Categorie: Korte verhalen

  • Vervreemd…

    Het maakte hem zwaarmoedig. Struinend bewoog hij zich voort langs de stellages met uitgestalde spullen. Allemaal kwamen zij uit een ander, een eerder leven. De elegante theekopjes met een lichtbruine zweem over het glazuur van eerder gebruik. Het incomplete servies, de glazen sherryfles met een schart van de rand. Aan het eind van het gangpad tegen de achterwand van de winkel, de oude platenspelers, de gescheurde cd-hoesjes en de honderden platen. Allemaal met een eigen verhaal.
    Hij was op jacht naar schatten. Niet iets van waarde meer iets om te waarderen. In zijn speurtochten was hij veel tegen gekomen. Niets was hem zo zwaar gevallen als de serie trouwfoto’s die hij achter in een doos onder een stelling had gevonden. Achteloos achter gelaten alsof zij nooit van waarden waren geweest. In dat moment dacht hij na over zijn eigen spullen. Als hij kwam te overlijden waar bleven zijn spullen? Zouden zij ook in een betekenisloze bak achter in een winkel komen te staan? Van plank naar plank zakkend steeds verder naar onder naarmate er minder interesse voor was. Hij stond daar met de vergeelde foto’s in zijn handen, bij elkaar gehouden met een elastiek. Terwijl hij zijn leven, in spullen, overdacht. Het leven was wreed, alles wat je tijdens je bestaan verzameld had, wat van waarde was voor jou, eindigde hier.
    Toen hij de hoek om stapte om het laatste gangpad door te zoeken, stond een oude man tussen de boeken te lezen. Hij knikte beleefd toen de oude man uit het boek opkeek. Even voelde hij de aandrang om conversatie te maken, maar het ongemak dat hij voelde weerhield hem daarvan. De linkerwand van de winkel was het boeken gedeelte waar hij vaak zijn ogen langs liet glijden om te zien of er nog interessante nieuwe titels bij waren gekomen. De laatste kleine meter naast de deur naar buiten was de plaats waar onzinnige snuisterijen zich ophoopte.
    Er glinsterde iets in de straal zonlicht die, door de open deur, naar binnen scheen. En, even nieuwsgierig als hij was naar de doos onder de stelling waarin hij de trouwfoto’s had ontwaard, trok hij deze doos naar zich toe. De zonnestraal had op een zilver plaatje geschenen. Het was bevestigd op een houten plankje, gelakt. Onder het zilver gegraveerde plaatje zat een grotere insigne. Het was een soort miniatuur schild. De afbeelding van de insigne maakte het niet helemaal duidelijk waar het van of voor was. De tekst op het plaatje erboven liet weten dat deze erkenning was uitgereikt in negentienvijfentachtig. De titulatuur maakte het er niet duidelijker op. Het was in ieder geval opgedragen aan Mevrouw M. W. A. Jonkman voor haar tomeloze inzet.
    ‘Dit was iemand’ dacht hij. ‘Iemand van waarde voor deze groep mensen. De waarde van dit plakkaat is verloren gegaan met het afstaan van dit voorwerp van de ontvanger. Of haar kinderen. Waardeloos geworden door de tijd. Waardeloos omdat het niets meer betekend.’ Zijn handen trilde toen hij het uit de doos pakte. Hij haalde zijn mouw langs de tekst en de insigne en bestudeerde het. In zijn gedachte vormde zich de zin van het object; ‘Een waardeloos object dat spreekt van waardering’.

    Ben zo terug – Bart

     

