Tag: Mensen

  • Concert I (100 woorden heen…)

    Een lichte spanning neemt bezit van mijn lichaam. “Een uur of twee op centraal?” vraagt een berichtje mijn aandacht. Het is een afspraak die we telkens weer maken. De lift tussen perron twee en drie, daar zullen wij elkaar ontmoeten. Ik heb de hele rit om nogmaals het album door te nemen. Mijn handen zijn klam, een tinteling speelt door mijn brein, in afwachting van het live-optreden. Anderhalf uur luisteren naar de observaties van een ander leven. De muziek sluit mij af voor de wereld om mij heen. Wat wil ik vanavond graag horen? vraag ik mijzelf af.

    Ben zo terug – Bart

  • Exorcisme

    Er was een soort hopeloosheid in haar blik. Ze staarde voor zich uit naar het zwarte scherm van de televisie. Ze zat verstild tussen de schoonmaakspullen die door de hele kamer verspreid lagen. Midden in de kamer stond de stofzuiger, op de eettafel een emmer, het doekje had ze nog in haar handen. Koud en nat. Haar vingers waren door het water rimpelig geworden, als die van een oude vrouw.

    Vol goede moed was ze ’s morgens begonnen. Zij had haar mouwen opgestroopt en de ramen open gezet. Het was zonnig buiten, de frisse ochtendlucht maakte haar wakkerder dan de kop zwarte koffie die ze naar binnen had geslurpt. Het had haar verhemelte verbrandt. De blaar was bijna onmiddellijk opengesprongen en nu zat daar een draadje van het verbrande vlees, waar ze steeds met haar tong langs schuurde.

    De keuken was haar eerste uitdaging van de dag. Een play-list draaide op de pc die ze via draadloze boxen door het hele huis kon horen. In haar manie had ze alle kastjes één voor één leeg gehaald, uitgesopt en alles gerangschikt weer terug geplaatst. Toen ze klaar was met de kasjes waren de koelkast en de vriezer aan de beurt. Tijdens het ontdooien van de vriezer had zij de vloer gedaan.

    Toen ze de stofzuiger in de kamer zette kwam een besnorde dame haar gedachte binnen wandelen. De twee enorme roze oorbellen komen onder de donkere haren vandaan. Een roze topje over een leren rokje en daaronder de in panty’s gestoken benen. Het is pas als haar gehoor de tekst registreert; “I Want to break free” dat op haar serieuze gezicht een glimlach doorbreekt. Freddie Mercury!

    De ramen in de kamer waren het volgende project. Het witte licht schitterde in het water. De zeem piepte langs het schilderwerk terwijl Yann Tiersen een zwart-witte wereld met een Frans accent bezong. Gedachteloos haalde zij de stofzuiger langs de bank. De piano vulde haar hoofd, geen van de woorden vulde het plaatje aan. Haar handen vielen stil. Haar gedachte werd blank. Een bewustwording van haar situatie zette zich vast in haar hoofd, het verlamde haar. Ze plofte neer op de bank, met een lege blik keek ze de ruimte rond.

    ‘Dit is het voor nu.’ was het enige dat zij kon denken. ‘Nu ben ik hier, schoonmaken en opruimen dat is het … wat moet ik nu. ’ De verlamming van wat er nieuw zou komen, van wat dat betekende, had bezit genomen van haar brein. Na een halfuur kon ze de cirkel van haar gedachte doorbreken. Ze keek de kamer rond. Een rauwe damesstem galmde door de kamer. “Nobody told me there’d be days like these” en “It’s the salt that stings” Ze gooide het doekje van een afstand in de emmer en met vernieuwde overtuiging zette zij het werk voort. Zich van de viezigheid ontdoen.

