• Zomergast

    Dit verhaal begint met een stem, onduidelijk nog, te ver weg om de woorden te begrijpen. De tongval van deze persoon doet vermoeden dat hij de wereld heeft gezien. Steeds duidelijker word de stem. Als de man dichterbij komt lijkt er een gitaar met zijn stem mee te spelen. Met elke stap wordt zijn stem beter hoorbaar. In plaats van te vertellen lijkt hij te zingen, in een duet met zijn gitaar. En dan stopt de stem even als hij mij in het vizier krijgt, als ik hem gegroet heb en hij mij neemt hij plaats op een laag hangende tak aan de kant van de zandweg. Ik vraag hem waar hij vandaan gekomen is en de man neemt zijn gitaar ter hand. De melodie die zijn vinger spelen, eerst nog voorzichtig alsof de muziek nog van zijn hoofd naar zijn vingers moet vloeien, maar langzaam steeds sneller. De melodie met elke afgeronde regel complexer. Zijn muziek is vrolijk alsof de lente dichterbij is dan die in werkelijkheid is. Het brengt mij de vrolijkheid van een vroege lentemorgen. Dan fluit hij een tegenpartij die de hoogte in schiet zoals de ontwakende vogels in de morgen hun geluid opnieuw laten horen.

    Zijn stem voegt zich weer bij zijn muziek makende vingers en zingt van zijn paden, boottochten over de eindeloze blauwe oceanen en de wereld vol van avonturen. De gebruiken en gewoonten die hij heeft leren kennen. De plaatsen die hij als reiziger heeft gezien en achter zich heeft gelaten, waarvan hij met elke regel bewijst dat hij daar iets van heeft mee genomen. Als zijn stem en zijn gitaarspel wegsterven, vraag ik zonder enige twijfeling om meer. De volgende melodie serieuzer met een verhaal over gewonnen veldslagen en helden van weleer. De lente vond zijn weg en de zomer ging te snel. Steeds zaten wij aan de rand van die zelfde zandweg. De dag voor de man met zijn gitaar zijn spullen pakte en ons weer achter zich liet, kwam hij nog één maal bij mij aan de kant van de weg zitten. Hij leerde mij zijn lied te zingen. Als ik zijn taal kon spreken zou ik een lied voor hem weven. Toen liet hij ons achter zich, zoals hij altijd deed, onze gast voor zomer.

    (Voor het lied waar dit door is geïnspireerd klik hier.)

    Ben zo terug – Bart

     

     

  • Herkenbaar?!

    Als ik opsta, mijn lichaam probeer in balans te krijge, komt het snot in golven uit mijn neus. Ik sleep mijzelf naar de keuken om mijn te verwarmen met een kop thee. Het koude zweet maakt me plakkerig. Ik heb al twee keer onder de douche gestaan vandaag maar niets helpt. Ik laat mij als een zak aardappelen op een stoel aan de tafel zakken. De gewrichten lijken die van een oude man, krakend en haperend en vooral pijnlijk. Terwijl het water in de waterkoker tergend langzaam tot het kookpunt stijgt, open ik met alle moed die ik bij elkaar kan rapen mijn laptop. Een verhaal? Iets? Naast de tafel een prullenbak met vol-gesnoten zakdoekjes. Wollige gedachten door de overvolle bijholten en mijn neus die een oneindige voorraad snot in zich lijkt te dragen. Een verhaal. Korte gedachte, ideetjes en plannen voor grote verhalen lijken allemaal te verdwalen in de slijmerige groene griebels. Mijn vingers stamelen zoals de gedachten in mijn hoofd. Mijn hoofd en grote duim werken op dit moment niet erg samen. Na elke zin lijken er alleen maar wat verloren woorden op het verlichte scherm te staan. De cursor knippert aanmoedigend, nogmaals probeer ik een volgende zin. Mijn keel lijkt te verkrampen, terwijl ik het gevoel krijg dat iemand met een donsveertje langs de binnenkant van mijn keelgat strijkt. Een onbedaarlijke rokershoest forceert zich door mijn luchtpijp waarbij het lijkt alsof mijn longen mee naar buiten komen. Als ik weer bedaard ben probeer ik mijn waterige ogen te focussen op wat ik geschreven heb. Volkomen ruk is het! Wie kan er nou nadenken met zoveel snot in zijn kop? De waterkoker is inmiddels klaar. Ik hijs mijzelf van de stoel en zet een wankele stap richting aanrecht. Als ik mijn thee heb ingeschonken kijk ik nog één keer naar mijn laptop, die al op slaapstand is gegaan en besluit tot hetzelfde. Met de thee in mijn hand begeef ik mij, onvast, terug naar m’n bed. Genoeg verhalen! Genoeg voor later, eerst maar eens beter worden.

     

    Ben zo terug – Bart

  • Stukjes onzin

    Lichaam

    Als mijn tweede voet de regen verlaat en zich bij zijn gelijken voegt, het droge portiek in, zoeken mijn ogen als waren zij één, vertroebeld door bespatte brillenglazen, het bellenbord af. Mijn wijsvinger strekt zich zonder twijfel tot mijn hoofd zich probeert te herinneren welke bel de juiste was. Beweegt mijn vinger zich langs de verschillende bellen tot mijn hoofd zich weer herinnerd.

