Tag: herinneringen

  • Onder de tulpenboom deel 1

    Onder de tulpenboom deel 1

    In de felle zon schitterde het gras van de dauw. Binnen was het warm, de koffie was gezet en de koekjes stonden op tafel. Het huis was even stilgevallen. Jacob slurpte van de walmende koffie. Aangekleed en wel, zat hij in de stoel te genieten. Te wachten op de zuster die hem zou komen helpen, maar hij had het zelf allemaal gedaan. Negenentachtig was hij, waarom zou iemand mij moeten helpen? Wat weggedraaid van de kamer keek hij naar buiten. De tulpenboom begon te knoppen. De eerste waren al opengebarsten en lieten het lichtroze van de bloemen zien. De meeste bomen en struiken hadden net een waas van groen gekregen. Teken van leven! Op het bankje dat rond de stam van de tulpenboom stond zat een jongen naar de grond te staren. 
    Thea reed het pad op met de fiets. Ze had hem niet gezien door het voorraam. ‘Goede morgen!’ riep ze vanuit de achterdeur.
    ‘Dag Theodora, wil je een kopje koffie van mij?’ Het was een ritueel dat zich iedere dag herhaalde. ‘Dat lijkt mij een heel goed idee Jacobus…’ antwoorde ze met een glimlach, ‘daar ben ik wel aan toe!’ Zij stapte de kamer binnen. ‘U bent al helemaal klaar!’ De rode blos op haar wangen van de kou, glom in het licht. Jacob knikte, nam zijn kopje en stond op om de koffie in te schenken. ‘Drukke dag vandaag?’ vroeg hij vanuit de keuken. Ze was op de bank gaan zitten, ‘Dat valt wel mee hoor.’ Hij zette de koffie voor Thea neer en liep naar de stoel voor het raam.  
    De jongen zat niet meer alleen. Er was een jongen bij komen zitten. Hij had zijn arm om hem heen geslagen alsof hij hem wilde troosten. Maar toen de jongen opkeek, glimlachte hij. Even keken ze elkaar aan en raakte hun voorhoofden elkaar. En schuchter draaide hun blikken naar de omgeving. Maar zij waren alleen. 
    ‘Waar kijkt u naar?’ vroeg Thea en kwam naast hem staan. ‘Ik was bezorgd, maar ik denk dat het wel goed komt,’ zei Jacob. Thea glimlachte, ‘dat denk ik ook wel.’ Ze waren beiden gaan zitten. 

    Ben zo terug – Bart

  • Verdwenen…

    Toen de klok begon aan de twaalf slagen, dronk hij de laatste slok, wenste mij geluk voor het nieuwe jaar, stapte van zijn kruk, pakte zijn jas en liep naar buiten. Verlicht door het vuurwerk, zag ik hem nog. Bij de laatste klokslag was hij helemaal in het donker verdwenen. 

    Ben zo terug – Bart

  • Aan denken!

    Zij keek wat ongelooflijk toen ik de deur binnenstapte. Haar fragiele lichaam voorovergebogen op de bank. Deze lag vol met paparassen. ‘Ik ben aan het uitzoeken!’ haar stem kraakte. Zij wees naar de papieren, de dozen naast haar waren tot de rand toe gevuld. Boekjes, blaadjes, foto’s en agenda’s. ‘Hier heeft niemand iets aan. Maar het zal toch uitgezocht moeten worden.’ Ze zuchtte en liet zich tegen de kussens van de bank aanzakken. ‘Ow’ ik zei het iets wat ontdaan van de hele rechtstreeksheid. ‘Waarom moet het weg?’

    ‘Stel dat er iets bewaard moet blijven! Als ik dood ben gooien zij het gewoon weg!’ Ik kon niet goed bedenken wat te zeggen. ‘Heeft u al iets gevonden om te bewaren?’ vroeg ik tenslotte. Ze wees met haar hand richting de salontafel. ‘Ik heb dingen die ik belangrijk vind. Wat een ander daarvan denkt weet ik niet.’ Zij keek naar mij alsof ze wilde zeggen heb jij geen antwoord. Zij sloot haar ogen. Haalde een aantal keer diep adem. Zij opende haar ogen, boog naar de stapel papieren en haalde er een klein blaadje tussenuit. 

    In diejen perelaar, daar zat van morgen vroeg een merelaar.
    ‘lijk carillon in doodstil uur, van blauwe nacht.
    Zó klankend zacht, zo blinkend puur
    en hij ving aan met zingen! En toen hij zong!!
    Het klaarde en klong en klinkte, als duuzend bellen

    ‘Dat heb ik geschreven!’ haar ogen glommen. Over de rand van haar bril keek ze mij aan. ‘Misschien kunnen anderen dit voor mij onthouden. Maar ik zou niet weten hoe ik dat voor elkaar zou kunnen krijgen’. 