    Ben zo terug – Bart

  • Afspraak met een verhaal

    Een meeuw zweeft tegen de wind in. Als ik dichterbij kom, glijdt hij langzaam omhoog door een kleine aanpassing van zijn vleugels. Het eindeloze droog gevallen wad wordt bevolkt door steltlopers en meeuwen allemaal opzoek naar hun maaltijd. Van het kleine beetje helmgras dat tussen het basalt doorgroeit is alleen nog een zielig hoopje geelbruine sprietjes over. Door de stroming is in een bocht in de dijk een strandje ontstaan. Het ligt bezaaid met schelpen en stenen, met flessen en stukken touw die, naar ik aan neem, overboord zijn geslagen in stevige wind of storm.
    Een nummerbord tikt tegen het basalt. Het werd rechtop gehouden door een tak.
    ‘Hoe kom jij nou hier terecht?’ ik zeg het zonder er bij na te denken.
    ‘Het scheelde niet veel,’ zei hij ‘zie je die snee; een boegschroef had me bijna in tweeën gescheurd!’
    ‘Ben je daarom zo verbogen?’ vroeg ik verbaast’
    ‘Nee dat is een heel ander verhaal’.
    ‘Waar kom je vandaan?’ ik zakte door mijn knieën om hem beter te bekijken.
    ‘Mijn eerste herinnering…’ zijn stem zonk weg in de wind. Nadat hij wat had nagedacht zei hij: ‘Ik herinner mij het eindeloos rondrijden. Ik was het bord achterop een brommer. De zoette warmte van een eindeloze zomer.’ Hij zuchtte. ‘Het was een paar jaar later toen de brommer werd ingeruild. Een ongeluk had hem onbruikbaar achter gelaten. Ik verdween tussen het schroot in een wild overgroeide tuin. Het moet een jaar later zijn geweest toen de schroeven zo verroest waren dat ze afbraken en ik op de grond viel.’
    Ik ging zitten op het zwarte basalt.
    ‘Nog geen week later stak er een sterke wind op en even werd ik voorzichtig opgetild. Maar hij was niet sterk genoeg om mij ver te dragen. Nóg een windvlaag kwam en tilde mij hoog de lucht in. Zo’n tweehonderd meter. Daar bleef ik hangen, hoog boven de grond aan een dunne boomtak.’ De wind tikte het metaal tegen de stenen en de tak.
    ‘Hoe lang bleef je daar hangen?’ zei ik fluisterend.
    ‘Een dag of twee. Het was het seizoen van de stormen. Een grote windhoos trok mij los van de tak. Het liet mij eindeloos rondwarrelen. Uiteindelijk viel ik in het water, de stroming voerde mij af. Zo dreef ik dagen lang tot een golf mij opslokte en langzaam naar de bodem liet zakken. Het was er koud en gitzwart. Tot ik, door een sterke zwaai van een walvisstaart, die diep wegdook voor een aankomend schip, omhoog werd gebracht.’
    Ik verschoof mijn voeten om comfortabeler te zitten.
    ‘Een jonge zeeman viste mij uit het water. Zo kwam ik aan boord. Hij maakte mij vast aan een van de netten die de grote houten kratten op zijn plek hielden. Elke dag kwam hij even kijken of ik er nog wel was. Alsof ik iets belangrijks voor hem betekende. Het duurde even voor ik het begreep, maar hij wilde al zijn hele leven naar Amerika en ik was voor hem een representatie van dat land.’ Hij kuchte even en wees mij op de gele kluwe draden. Het stormde onderweg en het schuren van het hout langs de touwen liet er niet veel van over. Ik raakte los en de touwen hebben deze verdere reis met mij mee gemaakt.’ Even tikte de wind hem weer naar voren. Over de zwarte letters liep een diepe kras. “Dat moet door de schroef zijn gekomen” dacht ik bij mijzelf.
    ‘Eindelijk kwamen wij weer in de bewoonde wereld aan. Voor het schip de haven in mocht, werd alles door strenge mannen gecontroleerd. We moesten wachten op goedkeuring’.
    ‘Maar… hoe ben je hier gekomen?’ vroeg ik nogmaals.
    ‘O ja, ik heb het niet gered. Ik ben door één van de andere mensen, toen zij het dek aan het schoonmaken waren over boord gespoeld. Zó belande ik weer in het water.’ In zijn stem klonk verdriet door, alsof hij het land had willen verkennen.
    ‘Ik ben na maanden ronddrijven in een stroming terecht gekomen. In die tussentijd waren er genoeg zeedieren die nieuwsgierig waren en een hapje probeerde om mij daarna snel weer los te laten. Al spelende, namen de dolfijnen mij voor honderden mijlen mee. Uiteindelijk lieten zij mij en zwommen met een boot mee, een andere richting op.’ Hij verschoof zich even en vond een stevigere plaats.
    ‘Pas na een jaar kwam ik weer in de buurt van een schip. Ik was gedeukt, Lichamelijk én geestelijk, tijdens het avontuur op de boot. Maar déze aanvaring was iets dichterbij… Het was een schip dat zo groot was, dat het drie schroeven had die constant draaide. Ik werd de diepte ingezogen. Het water werd met enorme kracht naar achter geduwd. Ik raakte de schroef nauwelijks. En toch is dit het resultaat.’ Zei hij verdrietig. ‘De kracht waarmee het schip door het water ging maakte ook dat er een zuigende werking vanuit ging, die mij meevoerde op zijn reis’. Hij zuchtte en een sterke windvlaag liet hem opnieuw tegen de stenen tikken. Even verschoof de tak en leek het of hij zijn reis verder zou vervolgen voor ik het einde van zijn verhaal zou horen.
    ‘Er kwam weer land in zicht. Het was lang geleden dat ik wist wat “droog-zijn” was. De natuur wilde echter anders. Voor ik dát gevoel goed en wel kon omarmen, stak er een nieuwe storm op. De wind trok mij los van het zand en tilde mij weer op. Zó ver de lucht in dat ik dacht nooit meer beneden te komen.’ Stilte! De wind suisde langs mijn oren. Ik kon het mij haast niet voorstellen dat er zoiets kon gebeuren.
    ‘Maar goed, ik kwam wel beneden… hier. Niet aan land maar tussen dat eiland daar en dit land. Het getij trok mij mee deze kant op en liet mij hier op het zand achter. De wind liet mij verder het land oprollen en …. nu ben ik hier.’
    ‘Wil je met mij mee?’ het leek een stomme vraag. ‘Ik bedoel… Ik kan je …’
    ‘Nee, ik blijf hier’ zijn stem klonk zeker ‘Ik heb nog zoveel te zien en deze wind blaast mij verder het land op.’
    ‘Er is verderop óók water’ zei ik onzeker.
    ‘Ik ben niet bang voor een klein beetje water!’ hij tikte verontwaardigt tegen de stenen. Hij lachte. ‘Laten wij dit afspreken. Als ik je weer zie zal ik van ver naar je roepen, jou het vervolg van mijn reis vertellen. Is dat een afspraak die je met mij wil maken?’
    Ik vermoedde hem nooit meer te zien maar het vooruitzicht was interessant. ‘Afspraak!’ zei ik.
    ‘Mooi. Tot ziens dan!’
    ‘Tot ziens’ zei ik terwijl ik opstond.

