Tag: fantasie

  • Eeuwige regen 2/4

    Lees hier deel 1

    Even viel hij stil. Nam een slok van de donkerbruine drank, smakte, likte zijn lippen en zuchtte een diepe zucht. ‘Zolang als ik mij kan herinneren’ begon Turing, ‘zijn er al verhalen over Neamna’. Turing keek door de vlammen van de haard, recht door de muur, in een soort eindeloosheid. Hij snoof diep, zocht in zijn brein waar hij het verhaal moest beginnen. ‘Dit is het verhaal dat mijn opa mij vertelde toen ik als kleine jongen bij hem op schoot zat. 

    Kelmnar Berin was de koning van het vlakke land dat eindigde bij de Leeuwenkopsberg en de Tellerrug. Aan de andere kant was het open water. Om zichzelf en zijn onderdanen te beschermen tegen de landrovers en andere koningen die de vruchtbare grond wilde veroveren, bouwde Koning Kelmnar, Neamna in de luwte van de twee bergruggen. De stad was in tweeën gedeeld door een kleine rivier die uit de grond tussen de twee bergen ontsprong. De ene helft van de stad was gebouwd van de lichte stenen van de Leeuwenkopsberg en de andere helft was gebouwd van de donkere stenen van de Tellerrug. De stroom die tussen de twee delen van de stad stroomde, noemde zij Levenwater.  

    Het kleine koninkrijk was veilig en de gronden rond de stad waren overvloedig. Het was voor de mensen een plaats waar zij een thuis vonden in een wereld die werd beheerst door onzekerheden en argwaan. De vruchtbare grond en de stad Neamna kregen al snel bekendheid door de overvloeden die het land voortbrachten. Ook de twee bergruggen waarbij de stad was gelegen, gaven het koninkrijk rijkdommen. De grote robijnen en smaragden die gevonden werden in de grottenwaren geliefd tot ver buiten het rijk van koning Kelmnar. Deze werden verwerkt in prachtige sieraden. Als twee onbegaanbare bewakers staan de bergruggen achter de stad die hen veiligheid garanderde. Dit zorgde ervoor dat Neamna met alleen bewakers aan de kant van het vlakke land zichzelf veilig kon houden. En zo was het dat de stad, zichzelf voor vele jaren in stand kon houden. Hoewel Koning Kelmnar en de stad veilig waren zorgde de koning ervoor dat met elke uitbreiding, ook de verdediging niet vergeten werd. Een overmoedige koning of landrover zou zomaar op kunnen doemen en alles over kunnen nemen of verwoesten. 

    Op de dag dat koning Kelmnar vijfentwintig jaar op de troon zat werd er een groots feest gevierd. De koningen van de omliggende landen werden uitgenodigd om zijn jubileum met hem te vieren. In de grootste zaal van de stad werd een groots diner georganiseerd. Overal in de stad waren tafels op straat gezet en mensen aten en dronken samen om de koning zijn jubileum te vieren. Er klonk muziek door de hele stad.

    Ben zo terug – Bart

  • Eeuwige regen 1/4

    Zij zaten bij het vuur. De herberg was vol gelopen met mensen uit de buurt. De drukte van gepraat, de glazen op de tafels. Buiten was het grijs geworden, de donkere luchten samengetrokken en de zon was helemaal verdwenen. Het was zowat twee uur eerder donker geworden dan normaal was voor de tijd van het jaar. Aan de kleine tafel aan de rand van de haard, waren de twee vreemden stil bij elkaar gaan zitten. De broeken met modder besmeurd, waren zij zo dicht mogelijk bij de warmte van de haard gekropen om te drogen. ‘Kan ik iets voor jullie betekenen?’ de warme donkere stem, kwam van een grote ronde, bebaarde man. Zijn zwarte haar was naar achter gestreken maar zijn krullen waren niet van plan zich te laten temmen. Een snelle glimlach schoot langs zijn lippen en zijn ogen glinsterde. 

    ‘Heeft u voor ons iets warms te eten en een kamer voor de nacht?’ had Thennas de man gevraagd. Zijn gezicht, in tegenstelling tot die van de uitbater was scherp en puntig, maar zijn lichte bruinen ogen keken vriendelijk de wereld in. ‘Maar natuurlijk’ had de man gezegd ‘er is nog een kleine kamer met twee bedden. Ik zal zorgen voor wat eten. Willen de heren ook nog iets te drinken?’ Nadat zij beide instemmend geantwoord hadden, waggelde de herbergier naar de bar. Binnen een paar minuten was hij terug met twee kroezen bier en twee borden eten. De stoofpot rook naar kruiden en verse groente en zachtgekookt vlees. 