    Ben zo terug – Bart

  • Zoeken… II (Een beetje fantasie)

    Lees hier terug wat er eerder gebeurd is…

    Cheiron drukte op de bel. Het geluid was overdonderend, in het kleine portaal dat als een versterker werkte. De stem van de journaal-lezer klonk monotoon, bijna dreunend. Callas’s hoge noot galmde er boven uit. Het orkest maakt het crescendo compleet. En dit alles bleef, in het portaal, tussen de muren kaatsen. Nogmaals de bel. Er klonk niets van binnenuit dat er op leek dat de deur open gedaan zou worden. Met een vuist gaf Cheiron een harte klop op de deur. ‘Ja ja ja,’ klonk het van uit de diepte van het huis.

    Toen de deur openging stond een oude man voor hem. ‘Aiōn!’ zei de man. Nog voor Cheiron zijn naam kon zeggen had Aiōn zich al omgedraaid. Hij opende de deur helemaal en stapte er soepel omheen. Met zijn arm gebaarde hij Cheiron naar binnen te komen. Eenmaal over de drempel zei hij met een luide stem: ‘Helemaal doorlopen… achterin… de keuken.’ Cheiron ging op een van de lege stoelen zitten en pakte het boek van zijn grootvader op schoot. Hij keek op, er was niemand. Nog voor hij zich verder kon verwonderen over Aiōn klapte de voordeur dicht. Met verassende snelheid stapte hij de keuken binnen. ‘Ik wil u iets vragen,’ begon Cheiron voorzichtig. ‘Ja ja ja,’ zei Aiōn ‘wat is er met het boek?’
    ‘Hoe weet u dat…?’ zei Cheiron vol ongeloof. ‘Er staat een herinnering in van mijn grootvader…’ Aiōn trok zijn wenkbrouwen op. ‘Lees het nu maar voor!’

    “De eerste keer dat ik iets vermoede… dat moet in mijn jeugd zijn geweest.
    Het was ergens in augustus, denk ik. Toen het gras geel begon te worden van de warmte en de beek naast ons huis volledig was opgedroogd. Ik had de hele ochtend in de weilanden gespeeld in de schaduw van de bomen, tussen de bladeren die waren afgevallen. Mijn vader vroeg mij mee naar de stad waar hij wat spullen moest ophalen. Wij liepen tussen de weilanden over de stoffige zandweg, het landschap glooide en langs de rand van de weg stonden hier en daar wat bomen. Soms was het een laan, dan weer een landweg, maar steeds waren er stukjes schaduw die de hete zon onderbroken. Ik kon de warmte van het zand, door mijn zolen van leer, heen voelen. Na wat voor mij een eeuwigheid leek, stopte wij bij een laag hangende boomtak. Mijn maag gromde, hongerig naar voedsel.

    De eerste slok van het koele water gleed voelbaar door mijn lichaam. Het was als een verkoelende duik in de rivier. Mijn vader haalde een doek uit zijn tas met nog warm brood en een glazen pot met aardbijenconfituur. Het witte brood was romig en de frisse aardbeiengelei zoet. Het was het lekkerste wat ik ooit had gegeten. De doffe kloppen van hoeven op het zand naderden ons. Een boerenknecht op een open wagen. Zijn gezicht lichtte op, alsof wij de eerste mensen waren die hij in dagen had gezien. Hij groette ons gedag nog voor hij dicht bij genoeg was om tegen ons te spreken. ‘Eetsmakelijk’ zei hij toen hij dichterbij gekomen was. ‘Als ik zo vrij mag zijn, waar zijn de heren naar onderweg?’ Mijn vader sprak met respect: ‘Dank u, wij zijn onderweg naar Ergon.’
    ‘Dan heeft u geluk,’ zei de knecht, ‘u kunt op mijn wagen meerijden, ik moet daar vlakbij zijn.’ Triomfantelijk keek hij van af de bok op ons neer. ‘Als u het geen probleem vindt ga ik ook even een broodje eten’. Nog voor mijn vader kon reageren was de knecht al op de grond in de schaduw neer geploft.  Ik weet niet meer of er iets gezegd is, of dat wij alle drie stil zaten te eten.”

    Lees hier verder.

