Categorie: Korte verhalen

  • Gesprek onderweg #4

     

    Lees hier de eerdere verhalen in deze serie

    ‘Waar wil je eerst naar toe?’ Thijs zat op het bed een route uit te stippelen, omringd door boekjes over Rome met op zijn schoot een kaart van de stad. Met opgetrokken wenkbrauwen keek hij op van de kaart. ‘We zijn het dichtst bij Musei Capitolini’. Terwijl hij één van de boekjes van het bed pak, het uitgevouwen papier op zijn been balanceert, begint hij te lezen: “De Musei Capitolini vormen een museum in Rome voor archeologie en kunst uit de Oudheid en de Renaissance, waarvan de collecties zijn ondergebracht in het Palazzo dei Conservatori en het Palazzo Nuovo op het Capitool en in de Centrale Montemartini…”
    ‘Dan gaan we daar eerst naartoe.’ zeg ik zonder er veel woorden aan vuil te maken.
    ‘We kunnen ook eerst naar de Sixtijnse Kapel gaan.’ zegt hij zijn gezicht onzeker. Ik loop naar het bed pak de rugtas en begin de spullen die we meenemen in te pakken.
    ‘We kunnen ook naar het Louvre gaan’ zeg ik een wenkbrauw optrekkend. ‘Zeg het maar, ik vind het allemaal goed. We hebben de hele dag en tijd genoeg om alles op ons gemak te bekijken.’ Ik pak zijn hand en het boekje waarin hij zit te lezen. ‘We weten waar we naar toe willen toch? Het komt wel goed. We beginnen bij Capitolini en kijken wel waar we eindigen.’ Met enige tegenzin vouwt hij de kaart dicht en neemt de rugtas van mijn schouder.
    Rustig slenteren we naar het eerste museum. De regen heeft de ergste warmte van de vorige dag weg gespoeld. De blauwe hemel wordt op gesierd door een paar witte wolken die een koele lichte wind uit de hemel probeert te blazen. Als wij bij de tweede straat de hoek omslaan pakt Thijs de kaart uit zijn broekzak en leest het naambordje dat ver boven de straat aan een huis geplakt is. Het fascineert mij dat het scheef hangt.
    ‘Ik dacht dat je de route wel uit je hoofd wist.’ zeg ik met een glimlach ‘je hebt de kaart al twintig keer bestudeerd.’ Zijn blik laat me weten dat het niet op prijs gesteld wordt als ik verder ga met pesten. Ik geef een duwtje tegen zijn schouder en knipoog, ‘het was maar een grapje.’ Er komt niet meer dan een ‘hmf’ als we verder lopen. We steken het plein over, wat toegang biedt aan de drie panden die het museum vormen. Een kleine rij is aan het ontstaan waar wij netjes bij aansluiten. ‘Blote mannen,’ zeg ik in mijn handen wrijvend. Een schichtige blik van links en een overduidelijk nee schudden. Alleen het allerkleinste begin van een glimlach spreekt zijn reactie tegen. Binnen is een andere wereld. Elk ruimte heeft een andere stijl en wij bewegen ons slenterend langs de sculpturen. Als een grote groep in tegen gestelde richting onze zaal binnen loopt, houden we ons op tussen de beelden in het midden van de hal. In snel Italiaans wordt er door een gids verteld over wat er te zien is in deze ruimte. ‘Zo te zien hebben ze haast’ zeg ik terwijl ik Thijs zijn ogen opzoek. Ik herken iets aan de stem van de gids. Wanneer hij door de groep heen komt en probeert de groep op sleeptouw te nemen weet ik waarom ik de stem herken. Ik kijk Thijs aan om hem het duidelijk te maken, maar hij tikt mij op hetzelfde moment aan. “De trein!” denk ik… wat was ook alweer zijn naam? Voor één van ons twee ook maar iets kan zeggen herkent de man ons.
    ‘Ah!’ zegt hij, en wijst de groep naar het volgende vertrek. ‘Jullie hebben een zaal vol met mannelijk schoon gevonden.’ Een glimlach breekt door op zijn gezicht dat met een zekere ernst had verteld over de kunst in de ruimte. ‘Genieten jullie van je tijd hier?’ Zijn Italiaanse accent klinkt sterker als in de wagon. Net als in de trein neemt Thijs het voortouw in het gesprek.
    ‘Ja we hebben gister eigenlijk niet heel veel meer gezien, we hebben wat rond gelopen.’ Ik knik instemmend en glimlach vriendelijk. ‘De warmte is wel even wennen.’ Thijs kijkt naar mij.
    ‘Ik ben het volledig met hem eens.’ Het klinkt veel afstandelijker dan ik bedoel.
    ‘Luister, ik wil niet vervelend zijn maar er is vandaag een grote groep kinderen van een school uit de buurt.’ Opeens herinner ik me zijn naam weer, Thomas! Zijn blik wordt sober. ‘En met de kinderen, zijn er een groep ouders en leraren mee die er nogal ouderwetse ideeën op na houden.’ Ik kijk Thijs aan en zucht als ik mijn hoofd wegdraai van Thomas om mijn uitdrukking niet te laten zien. Thijs bedankt vriendelijk met een glimlach voor de waarschuwing. Als Thomas uit de ruimte verdwenen is zeg ik,
    ‘een glimlach? Hoe kun je nu glimlachen als iemand je dat zegt?’ Als een verontwaardigt zesjarig kind, frons ik mijn voorhoofd. Thijs lacht ‘we zijn hier voor onszelf. Het was een … een. Hij probeerde alleen maar te zeggen dat er mensen zijn die een reactie kunnen geven. Alsof we dat nog nooit hebben mee gemaakt?!’ Zoals je een kusje op een ‘au’ geeft bij een zesjarige, krijg ik een kusje op mijn voorhoofd. ‘Blote mannen’ fluistert Thijs in mijn oor voor we verder gaan. Lachend loop ik achter hem aan.