    Thennas blies de stoom van zijn gevulde lepel, Orgean stak het zonder te denken in zijn mond en brandde zijn verhemelte en tong. Hij dronk een paar grote slokken van zijn bier. Nadat zij hun eten op hadden waren beide onderuitgezakt. ‘Hebben de heren genoeg gehad?’ vroeg de herbergier. Orgean zette de borden op elkaar, gaf deze aan en vroeg nog twee kroezen te vullen. Herbergier nam de borden aan en vulde de kroezen. Schuim kwam tot boven de rand uit. ‘Zo’, zei hij toen hij ze voor Thennas en Orgean had neergezet. Langzaam dronken de mannen hun kroezen leeg terwijl zij de bevolking in zich opnamen. De mensen waren hier gewoon, dat is te zeggen er was eigenlijk niets bijzonders aan de mensen. De smid en zijn knecht zaten aan de bar. Er was een plagende toon in zijn stem toen hij aan de herbergier uitlegde wat de jongen verkeerd gedaan had. ‘… weet je Turing, dat jong werkt al een jaar in de smederij en nog weet hij zijn klauwen te branden aan het aambeeld, terwijl hijzelf het ijzer erop gesmeed heeft!’ De smid schaterlachte, zijn knecht had het rood op zijn wangen staan. De vrouwen van een paar boeren waren bij elkaar gaan zitten en spraken over de kinderen en het herstel aan de kleding van de zoons. Aan de andere kant van de tafel waren de boeren in gesprek over het weer en hoe de natte grond de rest van de oogst zou beïnvloeden. Nadat de meeste van de mensen uit het dorp gegeten hadden en hun kroezen leeg, gingen zij terug naar huis. Een enkeling bleef nog. Het gezellige geroezemoes van eerst, verstilde wat.  

    ‘Mag ik vragen waar de reis naartoe gaat’ vroeg Turing. De herbergier stak zijn hand uit naar Orgean, ‘Turing’ zei hij en schudde ook de hand van Thennas. Toen zei zichzelf voorgesteld hadden nam Orgean het woord. ‘Wij zijn op weg naar Neamna aan de voet van de Leeuwenkopsberg.’ Turing keek de mannen verwonderd aan. ‘Dan hebben de heren nog een lange reis te gaan’ zei hij. De haren aan zijn slapen waren grijzend. Het vrolijke ronde gezicht vertrok en de lijnen rond zijn ogen werden dieper. ‘Door de eindeloze regen?’ voegde hij eraan toe. Orgean zag de kleine verschuiving in het gezicht van Turing. ‘Wat is de eindeloze regen?’ Thennas keek verbaasd. ‘Een legende!’ zei hij nors. De smid en de knecht waren opgestaan en groette Turing en verlieten de herberg. ‘Laat me nog iets voor jullie inschenken’ zei Turing. Hij vulde de kroezen en schonk een klein glas vol met een donkerbruine drank en zette deze op de tafel. Vóór Turing ging zitten legde hij nog een paar blokken hout in het vuur. Bij het licht van de lampen was er een gouden waas in het kleine glas van de herbergier zichtbaar. ‘Laat me je het vertellen’ zei hij terwijl hij ging zitten aan de tafel.

    Lees hier verder

    Ben zo terug – Bart

  • Zoeken … IV (Een Beetje fantasie)

