Tag: Storm

  • Metafoor

    Midden in zijn pas, bevroren. De tijd stilgezet ten behoeve van het beeld.

    Hij houdt zijn lange regenjas dicht geklemd met de vuist op zijn borst. De twee flappen zijn door de storm naar achter geslagen. Zijn andere hand heeft de zuidwester beet gegrepen en half voor zijn gezicht getrokken. Met grote passen baant hij zich een weg door het natuurgeweld; voorovergebogen tegen de druk die op hem losgelaten wordt. Het is alsof hij zo naar buiten is gerend, haastig de warmte van zijn woning verlaten. En toch…

    Het heldergroene gras komt tot zijn knieën. De helmen staan fier overeind, licht te schommelen in de warme wind. Het licht van de zon brandt op het asfalt dat op sommige plekken zacht is geworden. De geur van teer, grond en drogend gras van een pas gemaaid weiland, walmt op en wordt meegedragen door de wind. De lucht wordt hier en daar bevolkt door helderwitte wolken, die schaduwen werpen op het landschap. 

    Daar staat hij, vastgelegd in een storm, in de brandende zon.  

    Ben zo terug – Bart 

  • Afspraak met een verhaal

    Een meeuw zweeft tegen de wind in. Als ik dichterbij kom, glijdt hij langzaam omhoog door een kleine aanpassing van zijn vleugels. Het eindeloze droog gevallen wad wordt bevolkt door steltlopers en meeuwen allemaal opzoek naar hun maaltijd. Van het kleine beetje helmgras dat tussen het basalt doorgroeit is alleen nog een zielig hoopje geelbruine sprietjes over. Door de stroming is in een bocht in de dijk een strandje ontstaan. Het ligt bezaaid met schelpen en stenen, met flessen en stukken touw die, naar ik aan neem, overboord zijn geslagen in stevige wind of storm.
    Een nummerbord tikt tegen het basalt. Het werd rechtop gehouden door een tak.
    ‘Hoe kom jij nou hier terecht?’ ik zeg het zonder er bij na te denken.
    ‘Het scheelde niet veel,’ zei hij ‘zie je die snee; een boegschroef had me bijna in tweeën gescheurd!’
    ‘Ben je daarom zo verbogen?’ vroeg ik verbaast’
    ‘Nee dat is een heel ander verhaal’.
    ‘Waar kom je vandaan?’ ik zakte door mijn knieën om hem beter te bekijken.
    ‘Mijn eerste herinnering…’ zijn stem zonk weg in de wind. Nadat hij wat had nagedacht zei hij: ‘Ik herinner mij het eindeloos rondrijden. Ik was het bord achterop een brommer. De zoette warmte van een eindeloze zomer.’ Hij zuchtte. ‘Het was een paar jaar later toen de brommer werd ingeruild. Een ongeluk had hem onbruikbaar achter gelaten. Ik verdween tussen het schroot in een wild overgroeide tuin. Het moet een jaar later zijn geweest toen de schroeven zo verroest waren dat ze afbraken en ik op de grond viel.’
    Ik ging zitten op het zwarte basalt.
    ‘Nog geen week later stak er een sterke wind op en even werd ik voorzichtig opgetild. Maar hij was niet sterk genoeg om mij ver te dragen. Nóg een windvlaag kwam en tilde mij hoog de lucht in. Zo’n tweehonderd meter. Daar bleef ik hangen, hoog boven de grond aan een dunne boomtak.’ De wind tikte het metaal tegen de stenen en de tak.
    ‘Hoe lang bleef je daar hangen?’ zei ik fluisterend.
    ‘Een dag of twee. Het was het seizoen van de stormen. Een grote windhoos trok mij los van de tak. Het liet mij eindeloos rondwarrelen. Uiteindelijk viel ik in het water, de stroming voerde mij af. Zo dreef ik dagen lang tot een golf mij opslokte en langzaam naar de bodem liet zakken. Het was er koud en gitzwart. Tot ik, door een sterke zwaai van een walvisstaart, die diep wegdook voor een aankomend schip, omhoog werd gebracht.’
    Ik verschoof mijn voeten om comfortabeler te zitten.