    Ben zo terug – Bart

  • Nieuws

    De houten vloer kraakte toen ik de eerste stap in de donkere gang zette. Een heldere stem kwam vanuit de slaap kamer ‘bent u daar?’. De gordijnen in de woonkamer waren nog gesloten. ‘Sorry dat ik zo laat ben’ ik zei het zonder er verder bij na te denken. Ik drukte het licht aan in de gang en opende de slaapkamer deur. ‘Goede morgen, heeft u lekker geslapen?’. Haar wenkbrauwen fronste naar mij; ‘sorry hoef je niet te zeggen.’ zei ze bits. De glimlach brak door haar gespeelde verontwaardiging. ‘Jullie hebben het al zo druk’. Een grande dame zat half rechtop in bed. De grijze haren hingen los langs haar gezicht en de wit-roze nachtjapon was zo’n twee maten te groot. ‘Maar ik heb goed geslapen hoor. Een wilde nacht, dat zie je wel’ zei ze wijzend op naar haar hoofd. ‘Ik heb er nog iets van proberen te maken…’ mompelend voegde zij er aan toe ‘vandaag en jonge broeder op bezoek’.

    Ik had haar naar de rand van het bed geholpen, waar ze nu zat met haar benen bungelend boven de vloer. ‘Douchen’ zei ze vanuit het niets en greep naar de bediening van het bed om deze te laten zakken. ‘wilt een stoel?’ ik vroeg het sarcastisch. ‘Ik ben geen tachtig!’ zei ze beledigt terwijl ze haar neus op trok. ‘Nee dat is waar, u bent in de negentig’. Ze pakte mijn arm en trok zich omhoog terwijl ze zei, ‘ik ben een dame’. ‘Daar heb ik zo mijn twijfels over…’ haar lach galmde door de gang. ‘loop eens een beetje door!’ zei ze ‘wie is hier wie nou aan het helpen?’ voegde ze er nog aan toe.