    lees hier de eerder delen terug

    Het bleef even stil. Het beeld van de jongen, met zijn vader onderweg naar huis, hing in de stille lucht. Aiōn draaide zijn duimen en begon; ‘Van wie kom jij?’ zijn stem voorzichtig, alsof hij bang was het beeld met te veel geluid versplinteren. ‘Cheiron zoon van…’
    ‘Helops’ zei hij, voor ik verder kon vertellen van mijn vader. ‘Juist…’, hij keek uit het raam waar een merel tussen de bladeren opzoek was naar wat eten. ‘Het begin van het begin’ fluisterde hij. Op de achtergrond klonk het geluid van de radio die Aiōn zachter had gezet. ‘Mag ik niet…’ Aiōn hield zijn hand naar mij op alsof hij wilde zeggen: wacht. ‘De Witte Heiligen’ zei hij zacht, alsof hij tegen zichzelf sprak. Langzaam draaide hij zijn hoofd terug en keek mij recht in het gezicht. ‘Weet u waarom ik hier ben meneer Cheiron?’ zuchtte hij zijn vraag. De warme middagzon scheen door het hoge raam over de met stapels boeken gevulde tafel. Het zwarte leer voelde warm tussen mijn vingers. ‘Ik probeer te begrijpen wat uw vraag is’, zei ik. ‘Ik ben hier om het verloop van de tijd te observeren. Ik ben er, maar ik weet niet alles wat er in die tijd gebeurd.’ Zijn stem klonk bedroeft. ‘Het is belangrijk dat je begrijpt wat ik doe. Ik observeer de tijd. Begrijp je dat?’.
    Ik knikte.

    ‘Dingen veranderen niet zo snel als het soms lijkt. De boeken die je zoekt om te begrijpen wat er gebeurt in het schrijven van je grootvader, zijn er misschien niet meer. Het is aan jou om op zoek te gaan naar de mensen die kunnen weten wat er precies gebeurd is’.
    Opeens herinnerde ik mij de begrafenis van Helops; ‘Kan Freyer het weten?’ vroeg ik Aiōn. Hij had zo oud geleken. ‘Freyer is niet iemand die zich bezighoudt met… ons’ was het woord dat hij koos. Een glimlach gleed over zijn lippen. ‘Wie heeft je dat gegeven?’ Aiōn wees naar mijn hals. Het medaillon dat ik op de begrafenis gekregen had van de oudere dame. Ik kon haar gezicht voor mij zien. ‘Ik weet haar naam niet’ zei ik terwijl ik het oog op de achterkant bestudeerde. ‘Hoe zag zij eruit’ vroeg Aiōn.

    Lees hier het volgende deel.

    Ben zo terug – Bart

  • De Zoeker II (Een beetje fantasie)

     Toen Freyr zich losmaakte van zijn gesprek mijn vader had zich weer tussen de mensen begeven. Ik had mij niet van hem los kunnen maken. Pas toen hij zich omdraaide keek ik beschaamd van hem weg. ‘Cheiron zoon van Atréus’, zei hij. Zijn voetstappen waren nauwelijks hoorbaar. ‘De waanen?’, ik probeerde het met zekerheid te zeggen maar ik begreep de strekking er eigenlijk zelf ook niet van. ‘Dat komt later wel’ zei Freyr serieus. ‘Het boek van Helops is in jouw bezit?’, hij keek mij indringend aan. ‘Het is belangrijk dat je het leest. Heb je de toevoegingen van je grootvader gezien?’ ik had de aantekeningen gezien maar ik wilde eerst de originele tekst lezen. ‘Ik heb nog niet alles gelezen’. Freyr knikte. Zijn ogen doorboorde mij. ‘Luister goed’. Nog voor hij verder kon spreken vroeg ik hem; ‘Welk lijstje vroeg u naar? Muziek, kunst, leren en lezen’ voegde ik toe aan de vraag. ‘Het zit in jouw naam’ hij glimlachte ‘Griekse Mythologie’.  ‘Wat is een zoeker?’, ik had nog honderden vragen voor hem. ‘Dit heeft Helops mij in bewaring gegeven totdat hij er niet meer zou zijn. Mijn taak was het aan jou over te dragen’. Hij haalde een klein boekje tevoorschijn en gaf het aan mij. ‘Je bent meer dan een zoeker, maar dít is belangrijk voor nu’ en hij tikte met zijn vinger op de kaft. ‘Als je het gelezen hebt zal je het beter begrijpen’.  Zonder verder iets te zeggen liep hij weg. De deur uit, alsof hij er nooit was geweest. Ik was al begonnen was met lopen en keek nog naar de deur. Richting mijn vader en moeder die van de laatste mensen afscheid aan het nemen waren.