    Ben zo terug – Bart

  • Helops (een beetje fantasie)

    Helops, was zijn naam. Zo groot als een reus en sterk als een paard, tenminste dat is mijn herinnering. Dat, terwijl hij zo oud was als de wereld, ook in mijn gedachten. Hij was mijn opa die de hele wereld had gezien en de wildste verhalen vertelde over wat hij allemaal had mee gemaakt. ‘Grootspraak’, zei mijn vader altijd als hij weer eens verdwaald was in één van de vele zijwegen waaruit zijn verhalen waren opgebouwd. ‘Helops! Je maakt de jongen bang!’ had hij een keer gezegd. Ik schudde van niet en met zijn enorme hand wreef hij over mijn zwarte krullen. Als Helops bij ons in huis was werd er gelachen, gegeten, gedronken en het aller belangrijkste… er werden verhalen verteld. Het was altijd hetzelfde op die laatste keer na.
    ‘Er zijn zaken die spelen’, begon hij met diep raspende stem ‘Belangrijke zaken die al decennia lang op de achtergrond verscholen zijn’.  Hij rook naar pijptabak en hout, het leer van zijn tas en het zoete kruidendrankje dat hij vaak dronk. Ik had hem nog nooit zo serieus gezien. Normaal speelde er een glans van pret in zijn ogen. Even zat hij in complete stilte. Alsof de woorden die hij ging zeggen nog moesten komen. ‘Het word tijd dat jij begint met de lessen die ik als kleine jongen heb gekregen van mijn grootvader. Nu heb je de tijd om te zoeken, zoals ik dat ook heb geleerd.’ Hij zuchtte diep en voor hij verder sprak pakte hij zijn pijp uit zijn borstzak. Stopte hem en zoog de vlam van de lucifer de pijp in. Er ontsnapte een wolk rook die de kamer vulde. ‘Je mag er met niemand over spreken’, begon hij. ‘Er komt nog meer maar dit is het eerste wat ik je ga geven.’ Van de grond pakte hij de zadeltas die hij altijd bij zich droeg. Uit de diepte haalde hij een boek tevoorschijn. Het boek was in zwartleer gebonden. De gouden letters waren er afgesleten en het leer dat van buiten zwart leek was in werkelijkheid donkerbruin geweest. De naam was nog zichtbaar Lucretius. Hij sloeg het boek open en in krullende letters stond te lezen “De Rerum Natura Libri Sex”, daaronder de auteur “Titus Lucretius Carus”. Bij het omslaan knisperde het papier dat zo dun was als rijstpapier.
    ‘Het lijkt wel een bijbel’, zei ik zonder er bij na te denken.
    Helops glimlachte en liet het boek tussen zijn handen dichtvallen. ‘Nog één’, zei hij en sloeg het open bij het schudblad. Op het blad lag een klavertje vier. Hij tikte met zijn vinger op het blad. ‘Wees niet bang om het kwijt te raken er zijn altijd nieuwe in de buurt’. Ik keek hem aan; ‘wat betekend dat?’ Weer glimlachte hij: ‘Ik weet de woorden, maar ik ken niet de betekenis ervan. Mijn grootvader zei hetzelfde tegen mij.’ Hij staarde door het raam naar buiten. ‘Misschien is het deze keer belangrijker… het jong is vele malen jonger dan ik was’, mompelde hij tegen zichzelf.

    Deel 2

    Ben zo terug – Bart

  • Verhalenfabriek. II – Dronken avond

    ‘Ik ben bang om los te laten, te ontspannen. Het beangstigt mij omdat ik niet weet wat dat veroorzaakt.’ Het was een lange avond die omrand werd door rode wijn. ‘Ken je dat gevoel aan het einde van de zondag, dat je had als kind? Het bewust zijn van het tijdstekort?’ Ik volgde zijn gedachtegang niet, begreep niet wat hij wilde zeggen, wat zijn beschrijving was. ‘Misschien niet’ zei hij. Er klonk treurigheid door zijn stem. Een treurigheid die altijd aanwezig is. Bij elke beslissing draaide het uiteindelijk zijn lelijke kop. Niet dat hij dat zelf zo zag. ‘Van iedere ervaring leer je iets’ zei hij vaak als ik hem weer eens met medelijden aan keek omdat hij zijn baan verloren had of iets dergelijks.

    Ik ken hem al mijn hele leven. Als peuters begonnen wij onze school. Er is altijd een spanningsveld dat in zijn lichaam zit. Het enige dat ik niet meer weet is of dat toen ook al zo was. Of dat het met de tijd zichtbaarder is geworden. Hij bewoog zich door zijn leven als een blok.