    Ben zo terug – Bart

  • Mensen in het wild

    Het zonlicht, dat door de smalle ramen naar binnen valt, strijkt haar gezicht in een gouden gloed. Haar ogen gefixeerd op het schilderij waarvoor ze zit. Het kleine bankje in het midden van de ruimte zodat je aan beide kanten plaats kan nemen om rustig de schilderijen in je op kunt nemen. Even kijkt ze naar opzij, de man naast haar gaat op in zijn dagdroom bestaand uit de wilde vegen op het doek.

    Ik ga er maar vanuit dat ze bij elkaar horen. Toen ze binnen kwamen stiefelen arm in arm om elkaar in evenwicht te houden. Leunend op de liefde en zijn wandelstok. De zaal is leeg buiten ons. Een drukke suppoost steekt zo nu en dan zijn hoofd om de hoek van de zaal om te zien of iedereen zich aan de regels houd. In een zaal met kunst, verdiept in totaal andere werken. Het schilderij waar ik mij voor ophoud is een worsteling tussen twee mannen waarvan ik niet helemaal kan beoordelen of het iets seksueels is of niet.

    “Impressionisme”, fluistert de dame voor zich uit. Het door de wind zwiepende gras is haast onzichtbaar, de witte jurk word naar een kant geblazen. Het gouden zonlicht is daar hetzelfde als hier. Als je niet beter zou weten zou je kunnen denken dat er alleen tijd verstreken is. De zelfde vrouw, de meeste haren grijs met hier en daar een herinnering van hoe het geweest moet zijn.

    In mijn hoofd is hij de schilder. Een schilder die met grote passie en wilde streken haar heeft vereeuwigd zoals hij haar zag. Waarop hij verliefd was geworden. Met zijn ogen toegeknepen en draaiend met zijn hoofd laat de man zijn blik langs elk deel van het doek gaan, alsof hij het nooit weer zal zien en het nooit wil vergeten. De dame rommelt iets in haar tas en haalt een pepermuntje tevoorschijn. Zonder iets te zeggen tikt ze haar man aan en gebaart; “wil je ook”. Heel even onderbreekt hij zijn ritueel om te zien wat er is en schud zijn hoofd.

    De worsteling voor mij is naakt en rauw, twee mannen midden in een gevecht vastgelegd. Er valt mij niets op aan het gevecht of de houdingen waarin zij zijn afgebeeld. Het zijn de gezichten van de twee mannen. Geen enkele emotie die te maken kan hebben met de situatie waarin hun lichamen zijn geschilderd. Ze zijn daar op dat moment, niet in pijn of blijdschap, niet in overwinning of extase. Ze zijn daar berustend in de situatie. Bewust emotieloos.

    ‘Ze is mooi he?’ zegt de oude man zijn gezicht richtend op de oudere versie van het schilderij naast hem ‘Bijna net zo mooi als jij.’ voegt hij eraan toe. De dame pakt zijn gezicht in haar knokige handen en haalt hem naar zich toe ze kust hem zacht op zijn voorhoofd, en zegt dan ‘slijmerd’. De dame staat op en helpt haar man van het bankje, voorzichtig schuifelen de twee naar het volgende bankje en nemen weer plaats.

    Als ik terug kijk naar het schilderij waar ik nog steeds voor zit, zie ik een zweem van een glimlach op het gezicht van de man die op de grond ligt. De achtergrond is een lucht waar een eenzamen, schijnbaar dode struik achter de lichamen vandaan komt. De grond is bruin met kleine steentje, waarschijnlijk zand of iets dergelijks. Het hele schilderij voelt wat bijbels aan. Ik sta op en loop naar het bordje bij het schilderij en noteer de naam van de schilder.