     

    Gesprekje

    – Ik wil je kennen.
    – Wat wil je weten?
    – Hoe kan ik dat weten als ik je niet ken?

     

    Bij binnen komst

    Ik ben verlegen als ik binnen kom, ben enkel nog bezig met mijzelf zo onzichtbaar mogelijk te maken. Op te gaan in de groep mensen, niet meer het individu zijn. Een waar is Wally figuur.

     

    Visite

    ‘… Weet je wie er dood is? Ouwe Siemen. Ja zomaar opeens. Nee dat is de andere broer. Hij had drie broers toch. Je weet wel hij woonde naast Alie. Hoe heet zij ook alweer Witteman?’
    ‘Witteveen.‘
    ‘Witteveen inderdaad. Toen woonde zij nog aan de Hoge Elft. Zij is later naar ’t Zand verhuist. Weet je nog wel. Haar man is toen voor de trein gesprongen.’

     

    Verbroken stilte 

    In diep gesprek met haar telefoon stapt ze binnen, zonder pardon perst zij zich in de enige lege plaats in de stilte coupé.

     

    Gedachten verstoord

    Groot en breed en Zweeds en… een rand van Björn Borg ondergoed boven de rand van zijn broek.

     

    En dan?

    Het licht dat de lantarenpaal neer laat vallen verdrinkt, nog voor het de grond kan raken, in de schreeuwende reclame. Letters in neon, lopende led verlichting en dan…?

     

    Op gevoel zoekend naar licht

    Langzaam sloot hij de deur achter zich. Te snel. In de nacht, die met het dicht gaan van de deur ontstond, voelde hij rond de deurpost op zoek naar licht.

     

    Ben zo terug – Bart

  • Doe mij die mening maar…. Niet!

    ‘Het is toch de bedoeling dat de kijkers een goed idee krijgen over welke problemen er nog zijn met het onderwerp dat wij bespreken?’ Zijn voorhoofd was nat van het zweet, wat de laag van make-up die voor de televisie op zijn gezicht was gesmeerd plakkerig maakte. De lichten in de studio maakte het alleen maar erger. ‘Het heeft alles te maken met het feit dat we nog niet eens weten hoe het brein precies in elkaar zit en u gaat nu beweren dat u weet wat de beste oplossing is om dit op te lossen?’ De presentator was meer naar voren gaan zitten op zijn stoel om het gesprek te volgen. Het irriteerde hem dat dit de rol was die hij moest aannemen binnen dit gesprek.

    ’s Middags had hij een telefoontje gehad of hij wilde verschijnen in een programma om een alternatieve mening te geven. Al snel had hij in de gaten gekregen dat hij en de andere gast die nu tegenover elkaar zaten nagenoeg dezelfde ideeën over het onderwerp hadden. Nu was er déze rol voor hem weg gelegd: “De andere mening”. Het ergerde hem omdat het hem altijd al vreemd was voorgekomen dat mensen in het algemeen niet een andere mening konden verdedigen zoals hen eigen mening. Hij had nooit echt een probleem gehad om in te zien dat een ander idee, een andere positie, innemen zinnig kon zijn. Vooral als het ging over onderwerpen die moeilijk waren of waar men in het algemeen onvoldoende informatie over hadden.

    Hij was voorgesteld aan de dame die met hem in debat zou gaan en zij werden samen voorbereid over hoe dit alles zou verlopen. Het zou een gesprek van een minuut of tien worden, dat met een studiopubliek werd opgenomen. Ze hadden nog wat gesproken voor dat de opnamen zouden beginnen en waren allebei naar hun eigen kleedkamer gegaan. Het “item” zou worden geïntroduceerd met een kort fragment uit een documentaire, waarna zij beiden het gesprek zouden hebben. Terwijl het publiek de studio in kwam sprak hij nog kort met een van de programmamakers.

    ‘Ik wil je vragen om in het gesprek…’ begon de man. Terwijl hij met zijn twee handen op de tafel leunde, het onderste knoopje van zijn blouse los, waardoor een irritant stukje van zijn buik bloot kwam. ‘Je begrijpt me wel. We moeten een programma maken dat interessant is om naar te kijken,’ voegde hij er aan toe terwijl hij naar voren boog en de blote behaarde buik over de tafel schoof. ‘Het is goed voor de cijfers als we iemand hebben die een mening geeft die niet populair is.’

    ‘Ik denk dat het een probleem is dat u denkt dat we de werkelijkheid aan moeten passen aan de desillusie van een patiënt.’ was het eerste standpunt dat hij wilde maken. ‘Ik geef u gelijk als u zegt dat wij deze mensen moeten helpen. Maar om nu te zeggen dat het precies dát is wat we moeten doen, gaat mij een straat te ver. Er zijn psychiatrische aandoeningen die mensen laten denken dat hun arm niet van henzelf is. De notie dat u overweegt deze mensen een arm af te zetten vind ik verwerpelijk.’ De dame keek hem met een rood aanlopend gezicht aan. De presentator stapte in om de dame aan de andere kant van de tafel de kans te geven een reactie te geven.