    Terug in de kamer na het douchen zat ze op een keukenstoel recht voor de televisie. Ik had de taak gekregen haar haren te kamen en op te steken. Ze zette de tv aan op het nieuws. Haar kleine kamer was aan één kant een want vol met boeken. Op het tafeltje bij haar luie stoel lag het laatste boek van Arthur Japin open op een stapeltje met Per Olov Enquist en Ingrid Jonker. Het nieuws opende met een aanslag in Amerika. Achtenvijftig doden en meer dan tweehonderd gewonden. De monotone toon van de nieuwslezer verraadde op de één of andere manier meer van zijn emoties dan de bedoeling was. Nog voor het nieuws verder ging zette zij het af. Haar schouders hangend en haar hoofd gebogen.

    Een traan rolde over haar wang toen zij haar hoofd hief. ‘Ik ben vaak bang weet u?!’ het klonk bijna kinderlijk. Opeens was ik de volwassene, moest ik de vragen beantwoorden. ‘Hoe moet het verder?’ vroeg ze. ‘Ik denk dat we worden opgehitst door mensen die nog banger zijn dan wij…’ mijn stem stopte, teveel gedachtes zonder enig antwoord. ‘Aan het eind van de tweede wereldoorlog werd er op een zelfde manier door de Duitsers op mensen geschoten op de Dam. Dat was aan het einde van een oorlog. Een spasme, een nawee. De oorlog moet nu nog beginnen’.

    Ben zo terug – Bart

     

  • Verwachting

    Het moet een uur of tien zijn geweest toen ik mijn lange jas aandeed de sjaal om mijn hals hing en de hoed op zette om samen met Thé richting het ziekenhuis te gaan. Door de koude lucht leek mijn warme adem, als grote stoomwolken uit een locomotief, door mijn neus naar buiten te komen. De afspraak was met een vrouwenarts. We waren al een poos bezig om na onze huwelijkse gelofte een gezin te stichten, zonder enig resultaat.
    Een kennis had ons gewezen op een arts die mensen, waarbij het verwekken van een kind maar niet wilde lukken, op weg hielp. Thé zat al in de auto, toen ik naast haar plaats nam zei ze met een zachte stem,
    ‘ik hoop dat het goed komt’. Haar donkerblonde krullen schitterde in de nog laag hangende zon. De zenuwen waren van haar gezicht af te lezen.
    ‘Ik denk niet dat wij ons zorgen hoeven te maken’, probeerde ik haar te overtuigen terwijl de zorgen die ik zelf had wegschoof. Het was een uur rijden, we spraken tijdens de rit naar het ziekenhuis nauwelijks. Haar handen omklemde de hengsels van haar handtas alsof het de laatste zekerheid was die ze nog had. De lederen handschoenen tegen de kou lagen op haar schoot, onder haar tas en de bruine wollen jas die zij half had open geknoopt. De heldere vrieskou gaf een eerste gevoel van de lente. Alles was door de dauw wit gekleurd en de wegen waren, op een enkele auto na, verlaten. Zeker een minuut of twintig voor dat we aankwamen doemde het ziekenhuis boven de leegte van de met wit bedekte velden. Het gebouw was log, groots en onvriendelijk, hier zaten de artsen die mensen hielpen, de slimmeriken die mensen genazen, de knappe koppen die elke ziekte onderzochten en probeerde een medicijn te maken die het tegen zou gaan. Toen ik omkeek om te zien waar Thé bleef, zag ik haar verloren naast de auto staan. Een seconde, een diepe ademteug en ze zette een voorzichtige stap in mijn richting.
    ‘Gaat het?’ ik vroeg het zo nonchalant mogelijk.
    ‘Ja ik…’, haar stem dwaalde weg en ze keek me met een lach aan. ‘Ik moest even… ik ben klaar’ Niet heel overtuigend maar ik liet het er bij. De wachtkamer bleek stil. Niemand had blijkbaar het zelfde probleem als wij. De stem van de arts klonk en noemde onze naam. Zijn kantoor was een ode aan zijn studentenjaren, de diploma’s aan de want gaven blijk van zijn autoriteit. Verder was alles licht en groot, grote ramen, grote kasten met boeken en een groot bureau. Hij had de eerste keer gezegd; dat er waarschijnlijk niets aan de hand was. De afspraak die was gemaakt om de resultaten van de tests te bespreken was een vier tal weken na de eerste afspraak. En nu zaten wij hier. In het zelfde kantoor, met dezelfde arts, maar niet met dezelfde hautaine houding die hij bij de eerste afspraak had. Er was een soort vermoeidheid die ik niet volledig kon plaatsen. Hij keek eerst mij even aan voor hij zijn blik naar mijn vrouw keerde en toen naar de papieren voor zich op zijn bureau.