    Ben zo terug – Bart

  • Spelen met Onzekerheid

    Ik zet de laatste lijntjes rond mijn ogen. Mijn wit geschminkte gezicht kijkt mij aan met ogen vol angst. De vettige laag make-up maakt dat het zweet eronder, niet uit mijn poriën weg kan. Mijn hartslag neemt steeds meer toe, een zweem van misselijkheid doet het water in mijn mond staan. Ik ken mijn teksten en weet waar ik moet staan. Adem in en houdt vast, 21, 22, 23, 24 en laat los. Het licht dat in de spiegel weerkaatst is te vel om te verdragen. Met mijn ogen gesloten herhaal ik de oefening. Adem in en houdt vast en uit door de mond. Met de zucht komt een zurige lucht mee naar buiten, mijn mond begint te wateren, mijn maag wordt fijn geknepen, zweet breekt zich een weg naar buiten. Net op tijd kan ik de deur naar de toilet openen voor het braaksel zijn weg naar buiten vindt. Het wordt zwart voor mijn ogen…

    “Het felle licht van de volgspot maakt het onmogelijk om het publiek te zien. Mijn tegenspeler zegt in dreunende monotone vorm zijn zinnen. Ik moet lopen, mijn plaats is op de rand van het toneel waar ik met mijn zinnen de vierde wand breek. Rechtstreeks het publiek aanspreken gaat niet vanaf hier. Met alle kalmte die ik op kan brengen loop ik naar voren. Het laatste woord van zijn monoloog nadert in volle snelheid. Gehaaster zet ik mijn stappen. Steeds groter. Het einde van het toneel lijkt steeds verder van mij af te raken. Ik kan niet langer wachten en begin te spreken. Hij kijkt mij aan met een blik die wil zeggen het is jouw beurt, zeg in ieder geval iets. Wat doe je? Waar ben je mee bezig? Hij draait zijn hoofd richting het publiek, herhaalt zijn laatste woorden, alleen iets harder. Zijn hoofd draait zich terug met een geïrriteerde grimas. Mijn strijd met het toneel, dat oneindig lijkt, is nog steeds in volle gang. Mijn mond geeft geen enkele indicatie, dat het mijn geleerde zinnen op gaat zeggen.”

    Hangend boven het toilet, haalt de geur van het wc blokje mij weer terug. Het laatste beetje gal dat nog in mijn maag zat heeft mijn mond verlaten. Ik spuug de smaak uit mijn mond en sta op. Het glas water, bij de schmink voor de spiegel, drink ik leeg en ik ga weer zitten. Terwijl ik het glas volschenk met koud water knoop ik de bovenste knoop van het kostuum los. Adem diep in door mijn neus en uit door de mond. Soms vraag ik mij af of dit werkelijk is wat ik graag wil doen, of ik niet beter een ander beroep zou kiezen. Maar ik zou niet kunnen bedenken wat ik zou willen doen, buiten het spelen. Na het tweede glas water bekijk ik mijn gezicht, veeg mijn lippen schoon en breng ze opnieuw aan.
    ‘Vijf minuten voor aanvang!’ Laat een lichte mannenstem ons weten. Iedere kleedkamer heeft een kleine box boven de deur hangen waarover de intercom klinkt. Ik voel de volgende golf van misselijkheid opkomen. Maar weet deze binnen te houden. Ik kan niet spelen op een lege maag, denk ik…

    “We spelen de sterren van de hemel. De laatste scène is gespeeld, het licht dooft, de stilte blijft nog even in de zaal hangen. Zelfs geen rumoer. Stilte, waar normaal het applaus start, niets… En dan, het zaallicht gaat aan alle spelers samen op het toneel. Iedereen zit, niemand beweegt, vijfhonderd paar ogen staren zonder enige emotie.”

    Adem in, de oefening is er meer voor mijn gemak dan dat het werkelijk iets doet, adem uit. Het is tijd. De trap op naar het toneel, de zaallichten zijn nog aan, het doek gesloten. Vanachter het doek kan ik de volgspot op het voortoneel zien. Adem in… Adem uit. Het doek opent zich en de eerste regel verlaat mijn mond. Als een warme deken wikkelt hij zich om het publiek. Herkenning.

    Ben zo terug – Bart

  • Wandelaar

    De eerste krakende stappen in de witte wereld. Ontmaagding van de sneeuw. Ze had zo lang door de dorren bladeren gelopen dat ze ervan overtuigd was dat de winter overgeslagen zou worden. Als klein kind wilde ze altijd al vroeg uit bed, zodat de wereld om haar heen nog niet tot leven was gekomen. De stilte van een landschap zonder mensen. Zonder de geluiden van het leven. Alleen de wind, het ruizen van de bladeren een opschrikkende vogel die met zijn vleugels slaat. Alleen vers gevallen of vallende sneeuw kon de wereld stiller maken. Dof, als een wollen deken die over geluid heen is gevallen, de wereld iets van zijn hardheid liet verliezen. Ze liep door de nog donkere straten het kleine dorpje uit. De takken van de singel, die in het wit leek te eindigen, kreunend onder de zware witte lading. Op haar zwartte wollen jas vielen de laatste kleine vlokken. Even bleven ze liggen om vervolgens te smelten en een piepkleine waterdruppel achter te laten. Een bevroren ster, zo klein dat ze de mouw van haar jas naar zich toe moest bewegen om het te kunnen zien. Haar adem rilde van de kou en liet een grote wolk uit haar mond ontsnappen. Tussen de bomen waren struiken die zorgde voor een kleine schuilplaats waar een hoog sjilpend vogeltje uit vandaan geschoten kwam. Ze trok haar kraag op en liep de witte weg verder af. Toe ze nog maar net zichtbaar was stak een grote haas over om zich aan de overkant weer te verschuilen tussen de struiken.