    Toen ik tegen haar opbotste en ik mijn gezicht van de deur afwendde, was haar neus een halve centimeter van de mijne. Ik had de oude dame helemaal nog niet gezien. Haar huid was groenbruin, haar ogen scherp van kleur, de linker blauw en de rechter groen beiden met gouden vlokken. Zij rook naar salie en wierook. ‘Sorry, mevrouw’ zei ik snel. Haar glimlach was breed. Ze schudde haar grijze haren. ‘Hier mijn jongen dit is voor jou. Het zal je helpen’. Zij hing een kettinkje om mijn nek met een klein medaillon. Het ovaalvormige zilver bevatte een abstracte vogelkop en op de rand twee slangen die in elkaar gekruld waren en elkaar in de staart beten. Op de achterkant was een oog gegrafeerd, zoals de ogen van Egyptische standbeeld. Ik keek op van het oog. ‘Draag het altijd!’, haar uitdrukking werd streng ‘Het is de hemelgod. Hij overziet… en beschermt je grootvader en jou’. Haar gezicht ontspande zich weer en de brede glimlach was weer terug. ‘Wij zullen elkaar weer zien. In de tussentijd, lees! Alles!’ Nog voor het in mij opkwam om haar naam te vragen liep zij de deur uit.  Zo verdween ook zij. De zaal was, op de oude buurvrouw na leeg, toen ik bij vader en moeder aankwam. Zij reed met ons mee naar het huis van Helops.

    Het leek ouder het huis. Alsof het al jaren leeg stond. Alles wat er nog was leek in versneld tempo te vergaan. Het had zo vol leven geleken de laatste keer.  Alsof er iets was doorbroken, alsof de werkelijkheid weer was ingetreden.

    Lees hier verder!

    Ben zo terug – Bart

     

     

  • De Zoeker I (Een beetje fantasie)

    Wat Helops bedoelde met zijn uitspraak ontdekte ik een week later. Ik had de hele middag in het hoge gras liggen lezen en het boek al dichtgeslagen. Terwijl ik op mijn buik lag was ik de tekst aan het overdenken, toen schoot het klavertje mij te binnen. Het zwarte leer voelde warm aan door de zon. De klaver! Weg! Geen spoor. Niet onder het boek, of er naast. In mijn haast het te vinden miste ik het hele symbolische moment. Niet het klavertje maar een kleintje, nog groeiend net naast mijn hand. Pas toen ik het op zou pakken merkte ik dat het nog groeide. Voorzichtig plukte ik het van zijn steeltje dat nog in de aarde vast zat. De vervangende klaver plaatste ik weer op dezelfde manier tussen de pagina’s.

    Helops overleed vrij snel nadat hij mij het boek had gegeven. De paar boeken die hij bezat kwamen bij mijn vader. De begrafenis was klein en van de paar mensen die er waren kende ik alleen mijn vader, moeder en een oude buurvrouw. Het weer was stemmig met de gebeurtenissen van de dag. De ceremonie werd geleid door mijn vader. De eerste die naar ons toekwam was een oude man. ‘Atréus zoon van Helops.’ Zijn stem was zwaar. ‘Kvasir heeft veel voor mij en mijn familie betekend. Ik moest hier wel aanwezig zijn.’ Hij schudde mijn vader de hand en keek naar mij, verwonderd, alsof hij probeerde meer te zien. ‘Dit is mijn zoon Cheiron’, zei mijn vader tegen de man. Naarmate de man langer naar mij keek, leek het of zijn ogen meer kleur kregen. ‘Freyr’, zei hij toen hij mij de hand schudde. ‘Geinteresseerd in muziek?’ vroeg hij mijn vader ‘Lezen, leren, kunst?’ ratelde hij een mij onbekend lijstje af. ‘Belangrijk voor een ziener’, zei hij in het algemeen. ‘Du sir’, zei hij en knikte naar mij voor hij verderop plaats nam tussen de andere. ‘Du sir?’ vroeg ik aan mijn vader. ‘U meneer of gewoon meneer’, het is Noors. Ik knikte. Er kwamen nog wat andere handen schudden en condoleren. Toen mocht ik vrij rondlopen. De motregen weerhield mij ervan naar buiten te gaan. Door de ongemakkelijkheid van de locatie, kon ik mijn plaats binnen niet vinden. Ik bleef op een afstand staan kijken naar Freyr die in gesprek was met twee andere mensen. Pas, nu er wat afstand was en mijn ongemak over hem wat wegzakte, kon ik hem goed bekijken. Hij was oud, misschien nog wel ouder dan Helops. Zó oud dat zijn lichaam bezig was geest te worden. Er was iets doorzichtigs aan hem. ‘Eén van de Waanen’ zei mijn vader toen hij mij zag kijken. Hij bleef naast mij staan en legde zijn hand op mijn hoofd. Hij voelde zwaar alsof hij steun zocht voor zijn verdriet. Ik had mijn interesse. Niet dat ik het niet verdrietig vond dat mijn opa helops er niet meer was, maar… oude mensen gaan nu eenmaal dood.