    ‘Een jonge zeeman viste mij uit het water. Zo kwam ik aan boord. Hij maakte mij vast aan een van de netten die de grote houten kratten op zijn plek hielden. Elke dag kwam hij even kijken of ik er nog wel was. Alsof ik iets belangrijks voor hem betekende. Het duurde even voor ik het begreep, maar hij wilde al zijn hele leven naar Amerika en ik was voor hem een representatie van dat land.’ Hij kuchte even en wees mij op de gele kluwe draden. Het stormde onderweg en het schuren van het hout langs de touwen liet er niet veel van over. Ik raakte los en de touwen hebben deze verdere reis met mij mee gemaakt.’ Even tikte de wind hem weer naar voren. Over de zwarte letters liep een diepe kras. “Dat moet door de schroef zijn gekomen” dacht ik bij mijzelf.
    ‘Eindelijk kwamen wij weer in de bewoonde wereld aan. Voor het schip de haven in mocht, werd alles door strenge mannen gecontroleerd. We moesten wachten op goedkeuring’.
    ‘Maar… hoe ben je hier gekomen?’ vroeg ik nogmaals.
    ‘O ja, ik heb het niet gered. Ik ben door één van de andere mensen, toen zij het dek aan het schoonmaken waren over boord gespoeld. Zó belande ik weer in het water.’ In zijn stem klonk verdriet door, alsof hij het land had willen verkennen.
    ‘Ik ben na maanden ronddrijven in een stroming terecht gekomen. In die tussentijd waren er genoeg zeedieren die nieuwsgierig waren en een hapje probeerde om mij daarna snel weer los te laten. Al spelende, namen de dolfijnen mij voor honderden mijlen mee. Uiteindelijk lieten zij mij en zwommen met een boot mee, een andere richting op.’ Hij verschoof zich even en vond een stevigere plaats.
    ‘Pas na een jaar kwam ik weer in de buurt van een schip. Ik was gedeukt, Lichamelijk én geestelijk, tijdens het avontuur op de boot. Maar déze aanvaring was iets dichterbij… Het was een schip dat zo groot was, dat het drie schroeven had die constant draaide. Ik werd de diepte ingezogen. Het water werd met enorme kracht naar achter geduwd. Ik raakte de schroef nauwelijks. En toch is dit het resultaat.’ Zei hij verdrietig. ‘De kracht waarmee het schip door het water ging maakte ook dat er een zuigende werking vanuit ging, die mij meevoerde op zijn reis’. Hij zuchtte en een sterke windvlaag liet hem opnieuw tegen de stenen tikken. Even verschoof de tak en leek het of hij zijn reis verder zou vervolgen voor ik het einde van zijn verhaal zou horen.
    ‘Er kwam weer land in zicht. Het was lang geleden dat ik wist wat “droog-zijn” was. De natuur wilde echter anders. Voor ik dát gevoel goed en wel kon omarmen, stak er een nieuwe storm op. De wind trok mij los van het zand en tilde mij weer op. Zó ver de lucht in dat ik dacht nooit meer beneden te komen.’ Stilte! De wind suisde langs mijn oren. Ik kon het mij haast niet voorstellen dat er zoiets kon gebeuren.
    ‘Maar goed, ik kwam wel beneden… hier. Niet aan land maar tussen dat eiland daar en dit land. Het getij trok mij mee deze kant op en liet mij hier op het zand achter. De wind liet mij verder het land oprollen en …. nu ben ik hier.’
    ‘Wil je met mij mee?’ het leek een stomme vraag. ‘Ik bedoel… Ik kan je …’
    ‘Nee, ik blijf hier’ zijn stem klonk zeker ‘Ik heb nog zoveel te zien en deze wind blaast mij verder het land op.’
    ‘Er is verderop óók water’ zei ik onzeker.
    ‘Ik ben niet bang voor een klein beetje water!’ hij tikte verontwaardigt tegen de stenen. Hij lachte. ‘Laten wij dit afspreken. Als ik je weer zie zal ik van ver naar je roepen, jou het vervolg van mijn reis vertellen. Is dat een afspraak die je met mij wil maken?’
    Ik vermoedde hem nooit meer te zien maar het vooruitzicht was interessant. ‘Afspraak!’ zei ik.
    ‘Mooi. Tot ziens dan!’
    ‘Tot ziens’ zei ik terwijl ik opstond.