    Ben zo terug – Bart

  • Tussen Berlijn en Hippolytushoef

     

    Toen ik de huiskamer inliep maakt de telefoon mij alert op een binnenkomend bericht. Op het scherm alleen een naam, David (Duitsland). Zijn volgende zet in onze schaakpartij, dacht ik. Een spel tussen twee huizen en landen. Mijn gedachten gleden oncontroleerbaar af naar de zomervakantie waarin ik hem leerde kennen. Mijn moeder had mij meegenomen naar Berlijn waar zij een echtpaar kende die haar hadden uit genodigd om een paar weken bij hen te blijven. Mijn eerste vakantie als onhandige tiener die zijn vader en oudere broer had verloren bij een ongeluk. Gevuld met onzekerheid en gevoelens die mij, maar meer nog de mensen om mij heen, ongemakkelijk maakte. Verlegen stelde ik mij voor aan de mensen in de huiskamer waar wij werden binnengelaten. Het echtpaar verwelkomde ons met alle liefde die in hun huis aanwezig was. Hoewel David niet in de woonkamer was bleek uit alles dat er nog iemand bij het gezin hoorde. De moeder nam mij mee naar een gesloten deur van waarachter luide muziek hoorbaar was.
    ‘Dit is David!’ schreeuwde ze over de muziek, terwijl ze zonder kloppen naar binnen liep. In het Duits sprak ze bits een paar woorden tegen haar zoon en draaide de volumeknop van de stereo omlaag. ‘Jullie moeten zijn kamer delen ben ik bang.’ Zonder verder nog iets te zeggen liep ze de kamer uit. Een breedgeschouderde, blondharige jonge met staalgrijze ogen hing over zijn bed gedrapeerd.
    ‘Gooi je koffer maar op de grond.’ zonder mij aan te kijken wees hij naar een hoek van zijn kamer.
    ‘Mijn naam is Marc.’ zei ik onzeker. Zijn ogen schoten van de platenhoes in zijn handen naar mijn rood aanlopende gezicht.

    De zomer had elk stukje van de stad verwarmt, zodat wij ’s avonds vaak naar Tiergarten gingen om te zwemen en de schaduw van de bomen op te zoeken. Zijn groep vrienden waren steevast aanwezig en ik was de jongen die op sleeptouw werd genomen. Die laatste avond waren wij met een grote groep en speelde een spel waarbij er uitdagingen waren.
    ‘Waar zijn de toiletten David?’
    ‘Zeik maar tussen de bomen.’ zei hij zijn wenkbrauwen optrekkend. Ik hoorde de stemmen van de groep fluisteren en lachen terwijl ik weg liep. Tussen de bomen vandaan komend stond hij vlak voor mij. Hij pakte mijn hoofd vast en plantte zijn lippen op die van mij terwijl hij zijn tong naar binnen drukte. Alle warmte in de stad werd in mijn lichaam opgenomen en specifiek naar mijn hoofd geleid. Hij trok zijn gezicht weg bij het mijne en nog voor ik iets kon doen greep hij mij in mijn kruis. Met een smerige glimlach fluisterde hij ‘Jij bent er zo één, hè?’ Hij legde zijn arm over mijn schouder en zei ‘ik wist het al meteen.’

    Ik opende het bericht en las de letters en cijfers. Terwijl ik zijn schaakstuk op het bord verplaatste kreeg ik een tweede bericht, bestaande uit één enkel woord. “Schaakmat!”

    Ben zo terug -Bart

  • Wachtkamer etiquette

    Twee grote bolle ogen kijken mijn aan. Het effect wordt versterkt door de vorm van het glas, van waarachter naar mij gestaard wordt. De rest van de balie is leeg. De wachtruimte is in de vorm van een honingraad met twee kleine ramen die zijn gesluierd met lichte vitrage. De muren zijn voorzien van twee oude schoolplaten die gedetailleerd een weergave geven van twee voorkomende natuurlocaties, een sloot en een poel in de duinen, beiden met de dieren en platen die daar voorkomen. Voor de rest posters met aankondigingen voor bijeenkomsten, voor steun aan kanker patiënten en informatie over ziektes en aandoeningen. In het midden van de ruimte staat een grote ronde tafel waarop tijdschriften liggen waarvan de houdbaarheidsdatum reeds lang overschreden is. De ongemakkelijke stoelen staan rond de tafel, alsof het een verjaardag betreft.

    De vissenkom op de balie laat nu een tweede vis zien, een zwarte die zich niets aan trekt van wat er rond de kom gebeurd hij hapt naar de blaadjes van de zielige waterplant die wat onbeholpen in het water hangt. Ik vraag me af wat er voor deze dieren is in zo’n ruimte. Wat drijft mensen om twee goudvissen in een kom op de balie in een wachtruimte te zetten.