    Verder lezen

    Ben zo terug – Bart

  • Helops (een beetje fantasie)

    Helops, was zijn naam. Zo groot als een reus en sterk als een paard, tenminste dat is mijn herinnering. Dat, terwijl hij zo oud was als de wereld, ook in mijn gedachten. Hij was mijn opa die de hele wereld had gezien en de wildste verhalen vertelde over wat hij allemaal had mee gemaakt. ‘Grootspraak’, zei mijn vader altijd als hij weer eens verdwaald was in één van de vele zijwegen waaruit zijn verhalen waren opgebouwd. ‘Helops! Je maakt de jongen bang!’ had hij een keer gezegd. Ik schudde van niet en met zijn enorme hand wreef hij over mijn zwarte krullen. Als Helops bij ons in huis was werd er gelachen, gegeten, gedronken en het aller belangrijkste… er werden verhalen verteld. Het was altijd hetzelfde op die laatste keer na.
    ‘Er zijn zaken die spelen’, begon hij met diep raspende stem ‘Belangrijke zaken die al decennia lang op de achtergrond verscholen zijn’.  Hij rook naar pijptabak en hout, het leer van zijn tas en het zoete kruidendrankje dat hij vaak dronk. Ik had hem nog nooit zo serieus gezien. Normaal speelde er een glans van pret in zijn ogen. Even zat hij in complete stilte. Alsof de woorden die hij ging zeggen nog moesten komen. ‘Het word tijd dat jij begint met de lessen die ik als kleine jongen heb gekregen van mijn grootvader. Nu heb je de tijd om te zoeken, zoals ik dat ook heb geleerd.’ Hij zuchtte diep en voor hij verder sprak pakte hij zijn pijp uit zijn borstzak. Stopte hem en zoog de vlam van de lucifer de pijp in. Er ontsnapte een wolk rook die de kamer vulde. ‘Je mag er met niemand over spreken’, begon hij. ‘Er komt nog meer maar dit is het eerste wat ik je ga geven.’ Van de grond pakte hij de zadeltas die hij altijd bij zich droeg. Uit de diepte haalde hij een boek tevoorschijn. Het boek was in zwartleer gebonden. De gouden letters waren er afgesleten en het leer dat van buiten zwart leek was in werkelijkheid donkerbruin geweest. De naam was nog zichtbaar Lucretius. Hij sloeg het boek open en in krullende letters stond te lezen “De Rerum Natura Libri Sex”, daaronder de auteur “Titus Lucretius Carus”. Bij het omslaan knisperde het papier dat zo dun was als rijstpapier.
    ‘Het lijkt wel een bijbel’, zei ik zonder er bij na te denken.
    Helops glimlachte en liet het boek tussen zijn handen dichtvallen. ‘Nog één’, zei hij en sloeg het open bij het schudblad. Op het blad lag een klavertje vier. Hij tikte met zijn vinger op het blad. ‘Wees niet bang om het kwijt te raken er zijn altijd nieuwe in de buurt’. Ik keek hem aan; ‘wat betekend dat?’ Weer glimlachte hij: ‘Ik weet de woorden, maar ik ken niet de betekenis ervan. Mijn grootvader zei hetzelfde tegen mij.’ Hij staarde door het raam naar buiten. ‘Misschien is het deze keer belangrijker… het jong is vele malen jonger dan ik was’, mompelde hij tegen zichzelf.

    Deel 2

    Ben zo terug – Bart

  • Verhalenfabriek V – Begin van een conclusie

    Lees hier deel 1

    Toen ik van het water opkeek liep een zwarte gedaante bij mij weg. Op mijn bureau lag een stapel wit papier. Ik begon weer te schrijven alsof er geen enkele andere reden voor mij was om hier te zijn.

