‘Sluit de deur!’ klonk het vanuit de donkere ruimte. Alles aan hem was hoekig en scherp. Zijn dreunende basstem en zijn logge lichaam, zijn zwaar aangezette zwarte wenkbrauwen en zijn kolenscheppen van handen. De puntige wandelstok, die hij gebruikte om door zijn overvolle kamer te komen op weg naar het watercloset, beangstigde mij. Het leek op een mes dat de loper in de gang met kleine prikken probeerde te vermoorden. Hij was de enige die de badkamer en het closet mocht gebruiken, het was tegen over zijn kamer. Verder dan daar kwam hij niet, de kleine wereld van een negentigjarige. Ik zag hem haast nooit. Eén keer had ik hem met mijn moeder horen spreken. ‘Kinderen zijn lui en hebben geen respect’. De gang waar zijn kamer aan grensde, leek donkerder dan de rest van het huis. Heel soms kon ik hem door zijn kamer horen lopen. Het was nog zeldzamer om geluid uit zijn kamer te horen komen. Zo ver ik mij kon herinneren was het maar een handvol keren gebeurd dat ik muziek had gehoord. Een klassiek pianostuk was het enige wat ik me kon herinneren. Eén van de lichtste soorten. De toetsen nauwelijks aangeraakt, daardoor des te pijnlijker.
’s Nachts droomde ik van de man die ons huis onder een permanente deken van stilte legde. Ik wilde niet graag alleen in het huis zijn met de oude man. Toch gebeurde dat zo af en toe als mijn beide ouders waren uitgenodigd voor een feest. Ik bleef wakker tot ik de stemmen van mijn vader en moeder, onderaan de trap te horen waren. Toen ik jonger was lag in dat wakker blijven de uitdaging. Vaak was de slaap sterker. Ik droomde van de grote man, die stil zijn ronde door het huis maakte als niemand hem zag.
Zijn donkere basstem klonk naast mijn oor, haast onhoorbaar. Onderaan de trap bij de voordeur klonk gestommel. Voor ik uit mijn bed kon stappen bracht hij zijn wijsvinger naar zijn getuite lippen en gebaarde mij mee te komen. In volledige stilte klom ik uit mijn bed. ‘Kom’ zei hij zacht ‘mijn kamer’. We slopen samen van de wenteltrap naar de eerste verdieping. Het gestommel beneden had zich naar de keuken verplaatst. Over de overloop richting de gang waar zijn kamer zich bevond. De voetstappen werden duidelijker. Een stem fluisterde: ‘Doe voorzichtig als je naar boven loopt’.
De geur van rotte eieren klom voor de binnen sluipers uit. Voorzichtig sloot hij de deur. Ik had niet gedacht dat hij zo stil kon zijn met zo’n log lichaam. Ik probeerde een betere omschrijving te bedenken voor de geur die ik boven aan de trap had geroken. Zwavel of gas.
Zijn kamer was gevuld met een goudkleurig licht, de blokken hout in de openhaard smeulde nog en gaven een oranjerode gloed. De kamer was gevuld met spullen. Twee grote werkbanken die zich door de gehele ruimte uitstrekte. Glazen flessen, vijzel en branders, oliën en potjes met poeders. De wanden waren bekleed met grote boekenkasten. Het rook er naar pepermunt en lavendel en leer. De twee kaarsen die brandde leken twee keer zoveel licht af te geven dan een normale kaars. Hij liet de kaars bij de deur aan, terwijl wij verder het vertrek in liepen. Zo ver mogelijk bij de deur vandaan. De kaars het dichtste bij ons doofde hij tussen zijn duim en wijsvinger.
Tussen zijn vingers glom iets dat op zwart glas leek. ‘Dit is geen scheikunde’ siste hij tussen op elkaar geklemde kaken. Hij blies richting de deur en duwde mij achter zich. Er leek niets te gebeuren. Toen de deurkruk zich langzaam naar beneden bewoog liet hij het zwarte, glimmende glas vallen en trapte het met zijn hak kapot.
De duisternis die door het felle kaarslicht verdreven was kwam terug in de kamer en door zijn zucht braken de zwarte wolken uiteen en verdeelde zich. Het zwart leek zwaarder; het licht van de kaars kon er nu maar moeilijk doorheen schijnen. ‘U bent niet welkom hier’ zijn zware stem was nog een octaaf gezakt en deed alles in de ruimte trillen. Vanachter zijn brede armen zag ik een lange slanke hand om de deur heen krullen. Een statig kort mannetje met een wandelstok kwam door de deur. Hij glimlachte. Zijn stem was hoog en ijzig. De zware geur kwam de kamer in rollen en sloeg met een slag de adem uit mijn longen. Een groene glinstering steeg langs de wanden omhoog. ‘Het is niet hier’ zei zijn zware stem, ‘er valt niets te vinden. Doorzoek alles maar’. Achter het kleine mannetje was een lijzige grijze figuur binnen gekomen. Zijn huid leek van was en licht doorzichtig. Weer blies hij. Deze keer harder. De deur die de lijzige figuur had vast gehouden sloeg uit zijn handen. ‘Ik heb liever dat u nu gaat!’ zijn toon was lichter en dwingender. Hij liet een oranje balletje vallen en trapte deze kapot. Nog voor hij iets kon doen klonk er een zware knal en viel er van alles over mij heen.
‘Ga maar lekker slapen’ zei zijn stem ‘morgen is het weer over’. Zijn hand streek over mijn hoofd, ‘het was maar een droom’.
Ik voelde zijn warme hand langs mijn voorhoofd strijken toen ik mijn ogen weer wilde openen. ‘Opa’ zei ik toen ik de kracht had terug gevonden. ‘Lieverd sta je op, het ontbijt staat klaar’ mijn moeders ogen keken recht in die van mij. ‘Als je zin hebt kunnen we vanmiddag wel een wandeling maken door het bos. Misschien wil opa ook wel mee’. Het was de eerste keer dat ik mij herinnerde dat we samen iets gingen doen met opa…
Ben zo terug – Bart