    Hij dronk zijn glas in stilte leeg. ‘Wat gebeurd er als je los laat?’ vroeg ik hem. Zijn wenkbrauwen fronste. ‘Een moeras heeft soms plaatsen waar je kan staan zonder dat je wegzakt’ het klonk als een vraag. ‘Waar de rest je langzaam opslokt, je zo voorzichtig mogelijk laat verdrinken. Ik weet mijn weg aan de rand van het moeras. Het gewone zand. Maar als ik even niet oplet sta ik midden in het moeras. Is het moeilijk te zien waar ik veilig ben. Het lijkt onmogelijk mijzelf uit die situatie te trekken. Dus probeer ik op te letten’. Ik moet hem totaal verloren hebben aangekeken. ‘Ook niet’ zei hij resoluut.

    Voor sommige mensen wil je graag dat het allemaal lukt. Hij is zo iemand. Terwijl je dat graag wilt, lijkt het wel; hoe meer ik het hem gun des te minder alles lukt. In diezelfde mislukking komt er een gelatenheid over hem heen. Alsof het een bewijst is dat het voor hem was weg gelegd.

    ‘Ik denk graag na, ben introvert en mensen nemen een heleboel energie van mij.’ Die losse flodder bleef tussen ons in hangen. ‘Wijn?’ vroeg ik hem. Hij knikte. Ik liep om de bank naar de keuken. ‘Er zijn veel redenen om kwaad te zijn, maar het voelt als verspilde energie. Ik pas mij aan.’ Welke redenen? vroeg ik nog voor ik de keuken uit kwam. ‘Gewoon… dingen. Vergeet maar wat ik heb gezegd’. Ik plofte naast hem op de bank en keek hem vragend aan. ‘Soms laat je dingen gebeuren die je totaal uit je doen brengen’. ‘Zoals wat?’ ‘Je vroeg net toch wat er gebeurd als ik los zou laten?’ Ik knikte om hem verder niet te onderbreken. ‘Los laten, los laten, los laten!’ Hij fluisterde het tegen zichzelf, een zoekende blik door de kamer. Hij pakte zijn glas en met een diepe zucht zakte hij tegen het kussen van de bank. Hij sloot zijn ogen en nam een slok. Even speelde er een glimlach over zijn gezicht. ‘Oké, doe je ogen dicht en beeld je in dat je in een kroeg staat’. Ik sloot mijn ogen en toverde uit mijn gedachte een beeld. ‘Je bent daar met een paar vrienden, verder ken je daar niemand, je vrienden komen daar regelmatig en kennen sommige van hen. Hebben we dat beeld?’ Ja, bevestig ik. ‘Een lachende jongeman komt op je af. Wacht, je moet je even voorstellen als een jongen van een jaar of achttien.’ Ik knik. ‘Eén van de jonge mannen komt lachend op jou af en dan gebeurd er dit.’ Ik voel hem naast mij verschuiven. Opeens grijpt zijn hand in mijn kruis. Ik open mijn ogen in shock. Lachend zegt hij: ‘Dit wil je toch graag?’ Even snel als zijn hand greep, is hij weer weg. ‘Zijn vrienden lachen. De onwetendheid van een ander. Dat doet mij niets. Het feit dat de mensen die je vrienden zijn, mee lachen… En dus ben je in elke situatie bezig een andere rol te spelen. Altijd in onderhandeling met je omgeving. Dat moet ontspanning zijn… sorry maar dat is het niet’. Hij staat op en loop richting de deur. ‘WC’ zegt hij kort. Nog wat beduusd, blijf ik alleen achter op de bank.

