Tag: herinneringen

  • Droom realiteit

    ‘Sluit de deur!’ klonk het vanuit de donkere ruimte. Alles aan hem was hoekig en scherp. Zijn dreunende basstem en zijn logge lichaam, zijn zwaar aangezette zwarte wenkbrauwen en zijn kolenscheppen van handen. De puntige wandelstok, die hij gebruikte om door zijn overvolle kamer te komen op weg naar het watercloset, beangstigde mij. Het leek op een mes dat de loper in de gang met kleine prikken probeerde te vermoorden. Hij was de enige die de badkamer en het closet mocht gebruiken, het was tegen over zijn kamer. Verder dan daar kwam hij niet, de kleine wereld van een negentigjarige. Ik zag hem haast nooit. Eén keer had ik hem met mijn moeder horen spreken. ‘Kinderen zijn lui en hebben geen respect’. De gang waar zijn kamer aan grensde, leek donkerder dan de rest van het huis. Heel soms kon ik hem door zijn kamer horen lopen. Het was nog zeldzamer om geluid uit zijn kamer te horen komen. Zo ver ik mij kon herinneren was het maar een handvol keren gebeurd dat ik muziek had gehoord. Een klassiek pianostuk was het enige wat ik me kon herinneren. Eén van de lichtste soorten. De toetsen nauwelijks aangeraakt, daardoor des te pijnlijker.

    ’s Nachts droomde ik van de man die ons huis onder een permanente deken van stilte legde. Ik wilde niet graag alleen in het huis zijn met de oude man. Toch gebeurde dat zo af en toe als mijn beide ouders waren uitgenodigd voor een feest. Ik bleef wakker tot ik de stemmen van mijn vader en moeder, onderaan de trap te horen waren. Toen ik jonger was lag in dat wakker blijven de uitdaging. Vaak was de slaap sterker. Ik droomde van de grote man, die stil zijn ronde door het huis maakte als niemand hem zag.

    Zijn donkere basstem klonk naast mijn oor, haast onhoorbaar. Onderaan de trap bij de voordeur klonk gestommel. Voor ik uit mijn bed kon stappen bracht hij zijn wijsvinger naar zijn getuite lippen en gebaarde mij mee te komen. In volledige stilte klom ik uit mijn bed. ‘Kom’ zei hij zacht ‘mijn kamer’. We slopen samen van de wenteltrap naar de eerste verdieping. Het gestommel beneden had zich naar de keuken verplaatst. Over de overloop richting de gang waar zijn kamer zich bevond. De voetstappen werden duidelijker. Een stem fluisterde: ‘Doe voorzichtig als je naar boven loopt’.

    De geur van rotte eieren klom voor de binnen sluipers uit. Voorzichtig sloot hij de deur. Ik had niet gedacht dat hij zo stil kon zijn met zo’n log lichaam. Ik probeerde een betere omschrijving te bedenken voor de geur die ik boven aan de trap had geroken. Zwavel of gas.

    Zijn kamer was gevuld met een goudkleurig licht, de blokken hout in de openhaard smeulde nog en gaven een oranjerode gloed. De kamer was gevuld met spullen. Twee grote werkbanken die zich door de gehele ruimte uitstrekte. Glazen flessen, vijzel en branders, oliën en potjes met poeders. De wanden waren bekleed met grote boekenkasten. Het rook er naar pepermunt en lavendel en leer. De twee kaarsen die brandde leken twee keer zoveel licht af te geven dan een normale kaars. Hij liet de kaars bij de deur aan, terwijl wij verder het vertrek in liepen. Zo ver mogelijk bij de deur vandaan. De kaars het dichtste bij ons doofde hij tussen zijn duim en wijsvinger.

    Tussen zijn vingers glom iets dat op zwart glas leek. ‘Dit is geen scheikunde’ siste hij tussen op elkaar geklemde kaken. Hij blies richting de deur en duwde mij achter zich. Er leek niets te gebeuren. Toen de deurkruk zich langzaam naar beneden bewoog liet hij het zwarte, glimmende glas vallen en trapte het met zijn hak kapot.