    Een overdonderend luide hoestbui versplinterd de stilte van de wachtruimte, het teken voor de andere om lost te gaan, wat een kakafonie van geluiden oplevert; Snotterende neuzen, blaffend gehoest, kreunende spieren en het schrapen van de stoelpoten over een stenen vloer. De kleine, die moeder geprobeerd heeft stil te houden, ziet dit als een teken om eens flink door de bak met bouwstenen heen te graaien. Het kleine beetje stof voor de ramen helpt niets om de galm die ontploft in de kleine wachtkamer te verminderen.

    Het lijkt of de dame achter het loket zich van niets bewust is. Haar glimlach als die van een wassenbeeld, onverstoorbaar. Ze is bezig met het vullen van de uitgeschreven medicatie voor een patiënt. Haar collega is druk bezig met het uitzoeken van de medicatie die met kratten tegelijk is binnen gebracht.

    Een klik van de intercom en een totaal onverstaanbare stem roept iets door de wachtkamer. Totale chaos in stilte. Iedereen kijkt naar elkaar om te zien of er Iemand is die het wel heeft verstaan, of er iemand opstaat. Schouders worden opgehaald, ogen zoeken door de wachtkamer. Een tergende stilte is over de mensen in de wachtruimte gevallen. Ik besluit de dame bij het loket te vragen wie de dokter graag wil zien. Zij vertelt mij dat ene meneer de Fries word verwacht door de dokter. Een voelbare opluchting komt over de mensen, het kleine jongetje begint weer met de blokken te spelen. De volwassenen zijn stil. Zoals dat hoort, schijnbaar.

    Ben zo terug – Bart

  • Ontmoeting met een foto

    Ik ben hier om haar te vertellen dat haar zuster is overleden, maar eigenlijk ben ik hier voor het verhaal van de foto. Haar huid ontplooide zich toen ze haar handen om de foto sloot. Ik had hem bewaard als laatste redmiddel. Ik wist dat de foto haar uit haar doen kon brengen. Zo’n herinnering kan iedereen uit zijn doen brengen, laat staan een dementerende vrouw in de zeventig. Een foto van een leven dat zij achter zich had gelaten om nooit meer terug te keren. Dat was in ieder geval mijn redenatie over wat er gebeurd moest zijn.
    ‘Wie bent u?’ vroeg ze mij toen ik haar de foto gaf.
    ‘Mijn naam is Peter Wellis ik ben de zoon van uw zuster.’ Ze leek meer te zien op de foto dan ik. Haar blik vergrendeld op een verleden, gefocust op herinneringen. Op haar gezicht kwamen flarden van emoties langs. Ik probeerde haar niet uit haar gedachten te halen opdat ze zich des te meer zou herinneren. Het haar, dat opgestoken op het achterhoofd samen kwam in een knot, was van donker bruin naar zilver wit gekleurd.

    Ik moest naar het toilet zoals altijd als ik gespannen was. Haar ogen vonden langzaam de weg terug naar de foto in haar handen. Mijn ogen zochten naar haar herinneringen, een verleden. Niets dat deed vermoeden dat er nog een zuster moest zijn. De enige twee foto’s die er waren stonden naast het bed op een verrijdbaar nachtkastje. Eén met een man die ik niet kende, de ander was van haar alleen. Op het bed lag een sprei, gekleurde bloemen met een zwarte rand. Te klein voor het bed, liet het een deel van het kussen zien. Verder stond er in haar kamer een kleine vierkante tafel, waaraan wij elke keer als ik langs kwam waren gaan zitten. Een garderobekast waar haar kleding in opgesloten lag.

    ‘Dat is je vader en mijn zus.’ zei ze kalm. Haar ogen verraadde haar verdriet. Ze had de afgelopen veertien dagen niets meer dan flarden van haar leven verteld. De uitspraak bracht me uit mijn evenwicht. ‘Uw vader en mijn zus?’ herhaalde ik vragend. Ze keek op van de foto en zocht mijn ogen. Het verdriet liep langzaam weg met de traan die door een rimpel naar beneden rolde. Ik her pakte mijzelf en vroeg haar: ‘Wie bent u?’ Er kwam geen antwoord en mijn ogen zakte van haar gezicht naar beneden. Voor het eerst viel mijn blik op de nodeloze bloemetjesbel rond het linker handvat van de rollator. Het was het enige kleurige dat het grijs-zwart van het ding probeerde op te heffen.

    In de stilte die viel kwam ik er achter waarom het ‘Je vader en mijn zus’ mij zo bijzonder in de oren klonk. Mijn moeder was, in mijn beleving, nooit iemands zus geweest. Ze had nooit iemand in haar buurt gehad die op die manier over haar sprak. In tegenstelling tot mijn vader die ik er op een gegeven moment van verdacht van iedereen een broer te zijn. Zo groot was zijn familie. Zijn broers spraken altijd over ‘je moeder en mijn broer’, toen ik ouder werd kreeg mijn moeder een naam maar mijn vader bleef ‘mijn broer’, als mijn ooms het over hem hadden. Het was de eerste keer dat er op die manier aan mijn moeder werd gerefereerd. Haar ogen waren al weer verdiept in de foto toen ik opkeek.