    Ben zo terug – Bart

    Lees deel 3 hier

  • Verwachting

    Het moet een uur of tien zijn geweest toen ik mijn lange jas aandeed de sjaal om mijn hals hing en de hoed op zette om samen met Thé richting het ziekenhuis te gaan. Door de koude lucht leek mijn warme adem, als grote stoomwolken uit een locomotief, door mijn neus naar buiten te komen. De afspraak was met een vrouwenarts. We waren al een poos bezig om na onze huwelijkse gelofte een gezin te stichten, zonder enig resultaat.
    Een kennis had ons gewezen op een arts die mensen, waarbij het verwekken van een kind maar niet wilde lukken, op weg hielp. Thé zat al in de auto, toen ik naast haar plaats nam zei ze met een zachte stem,
    ‘ik hoop dat het goed komt’. Haar donkerblonde krullen schitterde in de nog laag hangende zon. De zenuwen waren van haar gezicht af te lezen.
    ‘Ik denk niet dat wij ons zorgen hoeven te maken’, probeerde ik haar te overtuigen terwijl de zorgen die ik zelf had wegschoof. Het was een uur rijden, we spraken tijdens de rit naar het ziekenhuis nauwelijks. Haar handen omklemde de hengsels van haar handtas alsof het de laatste zekerheid was die ze nog had. De lederen handschoenen tegen de kou lagen op haar schoot, onder haar tas en de bruine wollen jas die zij half had open geknoopt. De heldere vrieskou gaf een eerste gevoel van de lente. Alles was door de dauw wit gekleurd en de wegen waren, op een enkele auto na, verlaten. Zeker een minuut of twintig voor dat we aankwamen doemde het ziekenhuis boven de leegte van de met wit bedekte velden. Het gebouw was log, groots en onvriendelijk, hier zaten de artsen die mensen hielpen, de slimmeriken die mensen genazen, de knappe koppen die elke ziekte onderzochten en probeerde een medicijn te maken die het tegen zou gaan. Toen ik omkeek om te zien waar Thé bleef, zag ik haar verloren naast de auto staan. Een seconde, een diepe ademteug en ze zette een voorzichtige stap in mijn richting.
    ‘Gaat het?’ ik vroeg het zo nonchalant mogelijk.
    ‘Ja ik…’, haar stem dwaalde weg en ze keek me met een lach aan. ‘Ik moest even… ik ben klaar’ Niet heel overtuigend maar ik liet het er bij. De wachtkamer bleek stil. Niemand had blijkbaar het zelfde probleem als wij. De stem van de arts klonk en noemde onze naam. Zijn kantoor was een ode aan zijn studentenjaren, de diploma’s aan de want gaven blijk van zijn autoriteit. Verder was alles licht en groot, grote ramen, grote kasten met boeken en een groot bureau. Hij had de eerste keer gezegd; dat er waarschijnlijk niets aan de hand was. De afspraak die was gemaakt om de resultaten van de tests te bespreken was een vier tal weken na de eerste afspraak. En nu zaten wij hier. In het zelfde kantoor, met dezelfde arts, maar niet met dezelfde hautaine houding die hij bij de eerste afspraak had. Er was een soort vermoeidheid die ik niet volledig kon plaatsen. Hij keek eerst mij even aan voor hij zijn blik naar mijn vrouw keerde en toen naar de papieren voor zich op zijn bureau.

    Ben zo terug – Bart

  • Speelgoed

    Het is het speelgoed uit mijn jeugd dat opeens weer tevoorschijn kwam. Kleinkinderen. Zonder dat ik het door had was mijn brein terug gegaan naar mijn kinderjaren. De gele teddybeer was altijd bij mij. Hij was mijn vriend, de enige die ik nodig had. Het stukgelezen Jip en Janneke-boek dat op de tafel lag. De interesse in woorden. Opeens zat ik weer voor het raam van mijn slaapkamer, het grote boek op schoot, beer in mijn arm te kijken naar de zeeën van woorden die ik niet begreep. Het leek een onoplosbare puzzel. Alleen de paar letters die ik kende.

    Ben zo terug – Bart

  • Eiland

    De zilte geur van het wad had mij doen terug denken aan mijn jeugd. Waarschijnlijk was het de combinatie van de lucht en de plaats. Het helmgras schuurde scherp langs mijn benen en haalde mij uit mijn gedachte.  Ik liep verder. Het pad naar niets werd steeds meer een uitgesleten paadje door het gras en uiteindelijk niet meer zichtbaar tussen de sprieten. Al lopend, richting de noordkaap veranderde het landschap van grasland naar duinen. Uiteindelijk kwam ik op een enorme zandvlakte die in de verte overging in het wad. De heldere felle zon zorgde voor luchtspiegelingen boven het hete zand.

    Ben zo terug – Bart

  • Stoel

    ‘Niet daar!’ zijn stem klonk hard. De zwarte stoel was leeg. Al jaren had er niemand in gezeten. Het was een obsessie voor hem geworden. ‘Het spijt mij. Ik probeerde u niet…’, de jonge man was niet instaat zijn verontschuldiging af te maken. ‘Ga daar maar zitten’ een tengere grauwe hand wees naar de andere kant van de kamer. ‘Juist’, zei de jongeman en ging op de aangewezen stoel zitten. Hij sloeg het geheel gade vanaf een prettige afstand. De lege stoel fascineerde hem. “Wat was het verhaal van de stoel? Wie had er gezeten? Wie mag er nu zitten?”

    Ben zo terug – Bart