    De duisternis die door het felle kaarslicht verdreven was kwam terug in de kamer en door zijn zucht braken de zwarte wolken uiteen en verdeelde zich. Het zwart leek zwaarder; het licht van de kaars kon er nu maar moeilijk doorheen schijnen. ‘U bent niet welkom hier’ zijn zware stem was nog een octaaf gezakt en deed alles in de ruimte trillen. Vanachter zijn brede armen zag ik een lange slanke hand om de deur heen krullen. Een statig kort mannetje met een wandelstok kwam door de deur. Hij glimlachte. Zijn stem was hoog en ijzig. De zware geur kwam de kamer in rollen en sloeg met een slag de adem uit mijn longen. Een groene glinstering steeg langs de wanden omhoog. ‘Het is niet hier’ zei zijn zware stem, ‘er valt niets te vinden. Doorzoek alles maar’. Achter het kleine mannetje was een lijzige grijze figuur binnen gekomen. Zijn huid leek van was en licht doorzichtig. Weer blies hij. Deze keer harder. De deur die de lijzige figuur had vast gehouden sloeg uit zijn handen. ‘Ik heb liever dat u nu gaat!’ zijn toon was lichter en dwingender. Hij liet een oranje balletje vallen en trapte deze kapot. Nog voor hij iets kon doen klonk er een zware knal en viel er van alles over mij heen.

    ‘Ga maar lekker slapen’ zei zijn stem ‘morgen is het weer over’. Zijn hand streek over mijn hoofd, ‘het was maar een droom’.

    Ik voelde zijn warme hand langs mijn voorhoofd strijken toen ik mijn ogen weer wilde openen. ‘Opa’ zei ik toen ik de kracht had terug gevonden. ‘Lieverd sta je op, het ontbijt staat klaar’ mijn moeders ogen keken recht in die van mij. ‘Als je zin hebt kunnen we vanmiddag wel een wandeling maken door het bos. Misschien wil opa ook wel mee’. Het was de eerste keer dat ik mij herinnerde dat we samen iets gingen doen met opa…

     

    Ben zo terug – Bart

  • Om

    Vinnig tikkende naaldhakken lopen mij voorbij. Linksaf. Het overleven op de kinderkopjes. Aan de overkant van het water klinken luide stemmen in een samenzang, onverstaanbaar. Het licht is gehuld in grijze wolken. Een groepje studenten loopt mij tegemoet. Hun gesprek is te lezen in de lucht, met ieder woord een wolkje. Linksaf. Een zoete walm uit een patisserie overvalt mij. Ineens ben ik terug in Frankrijk. De latente warmte in mijn gedachte, vult mijn lichaam, dat even nog door de snijdende wind was afgepakt. Ik was jong, de zoete broodjes vulden mijn mond met speeksel. De zon was warm, de straat rustig en loom. Als een verwonderd kind had ik met mijn handen tegen de ruit staan kijken naar al dat zoets. De bakker was vanachter zijn toonbank gekomen om mij voor zijn etalage weg te jagen. Een schrale bierlucht vult mijn neus. Terug ben ik, terug in de straat vol drommende toeristen. Linksaf. Een koopman roept zijn waren om. Terug onder de grijze wolken in de snijdend koude wind. Een sterke windvlaag ontneemt mij even de adem. Zoals mij, als kleine jonge de adem werd ontnomen op het stormende strand. Mijn opa moest mij staande houden en trok mij mee door het rulle zand. Linksaf. Stilstand, geen beweging meer. Een groep Chinese toeristen waaiert uit de smalle deur van de bus. Voetje voor voetje, tergend langzaam sleep ik mij door de menigte. Dan ben ik weer waar ik begon.