    Er staan twee personen naast een bed, in het bed ligt een derde met een baby in haar armen. De foto was genomen in een ziekenhuis en als je niet beter wist zou je kunnen denken dat de vrouwen in het bed de moeder was van het pasgeboren kindje. Zo pasgeboren was ik niet meer als ik de datum op de achterkant van de foto mag geloven. Ik zou bijna 5 maanden oud zijn. Klein, dat nog wel. Naast het bed staan mijn vader en moeder en in het bed de vrouw bij wie ik al veertien dagen op bezoek kom. “Annie in het ziekenhuis 14 april 1963” vermeldt het handschrift van mijn moeder op de achterkant van de foto. Ik kan mij niet herinneren dat ik haar ooit heb gezien of ontmoet; of dat ik mijn ouders over een tante in Nederland heb horen spreken.

    Ze zat schuin naast de tafel, met voor haar een rollator. In het netje dat aan de voorkant hing kon ik wat verkreukelde zakdoekjes zien. Half achter het fotoboekje lag een boek geschreven door Enid Blyton.
    ‘Mag ik even in uw fotoboek kijken’ was een van de standaard vragen geworden in de afgelopen veertien dagen. Haar antwoorden varieerde van het negeren van de vraag tot kwaad het boekje opbergen. Ze was nog steeds verdiep in de foto ‘vindt u het goed als ik even in uw fotoboek kijk?’ Ik vroeg het voorzichtig.
    ‘Hm hm’ ze keek niet op van de foto. Voorzichtig wilde ik het boekje uit het net van de rollator pakken. Maar nog voor ik het er uit had gevist gaf ze mij, als een klein kind, een tik op mijn vingers. Ik weet ondertussen dat als ik niets vraag er weinig te verwachten is van haar. Niet dat zij niet zou beginnen te spreken, vaak komt er van alles. Van weinig richting is geen spraken.
    ‘Wanneer zag u uw zus voor het laatst?’ vroeg ik haar terwijl ze de foto op haar rollator legt.
    ‘Wij hebben wat gedronken, toen vertelde ze dat jij geboren was.’ Ze kijkt mij aan en knijpt haar wenkbrauwen naar elkaar. ‘Nee’, zegt zij dan ‘dat jij geboren zou worden, dat ze…’ zij kijkt mij aan voor hulp; ‘zwanger was?’ zeg ik haar aanvullend. ‘Maar u heeft mij vast op de foto.’ stel ik vast om haar niet in verlegenheid te brengen.
    ‘Een zuster heeft hem gemaakt.’ zei zij kijkend naar de foto op haar rollator.
    Ik verschuif op mijn stoel mijn blaas zit nu zo vol dat het ongemakkelijk voelt om te zitten. ‘Ik moet echt even naar het toilet’ zei ik verontschuldigend tegen haar. Haar blik was al weer bij de foto.

    ‘Heeft u de dokter gezien?’ vroeg ze toen ik terug kwam van het toilet.
    ‘De dokters zijn er niet op zondag.’ zei ik ‘Zal ik vragen of de zuster morgen een afspraak bij de dokter voor u maakt?’ Zij keek me aan alsof zij niet begreep.
    ‘Hoe ben je hier?’ vroeg ze hoopvol. Het duurde even voor ik begreep wat ze bedoelde.
    ‘Met de auto.’ Een glimlach speelde rond haar lippen.
    ‘Dan rij ik met jou mee.’ Ze boog zich naar voren en voegde er aan toe. ‘Ze houden me hier gevangen.’ Haar blik ging van mijn gezicht terug naar de foto. Misschien dat ze wel samen met mij wilde kijken naar de foto’s die ze haar hele leven had opgespaard.
    ‘Zullen we samen even in uw fotoboek kijken?’ vroeg ik haar hoopvol.
    ‘Hoe heet u ook alweer?’ Ze vroeg het alsof ze het even moest controleren.
    ‘Peter’ zei ik ‘Peter Wellis, de zoon van uw zus.’
    ‘Ja natuurlijk dat is ook zo’ zei ze terwijl ze me lachend aankeek en het fotoboek voor haar op tafel opende.

    Ben zo terug – Bart

  • Zomergast

    Dit verhaal begint met een stem, onduidelijk nog, te ver weg om de woorden te begrijpen. De tongval van deze persoon doet vermoeden dat hij de wereld heeft gezien. Steeds duidelijker word de stem. Als de man dichterbij komt lijkt er een gitaar met zijn stem mee te spelen. Met elke stap wordt zijn stem beter hoorbaar. In plaats van te vertellen lijkt hij te zingen, in een duet met zijn gitaar. En dan stopt de stem even als hij mij in het vizier krijgt, als ik hem gegroet heb en hij mij neemt hij plaats op een laag hangende tak aan de kant van de zandweg. Ik vraag hem waar hij vandaan gekomen is en de man neemt zijn gitaar ter hand. De melodie die zijn vinger spelen, eerst nog voorzichtig alsof de muziek nog van zijn hoofd naar zijn vingers moet vloeien, maar langzaam steeds sneller. De melodie met elke afgeronde regel complexer. Zijn muziek is vrolijk alsof de lente dichterbij is dan die in werkelijkheid is. Het brengt mij de vrolijkheid van een vroege lentemorgen. Dan fluit hij een tegenpartij die de hoogte in schiet zoals de ontwakende vogels in de morgen hun geluid opnieuw laten horen.