    ‘Ik…’ begon zij, ‘ik weet niet wat ik moet zeggen.’ Na de hapering was ze op stoom gekomen. Zij had hem aangekeken alsof hij de grootste, slechtste, meest onbeschofte hufter was die zij ooit had mee gemaakt. ‘Luister! Ik ben hier gekomen om de problemen in de maatschappij te bespreken die transgendermensen ervaren. Niet om een meneer, “ik weet het beter”, een verhaaltje gevuld met onzin te laten vertellen. Wat als er iemand zit te kijken die het zo zwaar heeft dat diegene het niet meer ziet zitten. Wat als diegene na het beluisteren van uw onzin zijn leven beëindigt.’ Met haar linker hand schuift de dame haar bril weer terug van het puntje van haar neus.

    Hij had zich voor genomen een gesprek aan te gaan en de mensen een beeld te geven van de problemen die nog niet volledig bekent waren. Pas nadat de dame had gesproken werd hem het plaatje duidelijk, toen de presentator zei dat hij daar een totaal andere mening over had. Toen begreep hij in welk spelletje hij terecht was gekomen. Hoe elk woord dat hij zou uiten, dat niet volledig het zelfde was als die van de dame, tegen hem misbruikt zou worden.

    ‘Ik heb daar totaal geen andere menig over…’ Hij merkte dat zijn eigen stem hem in de steek liet door niet stevig, sterk en duidelijk te klinken. Het klonk meer als een verontschuldiging, alsof hij met zijn hand in de snoeppot was gesnapt. ‘Ik denk er bijna hetzelfde over, ik vind het alleen belangrijk dat we duidelijk hebben wat we weten en waarvan we nog niet zo zeker zijn.’ Zijn handen werden klam en koud van het zweet. De irritante houding van de presentator ging hem steeds meer tegenstaan. Het publiek zat in volle verwachting te luisteren. ‘Ik denk…’ opeens viel een vlek op de das van de presentator hem op. De geur van de zaal maakte hem misselijk. ‘Ik denk dat het belangrijk is dat het publiek weet dat het instituut dat bijvoorbeeld de eerste operaties voor verandering van sekse uitvoerde, deze niet meer doet. Omdat er na langdurig onderzoek is gebleken dat de hoeveelheid mensen die nadat zij de operatie hebben ondergaan, de hoeveelheid zelfmoordpogingen even hoog blijven en in sommige gevallen zelfs hoger zijn. De mensen waar u over spreekt hebben niet altijd baat bij deze operatie.’ Zijn haren plakte aan zijn voorhoofd. ‘Het is toch de bedoeling dat de kijkers een goed idee krijgen…?’

    Ben zo terug – Bart

     

  • Was?!

    Nadat ik de laatste hap van mijn middag eten heb opgegeten en ik de mok heb geleegd, sta ik met hernieuwde moed op om mijzelf weer te werk te stellen. Het schamele maal zal net genoeg zijn om de werkdag vol te houden. Het is juist deze baan die mij nog in leven houd, voor net genoeg geld zorgt om mijn bestaan te garanderen. Alles in de hoop, in volledige overgave van onze keuze. Ik sleep mijzelf door de gangen naar buiten het gazon over de zinderende hitte in, waar mijn werkplek, een houten hoge tafel, aan het water is. Een stapel droge linnen lakens ligt al op mij te wachten. Opvouwen, dat is mijn bestaan. Van 6 uur ’s ochtends tot 6 uur ’s avonds was op vouwen. Het kan nog erger er is ook iemand die de was ophangt en weer van de lijnen af moet halen. Ieder zijn eigen taak, zijn eigen invulling van het leven. De hernieuwde moed is mij al weer diep in de schoenen gezakt bij het zien van deze treurigheid. Hoe heerlijk is de frisse geur van schoon wasgoed, zo bruut verpest door de deze overdaad. Een harde klap ontwaard mij uit mijn beslommeringen. Het gerinkel van glasscherven.

    Aan de overkant van het water staat een man met een honkbalknuppel op de voorruit van een auto in te slaan. Bij mijn opkijken zie ik zijn gezicht veranderen, de woede ebt langzaam weg en de zo vastbesloten, hooggeheven knuppel laat hij moedeloos zakken. De knuppel nog net zichtbaar boven de motorkap totdat zijn vingers de grip volledig verliezen en de klank van vallend hout mijn oor bereikt. Is het dan toch waar? Vraag ik mijzelf af. kunnen wij alleen vredig bestaan als iemand ons verteld wat wij moeten doen en hoe we ons dienen te gedragen? Zijn wij niet instaat om zelf invulling aan ons leven te geven?

    Lang leven de vervallen utopie!