    Ben zo terug – Bart

  • Briefwisseling #2

    Beste Bart

    In de laatste brief die je mij schreef had je het over de hoeveelheid boeken die je nog wilt lezen. De dingen die je nog wilt begrijpen, ik ken het gevoel. Ik weet nog goed dat ik maanden aan het zoeken ben geweest naar: The Rubaiyat of Omar Khayyam in een vertaling van Richard Le Gallienne. Iemand had iets verteld over de tekst, de herinnering is mij ontschoten. Tot ik bij een kleine boekhandel kwam en de man mij vertelde dat hij zou proberen of hij het misschien kon krijgen via een vriend in Engeland. Dat lukte en uiteindelijk kreeg ik het een maand later in mijn handen gedrukt. De vergeelde pagina’s gaven een tekst weer die ik niet snel meer zal vergeten. Het heeft diepe indruk op mij gemaakt, tot dat ik veel later de vertaling van Edward Fitzgerald las. Vele malen poëtischer dan Le Gallienne maar veel minder provocatief. – Het blijft zo, het hele leven zal je nieuwe boeken vinden en alles wat je vindt wil je lezen. Er is te veel geschreven, gemaakt en bedacht om alles in je op te kunnen nemen. Dat geldt eigenlijk voor alles in deze wereld.

    Ik heb met plezier je ideeën gelezen over diezelfde Rubaiyat. (vandaar de reverentie in het eerste deel van mijn brief). Ik ben weer thuis dus mijn boekenkast ligt naast mij op mijn bureau terwijl ik dit aan jou schrijf. Het is inderdaad zo, dat het een ingewikkelde tekst is. Misschien is het een goed idee voor je om eens te kijken naar de andere vertalingen die er van deze tekst zijn.
    Vanmiddag tijdens mijn vaste wandeling heb ik mijn boekhandel nog eens bezocht op zoek naar nieuwe verhalen en ander interessants. Kwam thuis met een behoorlijke stapel. John Milton’s Areopagitica and Other Writings. Ik kende alleen een aantal gedichten ben zeer benieuwd naar zijn polemisch schrijven. drieëndertig beroemde verhalen van Guy de Maupassant ook eerder in het frans gelezen, dit zijn Nederlandse vertalingen. Anton Tsjechov, Op kamers, ook korte verhalen. Eén van de grootmeesters. En als laatste Arthur Rimbaud een bundel gedichten waarin onder anderen; Een Seizoen in de Hel en Illuminations, zijn opgenomen. Je ziet… zo ook bij mij wordt de lijst met nog te lezen boeken steeds aangevuld.

    Het interview waarover je schrijft tussen Charlie Rose en David Foster Wallace ken ik niet, hoewel ik moet zeggen dat de thematiek mij bekend voorkomt. Het is zeker interessant om na te denken over de auteur als onderdeel van het boek en de rol die hijzelf als auteur speelt in zijn verhaal. Hij heeft gelijk als hij zegt dat die kijk naar het schrijverschap en de lezer iets is, wat al in de jaren zeventig een punt van discussie was.
    Ik moet eerlijk bekennen dat ik nog nooit iets van hem gelezen heb. (Ook, één voor op de lijst!). Misschien is Mandarijnen op zwavelzuur iets om te lezen van W. F. Hermans.

    Ik zie uit naar ons volgend corresponderen,

    Chris

     

     

  • Glimlach

    De wind trekt, terwijl zij afwezig voor het graf van haar man staat, aan haar haren. Met haar ogen dicht staat ze te dromen. Fluisterzacht neuriet ze de melodie van: “Last night when we were young”. Kwaad rukt de wind de bladeren van de bomen, maar in complete stilte staat ze daar. Het weer heeft geen enkele invloed op haar. Opeens bewegen haar lippen alsof de tekst haar lichaam uit moet; “Ages ago, last night”. De ruisende lentebladeren vallen even stil terwijl ze verder neuriet. Haar gezicht is sereen en zoals door de grijze wolken de zon kan breken, breekt haar gezicht in een glimlach. Eén traan rolt over haar wang. De herinneringen steken nog steeds en toch kan zij lachen om de grapjes die hij gemaakt had of de ervaringen die zij met elkaar hadden gedeeld.
    Dan opent ze haar ogen en zakt door haar knieën. Met haar handen raapt ze de bladeren van het graf bijeen. Legt de stenen, die haar zoontje mee heeft genomen om bij papa neer te leggen, in een rechte lijn langs de steen. Ze was in gesprek met haar man, tijdens het recht leggen en het bijeen rapen. Als ze klaar is staat ze op en staart nog een ogenblik.
    Ze loopt terug naar het pad. Een oude vrouw zit op een bankje bij een grote beuk. Met ingehouden pas loopt ze naar het bankje en gaat naast de oude vrouw zitten. Ze zucht als ze naar de wild heen en weer zwiepende takken kijkt. ‘Het wordt makkelijker,’ zegt de oude vrouw, ‘het duurt alleen een tijdje.’ Ze kijkt de oude vrouw aan en knikt. ‘Het is een jaar geleden dat hij overleden is’ zegt ze ‘dat hoort bij het leven. Ik rouw niet meer. Het is de heimwee die hij achter heeft gelaten, de melancholie van zijn herinnering’. De oude vrouw knikt en glimlacht.

