeren gelopen dat ze ervan overtuigd was dat de winter overgeslagen zou worden. Als klein kind wilde ze altijd al vroeg uit bed, zodat de wereld om haar heen nog niet tot leven was gekomen. De stilte van een landschap zonder mensen. Zonder de geluiden van het leven. Alleen de wind, het ruizen van de bladeren een opschrikkende vogel die met zijn vleugels slaat. Alleen vers gevallen of vallende sneeuw kon de wereld stiller maken. Dof, als een wollen deken die over geluid heen is gevallen, de wereld iets van zijn hardheid liet verliezen. Ze liep door de nog donkere straten het kleine dorpje uit. De takken van de singel, die in het wit leek te eindigen, kreunend onder de zware witte lading. Op haar zwartte wollen jas vielen de laatste kleine vlokken. Even bleven ze liggen om vervolgens te smelten en een piepkleine waterdruppel achter te laten. Een bevroren ster, zo klein dat ze de mouw van haar jas naar zich toe moest bewegen om het te kunnen zien. Haar adem rilde van de kou en liet een grote wolk uit haar mond ontsnappen. Tussen de bomen waren struiken die zorgde voor een kleine schuilplaats waar een hoog sjilpend vogeltje uit vandaan geschoten kwam. Ze trok haar kraag op en liep de witte weg verder af. Toe ze nog maar net zichtbaar was stak een grote haas over om zich aan de overkant weer te verschuilen tussen de struiken.

    Ben zo terug – Bart