    Ben zo terug – Bart

  • Vaste gasten

    ‘Goede morgen meneer’ zei de portier terwijl hij de deur van het hotel opende. ‘Weer aan het werk vandaag?’ Het hoofd iets voorover gebogen, de kraag van zijn jas iets opgezet tegen de motregen. Met een glimlach keek de man op naar de portier die een paar treden hoger bij de deur stond.
    ‘Dank u’ zei hij nog voor hij antwoord gaf op de vraag. ‘Ja, we gaan eens kijken wat er vandaag weer gaat gebeuren.’ Even bleef hij in de hal staan en vroeg de portier nog voor hij de deur sloot, ‘Ben je er de hele dag?’
    ‘Ik ben tot twaalf uur vanavond aan het werk.’
    ‘Dan zie ik je straks weer als ik klaar ben voor vandaag.’ Met een knik van zijn hoofd draaide hij zich om en verdween uit het zicht. Wat is het toch een aardige man, dacht hij bij zichzelf. De man was schrijver en werkte in het hotel zodat hij geen afleidingen had. Zolang hij hier werkte kwam de man hier al.

    De ochtend was rustig, het druiligere weer had de meeste mensen binnen gehouden. Cornelis was al vijf jaar bode. Hij was de eerste die de gasten begroette, hielp mensen uit de auto en opende de deur voor hen. Er was maar weinig aandacht voor de mensen die binnen het hotel werkte, vooral mensen zoals hij. Er werd van hem verwacht dat zijn houding nooit veranderde en zijn voorkomen ten alle tijden volmaakt was. De winters waren het moeilijkst. In één van de koudste winters had hij al vanaf ’s morgens vroeg bij de deuren gestaan. Het was midden december en de sneeuw kwam met grote vlokken naar beneden vallen. Om zichzelf warm te houden hadden de portiers met elkaar een systeem afgesproken. Om beurten hadden zij even de mogelijkheid om in de kleine ruimte tussen de buiten deuren en de deuren naar de hal, te blijven staan.

    De vrouw van zijn baas was een dame die er altijd verzorgt uitzag. Onder het personeel werd wel eens gegrapt dat zij van “de zittende cavalerie” was. Ze werkte nooit, zat aan de bar in het hotel mooi te zijn. Het was een dame die, door haar wat vergane glorie, leek te zijn blijven hangen in de dertig jaren. Haar rode lippen, avond jurk en frisuur waren altijd verzorgt. Hoewel zij niets in het hotel deed, was zij er elke avond om de gasten te vermaken. De glorie die het hotel eens gekend had was allang vergaan. En toch bleef de eigenaar op de zelfde manier zijn beleid voeren.

    Eens per maand kwam er een grote zwarte limousine voor de deur rijden waar een kort, rond pedant mannetje uit kwam stappen. Hij heette Hector, maar iedereen noemde hem Tor. Tor was een zakenman die voor zijn overspeligheid in het hotel verbleef. Aan de bar kon je hem altijd luid horen praten. Over de hoeveelheid geld dat hij deze maand weer had verdiend, met welke belangrijke mensen hij zaken had gedaan. In zijn jaren als portier had Cornelis hem steeds ronder en grijzer zien worden. Zijn grote snor, die zijn hazenlip moest verbergen, was van gitzwart naar wit verkleurd en de sigaren die hij rookte leken met elk bezoek wel groter te worden. Hoewel bijna iedereen die in het hotel werkte een hekel aan Tor leek te hebben was er niemand die één woord over Tor repte als hij aanwezig was. Zijn fooien waren aanzienlijk en iedereen liet Tor voor wat hij was, ondanks zijn constante denigrerende opmerken tegen de werknemers.

    De vrouw van de baas was ingenomen met Tor en bleef zo veel mogelijk bij hem in zijn buurt. Eén keer had Tor zijn vrouw meegenomen naar het hotel. Haar naam was Sylvia. Een statige vrouw die alleen maar met Tor was getrouwd voor zijn geld en het leven dat daar bij hoorde. Simon Vaarsch was ook één van die vaste mensen die regelmatig in het hotel kwam. Hij omringde zich met jonge mannen die, als de rest van het gezelschap aan de bar zich volgoot met champagne en cocktails, op een zo slinks mogelijke manier mee naar zijn kamer probeerde te nemen. Zijn kleding was uitbundig en koste een vermogen, omdat deze speciaal voor hem gemaakt werd met stoffen uit allerlei exotische landen. En de schrijver, de man die elke dag als hij aan een roman werkte, een kamer voor een maand huurde zodat hij onverstoord kon werken.