    Ben zo terug – Bart

  • Philia

    ‘Het is tijd’, zei de vrouw die voor mij zit. Haar handen hielden een klembord vast waarop zij haar aantekeningen van de sessie achter liet. Ik pakte de theekop van de tafel naast mij en nam de laatste slok. Alsof het allemaal was uitgekiend. ‘Ik zie je volgende week?’ zei ze met een glimlach, toen ik de deurknop in mijn handen hield en naar buiten wilde stappen. ‘Tot volgende week’ zei ik haar vraag beantwoordend! Mijn auto stond voor haar deur, de afrit kwam uit op een drukke weg midden in de binnenstad. Als ik mijn auto start zingt een piano zijn melodie. Het is vroeg in het voorjaar en de wolken zijn gebroken door de heldere witte zonnestralen. Ik draai de weg op en een ijle mannenstem valt de piano bij. Als ik de auto remmen moet voor het rode licht en stil sta te wachten draai ik het raam een stukje open. Twee jongetjes komen voorbij gefietst. Hen gelach overstemt mijn muziek. Het licht warmt mijn gezicht.
    Opeens ben ik terug. Terug in mijn tijd. Een herinnering doemt zich vol details in mijn gedachte op. We rennen langs de tenten, weten wat we gaan doen. Het vooruitzicht op een dag die onbegrensd lijkt. Vrijheid! Wij zijn een jaar of zeven. Zonder vaste taal nog. Met een klein beetje Engels, zijn jong genoeg om elkaar te begrijpen. Twee minuten kennen we elkaar en toch hebben we een band die sterk genoeg is om elke aanval te overleven. Gelijke zijn wij, eenzelfde brein. De aanval kwam, buiten mijn bewustzijn. Herkenning kan confronterend zijn. En zoals beloofd… het overleefde. Niets veranderde buiten de wereld om ons heen. Vriendschap is veranderlijk zoals een rivier meandert. Het past zich aan naar de omstandigheden.
    Een ander geluid schudt mij uit mijn mijmering. Het stoplicht is van kleur veranderd. Het is tijd om verder te gaan. De fietsende jongens hebben mij verlaten, nog voor dat ik van hun weg af kan slaan. Het neemt een paar minuten voor ik mijzelf kan dwingen terug te gaan, om de gedachte af te sluiten. Ik glimlach en laat de herinnering terug in mijn gedachte glijden.
    Het leek oneindig. Telkens als wij terugkwamen was hij daar. Maar zoals dat gaat met vriendschappen in een vakantie, intense start en een abrupt einde.
    Alsof het fragiel linnen betreft vouw ik de gedachte voorzichtig op. Ik laat de la een stukje open. Mocht het nodig zijn, kan ik er zo bijkomen.

    Ben zo terug – Bart

     