    Ben zo terug – Bart

  • Uitwaaien

     

    De storm in zijn hoofd bereikte zijn piek tegen de middag. Zijn lichaam was rusteloos en het koste hem alle zelfbeheersing die hij in zich had om stil achter zijn bureau te blijven zitten. Eindeloos traag tikte de klok zijn seconden en minuten. Zijn voet tapte op de vloer, het potlood in zijn hand speelde tussen zijn vingers en de dag vervloog onproductief. Op weg naar huis speelde zijn zelfbeheersing opnieuw een grote rol, de drukte op de weg maakte het er niet beter op. Daarna de boot. Overvloedig met de grijze maat pakken die de wereld leken te bestieren.

    Hij stopte de auto abrupt op de oprit voor zijn huis. Met iets teveel woede smeet hij de deur van zijn auto dicht en paradeerde naar binnen. Er was niemand thuis, zijn vrouw was nog aan het werk en had hem laten weten dat zij laat zou zijn. Hij probeerde zich van zijn frustratie te ontdoen maar het lege huis en niemand om zijn gedachte mee te delen zorgde er alleen maar voor dat zijn brein op hol bleef slaan. Om iets te doen drukte hij de versterker van zijn stereo aan. Hij haalde een album tussen zijn platen vandaan en voorzichtig legde hij het zwarte vinyl op de platenspeler en zette de naald op de plaat. Het stof kraakte door de boxen voor het album begon. De eerste tonen van het Hendrix klonken en hij draaide de volume knop bijna volledig open.

    De wind trok aan en de grijze wolken pakte zich samen boven het eiland. Al halverwege het eerste nummer drukte hij de versterker uit en met een donkere tik viel het geluid weg en tilde hij de naald van de plaat. Schuivend langs de keuken zette hij zijn lege koffiekop op het aanrecht. In de gang trok hij zijn jas aan. Zonder er bij stil te staan wat hij aantrok liep hij met grote passen de deur uit. De wind begon met het trekken aan zijn haren die hij ’s morgens keurig in model had gebracht. De windvlagen die hem voortduwde, over het ongebruikte fietspad, waarna hij uiteindelijk, door de duinen het open strand opliep. De wind kwam nu van zijn rechter kant en hij trok de kraag van zijn jas omhoog om deze tegen te houden.

    Hij draaide zich zodat de wind weer in zijn rug blies en begon te lopen. Zacht mompelend zette hij zijn stappen. De grijze wolken leken steeds dichter naar de aarde te trekken en de wind die nog sterker was geworden trok niet meer alleen aan zijn haren maar ook aan zijn jas en broek. Hij voelde de zandkorrels die door zijn schoenen omhoog werden gegooid tegen zijn broekspijpen. Alsof de wind de wereld aan het zandstralen was. Toen hij zijn hand door zijn haren haalde om deze uit zijn ogen te wrijven, voelde hij de kleine korreltjes op zijn schedel. Een grote hoeveelheid zand verzamelde zich in zijn schoenen, maar met elke stap die hij deed en met elke windvlaag die zijn haren opnieuw vanachter zijn oren los trok, verloor hij een beetje van zijn woede. En werd het beeld weer helderder.

    Opnieuw stopte hij abrupt, keek op zijn horloge en zag de schuimkoppen op de grote donkere grijs-blauwe golven. Het zand leek als een mist die de wereld iets minder helder maakte. Hij moest nog terug. Hangend in de wind stapte hij voort, rustiger. Zijn vrouw kreeg eten, hij moest het zelf nog klaar maken. Pizza, dacht hij voor vandaag, lekker makkelijk.
    Thuis zette hij de oven aan, draaide de volumeknop naar beneden om door dezelfde plaat de kamer te laten vullen met geluid. Schonk zichzelf een glas rode wijn in en ging op de bank zitten luisteren.

     

    Ben zo terug – Bart