    De schrijver was, net voordat Cornelis pauze had voor zijn avond eten, altijd rond half 6 klaar. Hij wachtte altijd op zijn komst vanuit het hotel. En met een kleine blik naar binnen zag hij dat het lichtje, wat aangaf waar de lift zich bevond, omhoog bewoog en uiteindelijk, stopte bij de zesde verdieping. Zijn blik bewoog zich weer terug naar de straat om te zien of er misschien gasten waren die aankwamen. Niets de straat was nog steeds leeg. Hij kon zich nog goed herinneren hoe het eerste gesprek met de schrijver was gegaan:

    Hij hoorde achter zich het geluid van de lift als deze aankwam op de begane grond. Toen hij door de ruit van de deur naar binnen keek zag hij de liftdeur openen en de schrijver naar buiten stappen. Nog voor deze de deur aan kon raken trok Cornelis de deur met een wijds gebaar open om de schrijver er door te laten.
    ‘Heeft u goed geschreven vandaag?’ vroeg hij de schrijver terwijl deze door de deur naar buiten stapte en hem een sigaret aan bood die hij vriendelijk weigerde.
    ‘ Ja’ zei hij toen hij zijn sigaret had aangestoken. ‘ ja, het is een productieve dag geweest.’ En inhaleerde diep , blies uit en knikte nogmaals bevestigend. Tevreden.
    ‘Hoeveel hoofdstukken heeft u geschreven’ vroeg hij optimistisch. De schrijver keek hem verwonderd aan.
    ‘Hoofdstukken?’ vroeg hij met opgetrokken wenkbrauwen.
    ‘Ow nou ja, bladzijden dan’ Het was meer een vraag die door zijn onzekerheid was ontstaan. De verwondering in de schrijvers blik was nog steeds aanwezig. ‘Bladzijden?’ en hij bleef Cornelis aan kijken.
    ‘Woorden?’ probeerde Cornelis voorzichtig. Hij zag het gezicht van de schrijver veranderen in een amusante glimlach.
    ‘Mijn beste man. Nee, de woorden had ik gister al. Vandaag heb ik ze op de juiste plaats gezet.’ Een beetje beschaamt was hij achter gebleven. Het was een ongemakkelijke gesprek.

    ‘Goeden avond’ zei Cornelis ‘Bent u klaar voor vandaag?’ Terwijl hij de deur opende voor de schrijver.
    De schrijver knikte ‘Jazeker, dit was het voor vanavond. Ik heb weer tijd nodig om mijn gedachte te vullen.’ Hij lachte. ‘Nog steeds geen sigaret, neem ik aan?’
    ‘Nee dank u’ Cornelis veegde langs zijn oog die door een sterke windvlaag traande. ‘Is het schrijven goed gegaan?’ vroeg hij de schrijver die een eerste haal van zijn sigaret nam. Deze schudde zijn hoofd en keek naar de marmeren stenen treden van de trap naar de straat.
    ‘Het is wel eens vlotter gegaan met het schrijven, maar als ik doorschrijf moet het goed komen.’ Hij blies zijn rook uit en begon de treden af te dalen toen hij zei ‘Ik wens je een fijne avond en eet smakelijk. Wij zien elkaar morgen, tot ziens’ Cornelis stak zijn hand op en zag de schrijver langzaam in de donkere straat verdwijnen.

    Ben zo terug – Bart

  • Regeltjes, regeltjes.

    ‘Dit is wat de regels zijn.’ Een bebrilde mevrouw kijk hem aan na het uitspreken van deze toch zo normaal lijkende zin.
    ‘de regels?’ de wenkbrauwen opgetrokken tot een boog. Zijn naam, Frans. Leraar maatschappijleer, begin 40, zijn bos zwarte krullen met hier en daar een grijze haar doen hem ouder lijken.
    ‘Ja, dat zijn de regels’ zegt de mevrouw achter de balie, bijna met een toon van excuses in haar stem. Het valt haar zelf ook op en omdat te compenseren voegt ze er bits aan toe ‘ik doe ook alleen maar wat mij gezegd word!’ Dat was nou juist de verkeerde toevoeging.
    ‘In ieder maatschappij zijn er mensen die onnodig werk doen simpelweg omdat hen dat word opgedragen. Denkt u dat de wetenschappers die bij het bedrijf Bayer in de tweede wereldoorlog de nagels van joodse mensen uit hun handen en voeten trokken dat deden omdat zij dachten dat de wetenschap daar iets mee opschoot?’ De mevrouw probeert iets van een antwoord. ‘Hier is misschien wel een betere vraag’ snijd zijn vervolg door de mevrouw haar stamelend begin van de zin heen ‘als u alleen maar doet wat u gezegd word lijkt het mij dat u, Eén)of weet wat daarvan de bedoeling is, of twee) dat het u echt geen reet kan schelen wat de bedoeling is zolang u maar uw geld krijgt. Laat ik er van uitgaan dat u onder de categorie mensen valt van de eerste categorie, u weet wat hiervan de bedoeling is. Hier is nog een gok, de bedoeling van dit hele infantiele pasjes systeem is om er voor te zorgen dat er geen Columbine achtige situaties kunnen ontstaan, niet dat dit het verzekerd omdat als er wel iemand met die ideeën deze school binnen stapt u de eerste bent die omver geschoten word. Iemand met een geweer kan uw hele pasjes-systeem werkelijk gestolen worden.
    ‘Genoeg!’ zegt de vrouw, de zwarte bril maakt haar gezicht streng, dictatoriaal bijna of beter nog een karikatuur. Niet een “de vrouw van” vrouw, maar haar man die het label “de man van” mag dragen. Een diepe zucht die door haar neus gaten de papieren op haar bureau laat bewegen ‘U kunt zich zonder pas niet aanmelden en mag dus ook niet naar binnen.’
    ‘Heeft u niet gehoord dat ik al binnen ben geweest? Mijn pasje ligt op mijn bureau. Ik ben dus al ingelogd.’ Frans draait zich om met de woorden ‘geeft u wel eens iemand anders gelijk?’ pakt zijn mobiel en belt naar zijn collega boven. Als hij zich weer omdraait in afwachting van zijn collega zegt hij tegen de vrouw ‘ik had gehoopt dat we dit in een discussie konden oplossen.’
    ‘Ja’ zegt de mevrouw achter de balie. ‘Ik weet het, ik ken u.’