  • Vervreemd…

    Het maakte hem zwaarmoedig. Struinend bewoog hij zich voort langs de stellages met uitgestalde spullen. Allemaal kwamen zij uit een ander, een eerder leven. De elegante theekopjes met een lichtbruine zweem over het glazuur van eerder gebruik. Het incomplete servies, de glazen sherryfles met een schart van de rand. Aan het eind van het gangpad tegen de achterwand van de winkel, de oude platenspelers, de gescheurde cd-hoesjes en de honderden platen. Allemaal met een eigen verhaal.
    Hij was op jacht naar schatten. Niet iets van waarde meer iets om te waarderen. In zijn speurtochten was hij veel tegen gekomen. Niets was hem zo zwaar gevallen als de serie trouwfoto’s die hij achter in een doos onder een stelling had gevonden. Achteloos achter gelaten alsof zij nooit van waarden waren geweest. In dat moment dacht hij na over zijn eigen spullen. Als hij kwam te overlijden waar bleven zijn spullen? Zouden zij ook in een betekenisloze bak achter in een winkel komen te staan? Van plank naar plank zakkend steeds verder naar onder naarmate er minder interesse voor was. Hij stond daar met de vergeelde foto’s in zijn handen, bij elkaar gehouden met een elastiek. Terwijl hij zijn leven, in spullen, overdacht. Het leven was wreed, alles wat je tijdens je bestaan verzameld had, wat van waarde was voor jou, eindigde hier.
    Toen hij de hoek om stapte om het laatste gangpad door te zoeken, stond een oude man tussen de boeken te lezen. Hij knikte beleefd toen de oude man uit het boek opkeek. Even voelde hij de aandrang om conversatie te maken, maar het ongemak dat hij voelde weerhield hem daarvan. De linkerwand van de winkel was het boeken gedeelte waar hij vaak zijn ogen langs liet glijden om te zien of er nog interessante nieuwe titels bij waren gekomen. De laatste kleine meter naast de deur naar buiten was de plaats waar onzinnige snuisterijen zich ophoopte.
    Er glinsterde iets in de straal zonlicht die, door de open deur, naar binnen scheen. En, even nieuwsgierig als hij was naar de doos onder de stelling waarin hij de trouwfoto’s had ontwaard, trok hij deze doos naar zich toe. De zonnestraal had op een zilver plaatje geschenen. Het was bevestigd op een houten plankje, gelakt. Onder het zilver gegraveerde plaatje zat een grotere insigne. Het was een soort miniatuur schild. De afbeelding van de insigne maakte het niet helemaal duidelijk waar het van of voor was. De tekst op het plaatje erboven liet weten dat deze erkenning was uitgereikt in negentienvijfentachtig. De titulatuur maakte het er niet duidelijker op. Het was in ieder geval opgedragen aan Mevrouw M. W. A. Jonkman voor haar tomeloze inzet.
    ‘Dit was iemand’ dacht hij. ‘Iemand van waarde voor deze groep mensen. De waarde van dit plakkaat is verloren gegaan met het afstaan van dit voorwerp van de ontvanger. Of haar kinderen. Waardeloos geworden door de tijd. Waardeloos omdat het niets meer betekend.’ Zijn handen trilde toen hij het uit de doos pakte. Hij haalde zijn mouw langs de tekst en de insigne en bestudeerde het. In zijn gedachte vormde zich de zin van het object; ‘Een waardeloos object dat spreekt van waardering’.

    Ben zo terug – Bart

     