    Ben zo terug – Bart

  • Kleine fantasie III

    De beek was rustig en meanderde ver binnen zijn eigen oevers tussen droog gevallen zandbanken. De bomen aan de overkant van het water dunde uit en liepen uiteindelijk over in grasland. Voor nu waren we beschermt tussen de bomen en het riet dat langs de oever groeide.  Vanuit de verte klonk een stem echoënd tussen de bomen. Opeens was hij daar weer, de reus. Mijn hartslag versnelde. ‘Jongens jullie moeten eten. Julian’s moeder heeft al een paar keer geroepen’, zei hij. Tussen de bomen en de struiken door zochten we onze weg terug naar Julian’s achtertuin, huis en moeder’s avondeten.

    Ben zo terug – Bart

  • Kleine fantasie II

    Een kleine vogel kwam wild fladderend tussen de takken vandaan. ‘Hier’, Julian had iets te eten uit zijn rugzak gepakt. Het mos op de grond was zacht en voelde aan als een kussen. ‘Wij kunnen hier niet te lang blijven’, hij nam een hap en keek om zich heen. ‘Verderop is water, daar kan niemand ons zien’. Zijn hoofd draaide abrupt en hij zakte door zijn knieën, ‘hoorde je dat?’ siste hij. Ik keek of ik iemand zag. Takken breken niet vanzelf. Zo stil mogelijk bewogen wij ons richting het water. Verder tussen de bomen durfden wij gewoon te lopen.

    Ben zo terug – Bart

  • Kleine fantasie I

    ‘Achter de struiken!’ Julian duwde mij door een kleine opening tussen de takken. Ademloos verscholen wij ons, uit het zicht. Zware voetstappen kwamen recht op ons af. Mompelend bleef hij op het bospad staan. Het was zomer, de dagen warm en de schaduw onder de bladeren koel. Wij slopen verder tussen de takken terwijl de grote man zich om draaide en verder liep. Hij was lang, zeker over de twee meter, een reus in onze ogen. Zijn zware stem donderde tussen de bomen. Zijn blik eindeloos op de grond gericht. Achter een grote eik gingen wij op de grond zitten.

    Ben zo terug – Bart

  • Stoel

    ‘Niet daar!’ zijn stem klonk hard. De zwarte stoel was leeg. Al jaren had er niemand in gezeten. Het was een obsessie voor hem geworden. ‘Het spijt mij. Ik probeerde u niet…’, de jonge man was niet instaat zijn verontschuldiging af te maken. ‘Ga daar maar zitten’ een tengere grauwe hand wees naar de andere kant van de kamer. ‘Juist’, zei de jongeman en ging op de aangewezen stoel zitten. Hij sloeg het geheel gade vanaf een prettige afstand. De lege stoel fascineerde hem. “Wat was het verhaal van de stoel? Wie had er gezeten? Wie mag er nu zitten?”

    Ben zo terug – Bart

  • Ontmoeting

    Honderdtachtig jaar oud is hij. Niets aan zijn gezicht verraad die leeftijd of dat, wat hij moet hebben gezien. Het is stil. De glinstering in zijn ogen verraad zijn honger naar kennis van de wereld, zijn nieuwsgierigheid. Hij is aan de andere kant van de grote zaal. Hij is aanwezig, in het moment en even alert als toen hij twintig was. Het haar is wild een bos ongetemde krullen die glanzen in het licht. Als ik dichter bij kom is zijn staren intens. Hij beziet, maar velt geen oordeel.
    Portret circa 1917, schilder onbekend” vermeld het zwarte bordje naast hem.

    Ben zo terug – Bart