    Ben zo terug – Bart

  • Een dagboek fragment

    19 september 1965

    Mijn beste vriend,

    Het is een poos geleden dat ik geschreven heb. Ik heb meerdere malen gepoogd mijn gedachten te vangen, om je hier van deel te kunnen laten maken. Echter is mij dit niet gelukt. Mijn vermoeden is dat dit onlosmakelijk is verbonden met de wereld waarin ik mij bevind. Die mijn brein bedwelmd. Het zijn de geuren van de stad. De zondigende bevolking, die zich verzamelt in deze buurt. De geur van schraal bier, van wiet, goedkope reukwateren. Geworpen schaduwen in rode lichten. Rijkelijk vloeit de alcohol, het bezoedeld de weldenkendheid en laat hen stappen in de val. Het zijn deze mensen die bedwelmd en onder invloed zijn. De constante geluiden. Ze zijn gebonden aan deze plaats, vast gelopen in de vrijheid die hen hier gevangen houdt. De esthetiek van de duivelse verleiding.

    Zoals dát de ene kant van de medaille beschrijft, is het aan de andere kant waar mijn wereld prijkt. Hoewel ik niet gevangen ben zoals zij, voel ik mij gevangen op een andere manier. Alles wat ik hier beschreven heb, houdt mij in zijn greep. Het fascineert mij. Hoe kan een mens blijven bestaan zonder dat zij aanwezig is. Wat bezield deze mensen, of juist niet? Ik schrijf het bestaan. De hoogmoed, een vervloekte kus. Gisternacht werd er voor mijn deur gevochten en vanmorgen lag er iemand voor mijn deur te slapen. Alles werkt op mij als een zich steeds verstikkender dwangbuis, die mij zowel onpasselijk maakt als wel intrigeert, waardoor ik zelf ook gevangen ben in deze wereld. En met de zondigen, die ik beschrijf, reis. Het is een project dat zich volledig meester van mij heeft gemaakt en er voor zorgt dat ik één met hen ben. Laat ik mij een kroniekschrijver van de zondigen noemen. Het bestaan lijkt mij alleen bestemt om te gebruiken voor mijn kunsten. Het beschrijven van een zó kleine wereld die mij de ruimte geeft voor grootse beelden.

    Het enige dat mij beangstigt is dat mijn zijn, zich zo diep in deze wereld heeft vast gezet dat het voor mij onmogelijk wordt nog afstand van deze wereld te nemen. Dat ik verslingerd ben geraakt aan het opiaat dat zo vast zit aan dat bestaan. Het is daarom dat ik steeds meer verlang naar de rust, ruimte, de mogelijkheid om mijzelf af te zonderen. Alleen te zijn met mijn gedachte. De geluiden van de natuur op te zoeken en mijzelf met deze te laten vullen. Om er voor te ervaren dat ik nog compleet ben. Geen deel van mijzelf verloren is gegaan. Het is daarom dat ik zo verlang naar het leven zoals dat buiten de dichtbevolkte stadsdelen zich afspeelt. Het is het soort verlangen dat mij haastig maakt mijn werk, waar ik nu mee bezig, ben zo spoedig mogelijk tot een einde te brengen. Opdat ik mijzelf aan dit verlangen kan geven.

    Ben zo terug – Bart

  • Gesprek Onderweg #2

    Dit het tweede deel van een eerdere blog. Hier kun je het eerste deel vinden.

    We liepen het perron af naar de uitgang. Van boven dalen we af de stad in. Thijs heeft zijn briefje alweer tevoorschijn gehaald. Onderaan de trap begint hij te zoeken naar een straatnaambordje. ‘Welke straat moeten we hebben?’ zeg ik als ik zijn schouder beetpak om zijn aandacht te trekken. Terwijl ik dit doe heeft hij al gevonden wat hij zocht en zegt tegen mij.