  • Mag ik u vragen…

    ‘… laat ik anders beginnen’ zei de oude man serieus. ‘Toen de zon op kwam, het leven ontwaakte en de eerste haan kraaide… was het leeg. Niet leeg maar er was geen gedoe. Althans er was wel gedoe, maar alleen van wat er was achtergelaten. De voordeuren van huizen stonden open, de beslapen bedden lagen onopgemaakt, er fladderde een merel langs de verstilde auto’s en een nieuwsgierige kauw stak zijn zwarte snavel door een open deur om naar binnen te kijken. Vanuit een van de huizen klonk een wekker. Het apparaat was overbodig geworden in deze afwezigheid van mensen. Een kat lag uitgestrekt in een portaal van de zon te genieten. Het was geen “verandering” geweest de wereld werd niet bewoont door kakkerlakken zo groot als mensen.
    Naarmate de uren verstreken en de zon hoger aan de hemel kwam kwamen er steeds meer dieren uit hun schuilplaats. Het duurde niet veel langer voordat diezelfde dieren de woningen binnen gingen. Tegen de zonsondergang verzamelde de dieren zich in de woonkamers. Zij sliepen op de banken, stoelen en zelfs in de lege bedden. Maar de meeste zochten hun eigen plekken op, gewoon in de natuur zoals zij dat gewent waren.’
    De oude man keek zijn kleinzoon met grote ogen aan.
    ‘Opa?’ vroeg de jongen onzeker, ‘wat heeft dit met de politiek te maken?’ Hij ging met zijn knieën op de stoel zitten en leunde, richting zijn opa, op de grote keukentafel die tussen hen in stond.
    ‘Nou…’ zei de oude man nadenkend terwijl hij zijn bril op zijn neus omhoog schoof. ‘Je weet toch dat mensen dieren zijn?’ De jonge knikte. ‘En dieren hebben instincten. Zij doen wat ze moeten doen om te overleven. Dat is niet altijd aardig of lief. Sommige dieren eten elkaar op. Mensen hebben ook instincten, die zijn ook niet altijd lief of aardig. Mensen zijn net als de aapachtige, sociale dieren. Dat betekend dat zij elkaar helpen en dat zij voor elkaar zorgen zodat iedereen veilig is of uit eigenbelang. Als die veiligheid in het geding komt, door bijvoorbeeld een slechte economie of omdat er oorlog is en het niet veilig is, dan vallen mensen terug in gewoontes om te overleven. Een van de manieren waarop mensen terug vallen in dat soort situaties is door een verschil te zoeken tussen henzelf en de ander. Als het slechter uitpakt voor mensen in een langere periode dan zoeken zij naar een oorzaak. Wanneer die oorzaak nou eens heel gemakkelijk op een andere groep mensen kan worden afgeschoven; Dat is namelijk een ander instinct om te overleven, het zoeken van een gezamenlijke vijand. Want samen ben je sterker.’ De grote ogen hadden plaats gemaakt voor een sombere blik.
    ‘En daarom…’ doorbrak de oude man zijn stilte ‘is het belangrijk dat je weet wat er zich in de geschiedenis heeft afgespeeld. Zodat je je bewust bent van welke fouten er te maken zijn, en wat ons dat oplevert.’ Hij keek naar de frons op het voorhoofd van de jongen. ‘Heb ik zo je vraag beantwoord?’ vroeg hij met een kleine glimlach om zijn mond.
    ‘Ik denk het… ik denk dat ik begrijp wat u bedoelt.’

    Ben zo terug – Bart

  • Zolder-Radio

    Het was donker en koud. Het kleine peertje, de enige vorm van licht dat op de zolder van mijn ouders hing, liet het grootste deel van de zolder in half duister. Een leven was hier opgeslagen. Van het speelgoed van ons kinderen, een sjoelbak zonder stenen, een elektrische trein, blokken om mee te bouwen en een rups die je als kind achter je aan kon trekken. Waarvan een van de wielen verbogen was, tot de laatste doos baby kleertjes. De muffe ruimte was gevuld met herinneringen, sommige voor mij onbekend, andere alsof zij gister gepasseerd waren. Ik was opzoek naar een fotoalbum maar vond mijzelf terug, kijkend naar de spullen die over de spanne van een mensenleven waren verzameld. Niet alleen de spullen van mijn ouders ook die van mij en mijn oudere zus en mijn jongere broertje lagen hier. Tegen het schuine dak stond, in het licht van een klein rond raam, een rode step die wij allemaal hadden bereden. Het was een herinnering die te maken had met geschaafde knieën en achtervolgingen in de achtertuin. In het midden van de zolder stond een rek met kleding van mijn ouders. De zomerkleding in de winter en de winterkleren in de zomer. Nu was het rek vol met zware jassen en nette overhemden. Het was zomer, maar de kille laatste dagen hadden de donkere ruimte vochtig en koud achtergelaten. Het was tochtig. Als je het luik naar de zolder opende viel de koude lucht als een douche over je heen. Ik passeerde een grote vogelkooi, terwijl ik mijn weg zocht tussen de spullen naar de kast waar de boeken en fotoalbums lagen. Ik kon mij geen vogel herinneren. Achter het kledingrek stond een ronde tafel met een oude radio erop. Ik kon het ding in mijn gedachte plaatsen, maar niet bij ons thuis. Het stond in de woonkamer van mijn grootouders. Het was een radio met lampen. De glazen plaat aan de voorkant, waar de nummers stonden van de radiozenders, glom zwart in het kleine beetje licht. Onder de tafel stond een grote tas volgepropt met een oud dekbed. Ik liep verder opzoek naar het fotoboek.
    Opeens bedacht ik mij die keer dat mijn opa het ding had open gemaakt om een van de lampen te vervangen. Ik was een jaar of zeven geweest en het was een avontuur het zware ding midden in de kamer open te schroeven en de lampen bloot te leggen om te zien welke kapot was.
    Zou het nog werken? Dacht ik. Bij het luik was een stopcontact. Ik kon het natuurlijk proberen. Ik schoof mijn vingers langs de rubbernoppen en tilde het op. Het was veel lichter dan ik mij kon herinneren. Laverend tussen de spullen door vond ik mijn weg terug. Zette de radio bij het luik op de grond. Het stoffen omhulsel van het snoer was smerig door het stof en de tijd. Ik pakte de zwarte stekker en stak het in het stopcontact en draaide aan de volumeknop, een klikje, een zwak oranje licht kwam tot leven in de kast. Het bleef een seconde lang stil. Een zacht geruis steeg op uit het binnenste van de radio. Ik draaide de volumeknop nog iets verder open.
    Ik weet nog goed dat we naar de winkel gingen met de kapotte lamp. Een grote ronde man met een grijze snor kwam achter de toonbank tevoorschijn. ‘Zo jongen’ zei hij. ‘Met je opa op stap? Wat kan ik voor je doen Bill?’ zei hij tegen mijn opa. Ik wist niet dat iedereen mijn opa kende… dacht ik bij mijzelf. Toen we weer thuis kwamen stak mijn opa de vervangende lamp op zijn plaats en deed de stekker in het stopcontact. Allerlei lampjes en grotere lampen flitste aan toen hij de radio aan zette. De langwerpige buisjes lichte op en hoe feller het licht hoe helderder het geluid werd. het was toverkunst!
    Ik zocht met de andere knop naar een stem, een zender. Een licht kraken, iets verder draaien, daar was een zender. ‘Kun je het vinden’ klonk het van onderaan de trap. Vlug draaide ik de radio uit. ‘Ik kom er aan,’ zei ik zacht. De voetstappen beneden zette zich in beweging en uit het gehoor. Ik zette de radio nogmaals aan. De stem begon weer te spreken. Van heel ver weg. Als een uitzending van jaren geleden die terugkeert naar het nu.