    Zijn stem voegt zich weer bij zijn muziek makende vingers en zingt van zijn paden, boottochten over de eindeloze blauwe oceanen en de wereld vol van avonturen. De gebruiken en gewoonten die hij heeft leren kennen. De plaatsen die hij als reiziger heeft gezien en achter zich heeft gelaten, waarvan hij met elke regel bewijst dat hij daar iets van heeft mee genomen. Als zijn stem en zijn gitaarspel wegsterven, vraag ik zonder enige twijfeling om meer. De volgende melodie serieuzer met een verhaal over gewonnen veldslagen en helden van weleer. De lente vond zijn weg en de zomer ging te snel. Steeds zaten wij aan de rand van die zelfde zandweg. De dag voor de man met zijn gitaar zijn spullen pakte en ons weer achter zich liet, kwam hij nog één maal bij mij aan de kant van de weg zitten. Hij leerde mij zijn lied te zingen. Als ik zijn taal kon spreken zou ik een lied voor hem weven. Toen liet hij ons achter zich, zoals hij altijd deed, onze gast voor zomer.

    (Voor het lied waar dit door is geïnspireerd klik hier.)

    Ben zo terug – Bart

     

     

  • Herkenbaar?!

    Als ik opsta, mijn lichaam probeer in balans te krijge, komt het snot in golven uit mijn neus. Ik sleep mijzelf naar de keuken om mijn te verwarmen met een kop thee. Het koude zweet maakt me plakkerig. Ik heb al twee keer onder de douche gestaan vandaag maar niets helpt. Ik laat mij als een zak aardappelen op een stoel aan de tafel zakken. De gewrichten lijken die van een oude man, krakend en haperend en vooral pijnlijk. Terwijl het water in de waterkoker tergend langzaam tot het kookpunt stijgt, open ik met alle moed die ik bij elkaar kan rapen mijn laptop. Een verhaal? Iets? Naast de tafel een prullenbak met vol-gesnoten zakdoekjes. Wollige gedachten door de overvolle bijholten en mijn neus die een oneindige voorraad snot in zich lijkt te dragen. Een verhaal. Korte gedachte, ideetjes en plannen voor grote verhalen lijken allemaal te verdwalen in de slijmerige groene griebels. Mijn vingers stamelen zoals de gedachten in mijn hoofd. Mijn hoofd en grote duim werken op dit moment niet erg samen. Na elke zin lijken er alleen maar wat verloren woorden op het verlichte scherm te staan. De cursor knippert aanmoedigend, nogmaals probeer ik een volgende zin. Mijn keel lijkt te verkrampen, terwijl ik het gevoel krijg dat iemand met een donsveertje langs de binnenkant van mijn keelgat strijkt. Een onbedaarlijke rokershoest forceert zich door mijn luchtpijp waarbij het lijkt alsof mijn longen mee naar buiten komen. Als ik weer bedaard ben probeer ik mijn waterige ogen te focussen op wat ik geschreven heb. Volkomen ruk is het! Wie kan er nou nadenken met zoveel snot in zijn kop? De waterkoker is inmiddels klaar. Ik hijs mijzelf van de stoel en zet een wankele stap richting aanrecht. Als ik mijn thee heb ingeschonken kijk ik nog één keer naar mijn laptop, die al op slaapstand is gegaan en besluit tot hetzelfde. Met de thee in mijn hand begeef ik mij, onvast, terug naar m’n bed. Genoeg verhalen! Genoeg voor later, eerst maar eens beter worden.

     

    Ben zo terug – Bart

  • Doe mij die mening maar…. Niet!

    ‘Het is toch de bedoeling dat de kijkers een goed idee krijgen over welke problemen er nog zijn met het onderwerp dat wij bespreken?’ Zijn voorhoofd was nat van het zweet, wat de laag van make-up die voor de televisie op zijn gezicht was gesmeerd plakkerig maakte. De lichten in de studio maakte het alleen maar erger. ‘Het heeft alles te maken met het feit dat we nog niet eens weten hoe het brein precies in elkaar zit en u gaat nu beweren dat u weet wat de beste oplossing is om dit op te lossen?’ De presentator was meer naar voren gaan zitten op zijn stoel om het gesprek te volgen. Het irriteerde hem dat dit de rol was die hij moest aannemen binnen dit gesprek.