    ‘Die kant moeten we op. Als ik het goed heb kunnen we dan de eerste…’ hij kijk op zijn briefje en draait zijn hooft naar links dan naar rechts. ‘…misschien moeten we toch die andere kant op.’ Thijs kijkt weer op, kijkt de straat in en zegt dan uiteindelijk ‘We gaan toch eerst die kant op dat kruispunt is dichterbij dan weten we het direct.’ Bijna alles is gesloten rond dit uur dus is er niemand op straat om te vragen welke kant we op moeten. ‘Denk je dat we direct op de kamer kunnen?’ vraag ik. De zon staat recht boven ons. Eén enkele auto steekt de kruising over. Hoogstwaarschijnlijk een toerist. ‘Deze kant op, dit is de kruising die we moeten hebben. De volgende straat moeten we rechts, dan is ons hotel aan de andere kant van dat blok.’ Zijn ogen glinsteren in het licht en een lach speelt rond zijn mond. Met grote passen loopt hij verder de straat over.

    ‘Welkom, waar kan ik u mee helpen?’ zegt de mevrouw achter de balie, als ze de mensen voor ons de weg heeft gewezen naar hen kamer. Ik laat Thijs het woord doen en sta wat verloren bij het gesprek.
    ‘Er is een kamer gereserveerd op naam van Einder.’ zei Thijs. Ze kijkt naar haar scherm.
    ‘ U komt met twee personen? De heer T. E. Einder en de heer M van der Laan’
    ‘Dat klopt.’ Thijs kijkt mij met een glimlach aan en knipoogt. De mevrouw achter de balie was zo druk met haar scherm bezig dat ons spel haar totaal  ontgaan.
    ‘Ik heb even voor u gekeken naar een kamer met twee losse bedden.’ Thijs kijkt mij even verward aan en daarna weer naar de mevrouw. ‘Maar helaas hebben we op dit moment geen andere kamers beschikbaar.’ gaat ze onverstoord verder. ‘Ik kan me voorstellen dat u liever beide een eigen bed heeft.’ Ik glimlach. ‘O, dat is geen probleem hoor.’ zeg ik tegen haar. Ik geef de tassen die ik steeds heb vast gehouden aan Thijs en neem het gesprek over.
    ‘Wilt u dat we u op de hoogte houden mocht er een kamer met twee losse bedden vrij komen.’ Thijs geeft mij de papieren voor het inchecken en loopt naar de andere kant van de lobby. Ik ken dat gezicht, onweer. Ik kijk op van de papieren voor het inchecken. ‘Dat is echt niet nodig.’ zeg ik rustig.

    Als de kamer deur in het slot valt begint Thijs. ‘Ik snap niet dat jij zo…’ Hij had zich in moeten houden onderweg naar onze kamer. Zó rustig als het was op straat des te drukker is het in het hotel.
    ‘Ik snap niet waarom het voor mensen onmogelijk schijnt te zijn om na te denken!’ zegt hij. Terwijl hij zijn schoen met alle macht van zijn voet probeert te rukken. Ik trek mijn wenkbrauwen op ‘Werkelijk’ zeg ik terwijl ik met mijn armen over elkaar gevouwen in de opening naar de badkamer blijf staan. Thijs laat zijn voet met de schoen los en laat zijn armen langs zijn lichaam op het bed rusten.
    ‘Ik ga met mijn beste vriendin op vakantie en zij word mevrouw Einder genoemd, een mevrouw geeft aan dat “deze gelegenheid ook een prachtige trouw locatie is”, waarom kunnen mensen niet in eerste instantie aan nemen dat…’
    ‘Wat?’ zeg ik tegen Thijs. ‘Wat, vrienden zijn? Dat was wat deze mevrouw toch deed?! En nu ben je evengoed boos…’ ik glimlach naar hem. ‘Luister’ zeg ik terwijl ik naar hem toe loop. ‘Zij bedoelde er niets mee, zij dacht dat we vrienden waren die het misschien prettiger vonden om allebei op een eigen bed te slapen. Punt. Meer niet.’ Ik sla een arm om zijn schouder en kus zijn wang. ‘Mijn kleine prinsje…’ zeg ik zacht. Een pruillipje geeft me aan dat hij niet meer heel serieus is. ‘Zo, over’ plaag ik hem lachend, ‘dan gaan we er nu een leuke dag van maken.’

    U kunt hier verder lezen.

    Ben zo terug – Bart

  • Mijn opa was een schrijver…

    … Ik ken mijn opa eigenlijk alleen maar van de verhalen die andere over hem vertellen. De enige echte herinnering die ik van hem heb speelt op een zomer namiddag. Ik was bij hem. Of mijn ouders wel of niet bij hem thuis waren weet ik eigenlijk niet. Wat ik nog wel weet is dat we zijn gaan wandelen. Uit de verhalen van mijn ouders en de mensen die hem goed kende, weet ik dat hij dit vaak deed. Ik, moet een jaar of zes zijn geweest of misschien iets jonger…
    Wij liepen door een laan die van zijn huis naar een kleine dijk leidde en daar stopte alsof er niets meer was na dat punt. De bomen vormden een overkapping over de smalle weg waardoor er maar op sommige plaatsen zonlicht doordrong. Tot ongeveer halverwege waar een natuurlijke boog in de bomen was ontstaan.