    Ben zo terug – Bart

  • In de stoel

     

    ‘Ik was een jaar of zeven toen ik opeens iemand moest zijn. “Wat wil je later worden?”, was de vraag; niet dat deze nog nooit eerder gesteld was. De urgentie was anders. Als een hert dat zich blind staart in de koplampen van een naderende vrachtwagen. Er hing iets vanaf.’ Ik viel stil. mijn brein vulde zich met herinneringen.
    ‘In eerste instantie gaat het over een beroep. Ik denk dat ik niet eerder had nagedacht over wie ik was. Nu moest ik opeens een toekomst kiezen. Niet officieel, dat kwam later.’ Een merel staarde naar binnen, alsof het televisie aan het kijken was. Hij vloot zacht, of hij wilde zeggen “Stil nou, ik wil weten waar het over gaat”.
    ‘Het enige wat ik kon bedenken was iets dat mijn interesse had. Theater en cabaret. Dus werd ik een cabaretier. Misschien was het nog wel meer de taal. Ik schreef volledige liedteksten uit. Veelal luisterend naar cd of lp. Nu begrijp ik die fascinatie beter, het heeft veel meer te maken met wat iemand zegt en wat het betekend.’ De thee die naast mij stond was van het soort dat een laagje schuim op zich draagt, omdat het uit een automaat komt die het water niet kookt maar warm maakt.
    ‘Wist je wie je was?’ vroeg ze mij toen ik een tijdje stil was.
    ‘Nee, dat denk ik niet.’, zei ik na lang twijfelen. ‘Nu denk ik vaak had ik maar beter nagedacht, mijn tijd beter besteedt, meer zelfonderzoek gedaan naar wat ik wilde. In de jaren die volgde waren er genoeg mensen die wel een idee hadden. Alsof je tweedehands aan je beroep kunt komen. Ik heb het in ieder geval op die manier geprobeerd. Ik heb in winkels gewerkt, in de zorg, in een restaurant en nu weer… ’ mijn stem daalde af tot er niets overbleef, ‘verschillende opleidingen gedaan en dingen geprobeerd. Ik weet in ieder geval dat ik niet gemaakt ben om voor de klas te staan. Ik heb ethische en morele problemen met het testen van mensen.’
    ‘Weet je wie je nu bent, of wat je wil worden?’ sneed haar stem door mijn meanderende geklets.
    ‘Ik weet nooit wat ik met mijn kennis moet. Ik weet van alles, maar waar ik het voor zou kunnen gebruiken, ontgaat mij totaal.