    ’s Middags had hij een telefoontje gehad of hij wilde verschijnen in een programma om een alternatieve mening te geven. Al snel had hij in de gaten gekregen dat hij en de andere gast die nu tegenover elkaar zaten nagenoeg dezelfde ideeën over het onderwerp hadden. Nu was er déze rol voor hem weg gelegd: “De andere mening”. Het ergerde hem omdat het hem altijd al vreemd was voorgekomen dat mensen in het algemeen niet een andere mening konden verdedigen zoals hen eigen mening. Hij had nooit echt een probleem gehad om in te zien dat een ander idee, een andere positie, innemen zinnig kon zijn. Vooral als het ging over onderwerpen die moeilijk waren of waar men in het algemeen onvoldoende informatie over hadden.

    Hij was voorgesteld aan de dame die met hem in debat zou gaan en zij werden samen voorbereid over hoe dit alles zou verlopen. Het zou een gesprek van een minuut of tien worden, dat met een studiopubliek werd opgenomen. Ze hadden nog wat gesproken voor dat de opnamen zouden beginnen en waren allebei naar hun eigen kleedkamer gegaan. Het “item” zou worden geïntroduceerd met een kort fragment uit een documentaire, waarna zij beiden het gesprek zouden hebben. Terwijl het publiek de studio in kwam sprak hij nog kort met een van de programmamakers.

    ‘Ik wil je vragen om in het gesprek…’ begon de man. Terwijl hij met zijn twee handen op de tafel leunde, het onderste knoopje van zijn blouse los, waardoor een irritant stukje van zijn buik bloot kwam. ‘Je begrijpt me wel. We moeten een programma maken dat interessant is om naar te kijken,’ voegde hij er aan toe terwijl hij naar voren boog en de blote behaarde buik over de tafel schoof. ‘Het is goed voor de cijfers als we iemand hebben die een mening geeft die niet populair is.’

    ‘Ik denk dat het een probleem is dat u denkt dat we de werkelijkheid aan moeten passen aan de desillusie van een patiënt.’ was het eerste standpunt dat hij wilde maken. ‘Ik geef u gelijk als u zegt dat wij deze mensen moeten helpen. Maar om nu te zeggen dat het precies dát is wat we moeten doen, gaat mij een straat te ver. Er zijn psychiatrische aandoeningen die mensen laten denken dat hun arm niet van henzelf is. De notie dat u overweegt deze mensen een arm af te zetten vind ik verwerpelijk.’ De dame keek hem met een rood aanlopend gezicht aan. De presentator stapte in om de dame aan de andere kant van de tafel de kans te geven een reactie te geven.

    ‘Ik…’ begon zij, ‘ik weet niet wat ik moet zeggen.’ Na de hapering was ze op stoom gekomen. Zij had hem aangekeken alsof hij de grootste, slechtste, meest onbeschofte hufter was die zij ooit had mee gemaakt. ‘Luister! Ik ben hier gekomen om de problemen in de maatschappij te bespreken die transgendermensen ervaren. Niet om een meneer, “ik weet het beter”, een verhaaltje gevuld met onzin te laten vertellen. Wat als er iemand zit te kijken die het zo zwaar heeft dat diegene het niet meer ziet zitten. Wat als diegene na het beluisteren van uw onzin zijn leven beëindigt.’ Met haar linker hand schuift de dame haar bril weer terug van het puntje van haar neus.

    Hij had zich voor genomen een gesprek aan te gaan en de mensen een beeld te geven van de problemen die nog niet volledig bekent waren. Pas nadat de dame had gesproken werd hem het plaatje duidelijk, toen de presentator zei dat hij daar een totaal andere mening over had. Toen begreep hij in welk spelletje hij terecht was gekomen. Hoe elk woord dat hij zou uiten, dat niet volledig het zelfde was als die van de dame, tegen hem misbruikt zou worden.

    ‘Ik heb daar totaal geen andere menig over…’ Hij merkte dat zijn eigen stem hem in de steek liet door niet stevig, sterk en duidelijk te klinken. Het klonk meer als een verontschuldiging, alsof hij met zijn hand in de snoeppot was gesnapt. ‘Ik denk er bijna hetzelfde over, ik vind het alleen belangrijk dat we duidelijk hebben wat we weten en waarvan we nog niet zo zeker zijn.’ Zijn handen werden klam en koud van het zweet. De irritante houding van de presentator ging hem steeds meer tegenstaan. Het publiek zat in volle verwachting te luisteren. ‘Ik denk…’ opeens viel een vlek op de das van de presentator hem op. De geur van de zaal maakte hem misselijk. ‘Ik denk dat het belangrijk is dat het publiek weet dat het instituut dat bijvoorbeeld de eerste operaties voor verandering van sekse uitvoerde, deze niet meer doet. Omdat er na langdurig onderzoek is gebleken dat de hoeveelheid mensen die nadat zij de operatie hebben ondergaan, de hoeveelheid zelfmoordpogingen even hoog blijven en in sommige gevallen zelfs hoger zijn. De mensen waar u over spreekt hebben niet altijd baat bij deze operatie.’ Zijn haren plakte aan zijn voorhoofd. ‘Het is toch de bedoeling dat de kijkers een goed idee krijgen…?’

    Ben zo terug – Bart