Lees hier deel 1
Toen ik van het water opkeek liep een zwarte gedaante bij mij weg. Op mijn bureau lag een stapel wit papier. Ik begon weer te schrijven alsof er geen enkele andere reden voor mij was om hier te zijn.
Amsterdam, maart 2017.
Als je goed luistert kun je het horen in de wind. Een zachte stem die fluisterend door de bladeren ritselt. De warmte van de zon, geuren van de aarde en de vloeibaarheid van het water. Alles vertelt het verhaal van de wereld waarin wij leven. De mensen zijn zo gewend geraakt aan de omgeving dat zij, alles dat zich openbaart, niet meer kunnen waarnemen. Een eerste warme lentedag had mensen naar de grasvelden getrokken, naar parken in de steden of naar de aangelegde natuur.
Zijn zwarte krullen werden door diezelfde wind gestreeld. Een glimlach speelde telkens over zijn gezicht. Aan de slapen grijzend. Met een bril van hoorn. Een dik boek op zijn schoot, dat hij zo nu en dan raadpleegde. De zware treurwilg, die zijn takken over de rand van de vijver liet hangen, kreunde diep toen een lichte windvlaag door de takken vloog. De zwartharige man trok, terwijl hij opstond, zijn vale lichtbruine colbertjasje recht en liep naar de overkant van de vijver. Waar naast de treurwilg een bankje stond. Hij had al enige tijd naar het kleine kind in de buggy zitten kijken. Toen het kind naar de wind gegrepen had en de boom zijn geluid gaf, had hij een zekerheid over zich gekregen. Er was nog iets dat hij wilde weten, wat hij niet van afstand kon bekijken. Net voordat hij bij het bankje aankwam, gilde het kind van plezier. ‘Zoals verwacht!’ dacht de donkerharige man bij zichzelf, ‘het lukt elke keer’.
‘Mag ik u iets geven?’ de ouders keken op. De man opende het boek en pakte iets tussen de vergeelde pagina’s vandaan. Hij liep om de wagen en keek recht in het gezicht van het kind. ‘Eén blauw en één groen,’ mompelde hij tegen zich zelf. ‘Ik wens u alle geluk’, zei de man en hij gaf de jonge vrouw een klavertje vier. ‘Voor het jonge kind’. Draaide zich om en wilde weglopen. Een sterke windvlaag hield hem tegen alsof het hem aan iets herinnerde. ‘En, hij raakt het kwijt’, zei de man ‘Dat is niet erg, maar zorg er in de tussentijd alstublieft goed voor”.
Uit mijn ooghoek leek er beweging te zijn. Toen ik mijn focus op het glas richtte bewoog er een zwarte schaduw van het glas weg. Ik probeerde een beter zicht te krijgen en zette mijn kin op het blad om het glas van dichterbij te bekijken. Geen schaduw geen figuur, niets. Alleen het gele licht van de ondergaande zon.
Lees hier deel VI
Ben zo terug – Bart