    O, what can ail thee, knight-at-arms,
    Alone and palely loitering?
    The sedge has wither’d from the lake,
    And no birds sing.
    (La Belle Dame sans Merci – John Keats)

    Daar is nog nooit iemand op aangenomen. Of:

     

    Daar zie ik ook mezelf. Alleen
    mijn hoofd deint boven het watervlak,
    beweegt de mond als sprak
    het, een verbaasde zeemeermin.
    (Afsluitdijk – M. Vasalis)

    Of nog beter:

    Our history books refer to it
    In cryptic little notes,
    It’s quite a common topic on
    The transatlantic boats;
    I’ve found the subject mentioned in
    Accounts of suicides,
    And even seen it scribbled on
    The backs of railway-guides.

    Dat is van W. H. Auden het gedicht heet; O, Tell Me the Truth About Love. Ik heb het in een boekje met een Nederlandse vertaling van Willem Wilmink. Maar wat heb je er aan? Dat is de echte vraag. Het is niet dat ik het twintig keer gelezen heb en het daardoor zo kan oplepelen. De gedichten die ik echt mooi vind, heb ik nooit in mijn hoofd kunnen stampen. Ik kan refereren aan filosofen en hun filosofie en aan mensen die ik interessant vind. Stephen Fry, Dan Savage of Christopher Hitchens. Maar ik heb er niets aan, ben er nooit beter van geworden en het heeft mij nooit tot een daadwerkelijk doel geholpen. Laat staan een beroep. Dus nee, ik heb eigenlijk nog steeds geen enkel idee.’
    Haar ogen gleden naar haar pols. Het horloge, de wijzers, de aangegeven tijd. Ik sloeg mijn armen over elkaar en ging achterover in de stoel zitten.

    Ben zo terug – Bart

     

     

     

  • Van heksen en bezemstelen

    XIV
    Van heksen en bezemstelen

    Een oude dame stapte met kleine pasjes uit de donkere steeg vandaan. Het wieltje van haar rollator piepte toen zij om de hoek kwam. Ze keek kwaad. Een pluk van haar grijze haar was los gekomen en net voor zij in het licht van de lantarenpaal verscheen kwam er een straatkat uit de steeg vandaan geschoten.

    Ik had het hele tafereel voor mij zien ontvouwen vanuit mijn slaapkamerraam. Ik denk dat ik een jaar of vijf moet zijn geweest.
    Het leek alsof ze was verdwenen na die avond. Ik had haar al een paar keer eerder zien lopen door de straat maar na de situatie in de steeg was ze verdwenen. Ik had geen idee waar ze woonde. De eerste keer liep ze met een stok. Niet een echte wandelstok maar meer een tak die ze had gevonden in het bos, eentje die precies goed was voor haar.

    Ik zat vaak voor mijn raam, het was een goede plaats om naar mensen te kijken. Vooral in mijn straat. Er waren genoeg vreemde mensen om naar te kijken. ‘Kinderen’ Mompelde ze de eerste keer dat ik haar zag. ik was langs haar gerend om zo snel mogelijk thuis te komen. Ik wilde naar mijn boek toe de laatste bladzijdes uitlezen.

    ‘Sorry mevrouw’ had ik gezegd. Haar stem klonk schor en donker en de manier waarop ze het zei deed het voor komen alsof ze er alles aan deed om niet boos te worden. Er glom iets van woede in haar ogen toen ze omkeek. Ik zou er nooit meer aan hebben gedacht waren het niet voor de tweede maal dat ik haar zag.

    Ik weet zeker dat ik het gezien heb en was zo onder de indruk van alles dat ik het nooit aan iemand verteld heb. Bijna niemand alleen mijn beste vriend. Zoals kinderen dat doen. Ze stond in het midden van een klein grasveldje in het bos.

    Een heel gezond en creatief 2017

     

    Ben Zo Terug – Bart