“G.K. Chesterton ~ Fairy tales do not tell children dragons exist. Children already know the dragons exist. Fairy tales tell children the dragons can be killed.” ~Neal Gaiman
Er was eens een vredig land hier ver vandaan. De koning en de koningin kregen een kindje dat opgroeide in een groot kasteel. De mensen in het land waren gelukkig. Het was voor de vijfde verjaardag van de prins, toen zijn vader verdween. Een schaduw trok over het vredige land. Het prinsje en de koningin bleven in het kasteel wonen. De koningin sloot de bovenste verdiepingen van het kasteel.
In de grote zaal had de minister mensen uit het hele land laten komen. Hij had gezien dat het niet goed ging met de koningin. Hij had gevraagd of er mensen waren die de koningin konden helpen met het verlies van de koning. Het prinsje zat naast de koningin en één voor één werden de mensen binnen gelaten om de koningin een voorstel te doen over hoe zij haar konden helpen. Maar bij elk voorstel leek de koningin meer haar hoop te verliezen. Er was een edelman, bij die voorstelde met de koningin te trouwen. Een boerenzoon die haar met gekke dansjes en grappen aan het lachen probeerde te maken en een groep toneelspelers die een voorstelling hadden gemaakt voor de koningin. Niets hielp. Als laatste was er een oude vrouw die voorstelde, om met de koningin te spreken over de koning en haar verlies. Maar de koningin wilde niet praten en stuurde de oude vrouw weg.
De zaal was leeg en het prinsje vroeg de koningin naar de koning, maar de koningin bleef zwijgen. De koningin verliet de grote zaal. Bij de deur vroeg het prinsje het óók aan een van de lakeien. ‘Ik heb je vader nooit gekend’ zei de lakei, ‘misschien de kokkin die werkt hier al heel lang’. In de keuken aangekomen rook het naar zoette cake die in de oven stond. Achteloos vroeg hij de kokkin: ‘Wat vond mijn vader lekker eten?’ Zij keek verschrikt op van het brood dat zij aan het snijden was. ‘De koning was gek op pasteitjes’ zei ze met een glimlach ‘en…’. De deur sloeg open en de koningin kwam binnen. ‘Ga naar je kamer,’ zei de koningin tegen de prins, haar toon was ijzig. Het prinsje liet zijn hoofd hangen terwijl hij de keuken uit liep. De deur sloeg achter hem dicht. Hij hoorde de koningin: ‘Ik verbied je over mijn man te spreken tegen de prins!’
In zijn kamer aangekomen ging het prinsje languit op het bed liggen. Wat later kwam de koningin binnen en ging naast hem op de rand van het bed zitten. Het prinsje draaide zijn rug naar de koningin. ‘Luister…’ begon zij, ‘ik wil niet meer dat je in de keuken komt. Ik vertel je wel wat er gebeurd is met de koning als je wat ouder bent.’ Elk jaar, als de prins jarig was, vroeg hij naar de koning. Elke keer zweeg de koningin.
Toen de prins tien jaar was geworden vroeg hij de koningin of zij wilde vertellen wat er met de koning was gebeurd. ‘Ik wil er niet over praten!’ zei ze, draaide zich om, verliet de kamer en draaide de deur op slot. Op een dag zat er bij zijn ontbijt een cadeau. Er zat een briefje bij. In sierlijke letters stond er op het briefje: omdat je zoveel vragen hebt.
Ben zo terug – Bart
Geef een reactie