     Amsterdam, maart 2017.
    Als je goed luistert kun je het horen in de wind. Een zachte stem die fluisterend door de bladeren ritselt. De warmte van de zon, geuren van de aarde en de vloeibaarheid van het water. Alles vertelt het verhaal van de wereld waarin wij leven. De mensen zijn zo gewend geraakt aan de omgeving dat zij, alles dat zich openbaart, niet meer kunnen waarnemen. Een eerste warme lentedag had mensen naar de grasvelden getrokken, naar parken in de steden of naar de aangelegde natuur.
    Zijn zwarte krullen werden door diezelfde wind gestreeld. Een glimlach speelde telkens over zijn gezicht. Aan de slapen grijzend. Met een bril van hoorn. Een dik boek op zijn schoot, dat hij zo nu en dan raadpleegde. De zware treurwilg, die zijn takken over de rand van de vijver liet hangen, kreunde diep toen een lichte windvlaag door de takken vloog. De zwartharige man trok, terwijl hij opstond, zijn vale lichtbruine colbertjasje recht en liep naar de overkant van de vijver. Waar naast de treurwilg een bankje stond. Hij had al enige tijd naar het kleine kind in de buggy zitten kijken. Toen het kind naar de wind gegrepen had en de boom zijn geluid gaf, had hij een zekerheid over zich gekregen. Er was nog iets dat hij wilde weten, wat hij niet van afstand kon bekijken. Net voordat hij bij het bankje aankwam, gilde het kind van plezier. ‘Zoals verwacht!’ dacht de donkerharige man bij zichzelf, ‘het lukt elke keer’.
    ‘Mag ik u iets geven?’ de ouders keken op. De man opende het boek en pakte iets tussen de vergeelde pagina’s vandaan. Hij liep om de wagen en keek recht in het gezicht van het kind. ‘Eén blauw en één groen,’ mompelde hij tegen zich zelf. ‘Ik wens u alle geluk’, zei de man en hij gaf de jonge vrouw een klavertje vier. ‘Voor het jonge kind’. Draaide zich om en wilde weglopen. Een sterke windvlaag hield hem tegen alsof het hem aan iets herinnerde. ‘En, hij raakt het kwijt’, zei de man ‘Dat is niet erg, maar zorg er in de tussentijd alstublieft goed voor”.

    Uit mijn ooghoek leek er beweging te zijn. Toen ik mijn focus op het glas richtte bewoog er een zwarte schaduw van het glas weg. Ik probeerde een beter zicht te krijgen en zette mijn kin op het blad om het glas van dichterbij te bekijken. Geen schaduw geen figuur, niets. Alleen het gele licht van de ondergaande zon.

    Lees hier deel VI

    Ben zo terug – Bart

  • De erfenis II

    Na een paar dagen kwamen aan de verdorde stokjes twee blaadjes. Er gebeurde verder niets. Het verbaasde mij dat het nog leefde. Na een paar weken zag ik een groen puntje. Het knopje opende een maand later. Een spierwit bloemetje. Ik denk dat het een week heeft geduurd voordat ik het in de gaten had. Het was geel, nog licht maar duidelijk een andere kleur. Na een half jaar had het alle kleuren van de regenboog gehad en sloot de knop zich. Een derde blad vormde en de plant liet het knopje vallen, zoals bomen hun bladeren in de herfst.

    Ben zo terug – Bart

  • Samenkomst III

    De spanning van het verhaal was even samengekomen met de werkelijkheid. Toen het te donker werd om nog te lezen sloeg ik het boek dicht en ging naar binnen. De warmte van de dag had zich vast gehouden in het huis. Ik plofte op de bank neer om het verhaal verder te lezen.
    “Het was warm en behaaglijk in de herberg. Het vuur was opgestookt om de koude wind van de storm buiten te houden. ‘U gaat toch niet de straat meer op…’ had de herbergier gezegd. ‘het is veel te gevaarlijk buiten’.  Er was ruimte genoeg om te overnachten.”

    Ben zo terug – Bart

  • Samenkomst II

    De donder rommelde in de verte. Ik had de bliksem niet gezien. Waar ik mij bevond was er alleen nog maar regen. De wolken werden door de wind in mijn richting gestuwd.
    “Gillend rende de kinderen over straat richting de veiligheid van hun huizen. Als het niet harder ging regenen, zou het woud in lichterlaaie staan. Er was geen andere mogelijkheid dan door het woud heen. De groep reizigers moesten aan de andere kant zijn.”
    ‘Het is te gevaarlijk als het buiten onweert’, hoorde ik een moeder haar zoon uitleggen toen hij vroeg waarom hij naar binnen moest.
    “Te gevaarlijk…”

    Ben zo terug – Bart