    ‘Waar komen uw verhalen vandaan?’ vroeg ik, terwijl hij het voortouw nam en van het asfalt af het zand in stapte. Even keek hij over zijn schouder met zijn grote curieuze ogen naar mij.
    ‘Hoe bedoel je dat?’ vroeg hij terwijl hij zich volledig naar mij omdraaide. ‘Ik snap niet precies wat je bedoeld? Wil je, bijvoorbeeld, weten hoe ik mijn verhalen verzin?’ Ik knikte. Hij pakte mijn hand en samen liepen we verder over het kronkelende zandpad.
    ‘Het best kan ik het beschrijven…’ zijn stem stopte alsof er een nieuwe gedachte hem had overmeesterd. ‘Misschien is het handig als ik je vertel over…’ En weer een nieuwe gedachte.
    ‘Sommige verhalen worden niet vertelt, je kunt ze zien.’ Begon hij opnieuw. ‘Je kunt ze zien in de ogen van een vreemdeling die je tegen komt of in een vlek op het meubelstuk van een huis, de gebroken ruit in een oude schuur. Al deze dingen worden niet geschreven of je kunt ze waarnemen. Je kunt ze zien.’ Hij keek naar mij om te zien of ik het begreep. ‘Kijk zie je die boom daar? Die boom is krom. Een boom die krom is groeit krom omdat daar een reden voor is.’ Hij draaide zijn hoofd naar mij en zei. ‘Snap je? Die boom is zo gegroeid omdat er een grote tak is afgezaagd.’ Een warme windvlaag blies door mijn haren. ‘Neem nou de gebroken ruit. Die is niet uit zich zelf kapot gegaan. Hoe zou dat gebeurd kunnen zijn?’ Met bemoedigende ogen kijk hij naar mij. Ik aarzelde.

    ‘Er is iets tegen aan gevallen?’
    ‘Ja, dat zou zomaar kunnen. Wat is er tegen aan gevallen? Hoe is dat gebeurd?’
    ‘Uhm… er is een bezem tegen aangevallen!’ Ik zei het met zoveel autoriteit als ik op kon brengen. ‘En die is gevallen omdat die werd tegen gehouden door een fiets.’
    ‘Precies.’ Ik moet hem hebben aangekeken met een blik die zei: ik ken nu de uitkomst van een som maar weet niet hoe ik aan het antwoord ben gekomen. ‘Allen dat is niet echt een spannend verhaal’ zei hij opkijkend van het zandpad. ‘Het is spannender om te kijken naar een kapotte ruit en te bedenken wat voor spannends is daar gebeurd?’ met zijn ogen op mij gericht zei hij. ‘Toch?’
    ‘Ja’ Zei ik vol overtuiging ‘veel spannender.’
    ‘Twee kleine jongens, niet veel ouder dan jij, speelde altijd naast de schuur.’ Met grote ogen keek ik naar mij opa. ‘Alleen mochten zij daar niet spelen van de boer van wie de schuur was. Op een dag werd de boer zo boos dat de jongens daar weer aan het spelen waren dat hij ze achterna kwam met een bezem.’
    ‘Hoe brak de ruit dan?’ vroeg ik.
    ‘De twee jongens besloten de boer een beetje te pesten. Daarom zochten ze kleine steentjes die ze om beurten tegen de ruit aan gooiden en telkens als de boer kwam kijken verstopte ze zich. Maar bij het laatste steentje dat de jongens gooiden brak de ruit. De jongens waren erg geschrokken en waren zelf naar de boer gegaan om hem te vertellen wat er gebeurd was. Omdat ze dat gedaan hadden was de boer niet boos geworden en had gezegd dat ze het niet meer mochten doen.’ Mijn opa keek mij aan en zei. ‘Dat is een veel spannender verhaal toch?’
    ‘Ja veel beter.’

    Wij waren bijna bij de oude eendenkooi waar hij altijd een rondje rond de vijver liep.
    ‘En de andere verhalen dan?’ Wij zetten de laatste stappen in het, met wilde bloemen gevulde, open veld.
    ‘Andere verhalen worden vertelt door een stem achter je in een brein. Op een terras in de warmte van de zon. Over dingen die je wenst, waar je jezelf in kunt verliezen. Zoals sprookjes met heksen en draken.’ Wij stapten de eendenkooi, omringd door hoge bomen, binnen. ‘En weer andere verhalen worden vertelt door je hersenen.’ Er waren niet zoveel eendjes, maar de schaduw maakt het er heerlijk koel. ‘Wanneer je ogen vallen op een situatie die je herkent of een beeld waarin je jezelf ooit bevonden heb. De verhalen die je leeft. De verhalen die beleeft…’ Zijn stem viel stil.

    Voor mijn gevoel is dat alles. Er is, zo ver ik mij kan herinneren, nergens meer over gesproken. Maar ik kan mij bijna niet voorstellen dat er geen enkel woord meer gesproken is op die weg terug naar zijn kleine huisje. Dat voor mijn gevoel aan de rand van de wereld lag.

    Ben zo terug – Bart