  • Mag ik u vragen…

    ‘… laat ik anders beginnen’ zei de oude man serieus. ‘Toen de zon op kwam, het leven ontwaakte en de eerste haan kraaide… was het leeg. Niet leeg maar er was geen gedoe. Althans er was wel gedoe, maar alleen van wat er was achtergelaten. De voordeuren van huizen stonden open, de beslapen bedden lagen onopgemaakt, er fladderde een merel langs de verstilde auto’s en een nieuwsgierige kauw stak zijn zwarte snavel door een open deur om naar binnen te kijken. Vanuit een van de huizen klonk een wekker. Het apparaat was overbodig geworden in deze afwezigheid van mensen. Een kat lag uitgestrekt in een portaal van de zon te genieten. Het was geen “verandering” geweest de wereld werd niet bewoont door kakkerlakken zo groot als mensen.
    Naarmate de uren verstreken en de zon hoger aan de hemel kwam kwamen er steeds meer dieren uit hun schuilplaats. Het duurde niet veel langer voordat diezelfde dieren de woningen binnen gingen. Tegen de zonsondergang verzamelde de dieren zich in de woonkamers. Zij sliepen op de banken, stoelen en zelfs in de lege bedden. Maar de meeste zochten hun eigen plekken op, gewoon in de natuur zoals zij dat gewent waren.’
    De oude man keek zijn kleinzoon met grote ogen aan.
    ‘Opa?’ vroeg de jongen onzeker, ‘wat heeft dit met de politiek te maken?’ Hij ging met zijn knieën op de stoel zitten en leunde, richting zijn opa, op de grote keukentafel die tussen hen in stond.
    ‘Nou…’ zei de oude man nadenkend terwijl hij zijn bril op zijn neus omhoog schoof. ‘Je weet toch dat mensen dieren zijn?’ De jonge knikte. ‘En dieren hebben instincten. Zij doen wat ze moeten doen om te overleven. Dat is niet altijd aardig of lief. Sommige dieren eten elkaar op. Mensen hebben ook instincten, die zijn ook niet altijd lief of aardig. Mensen zijn net als de aapachtige, sociale dieren. Dat betekend dat zij elkaar helpen en dat zij voor elkaar zorgen zodat iedereen veilig is of uit eigenbelang. Als die veiligheid in het geding komt, door bijvoorbeeld een slechte economie of omdat er oorlog is en het niet veilig is, dan vallen mensen terug in gewoontes om te overleven. Een van de manieren waarop mensen terug vallen in dat soort situaties is door een verschil te zoeken tussen henzelf en de ander. Als het slechter uitpakt voor mensen in een langere periode dan zoeken zij naar een oorzaak. Wanneer die oorzaak nou eens heel gemakkelijk op een andere groep mensen kan worden afgeschoven; Dat is namelijk een ander instinct om te overleven, het zoeken van een gezamenlijke vijand. Want samen ben je sterker.’ De grote ogen hadden plaats gemaakt voor een sombere blik.
    ‘En daarom…’ doorbrak de oude man zijn stilte ‘is het belangrijk dat je weet wat er zich in de geschiedenis heeft afgespeeld. Zodat je je bewust bent van welke fouten er te maken zijn, en wat ons dat oplevert.’ Hij keek naar de frons op het voorhoofd van de jongen. ‘Heb ik zo je vraag beantwoord?’ vroeg hij met een kleine glimlach om zijn mond.
    ‘Ik denk het… ik denk dat ik begrijp wat u bedoelt.’

    Ben zo terug – Bart

  • Zolder-Radio

    Het was donker en koud. Het kleine peertje, de enige vorm van licht dat op de zolder van mijn ouders hing, liet het grootste deel van de zolder in half duister. Een leven was hier opgeslagen. Van het speelgoed van ons kinderen, een sjoelbak zonder stenen, een elektrische trein, blokken om mee te bouwen en een rups die je als kind achter je aan kon trekken. Waarvan een van de wielen verbogen was, tot de laatste doos baby kleertjes. De muffe ruimte was gevuld met herinneringen, sommige voor mij onbekend, andere alsof zij gister gepasseerd waren. Ik was opzoek naar een fotoalbum maar vond mijzelf terug, kijkend naar de spullen die over de spanne van een mensenleven waren verzameld. Niet alleen de spullen van mijn ouders ook die van mij en mijn oudere zus en mijn jongere broertje lagen hier. Tegen het schuine dak stond, in het licht van een klein rond raam, een rode step die wij allemaal hadden bereden. Het was een herinnering die te maken had met geschaafde knieën en achtervolgingen in de achtertuin. In het midden van de zolder stond een rek met kleding van mijn ouders. De zomerkleding in de winter en de winterkleren in de zomer. Nu was het rek vol met zware jassen en nette overhemden. Het was zomer, maar de kille laatste dagen hadden de donkere ruimte vochtig en koud achtergelaten. Het was tochtig. Als je het luik naar de zolder opende viel de koude lucht als een douche over je heen. Ik passeerde een grote vogelkooi, terwijl ik mijn weg zocht tussen de spullen naar de kast waar de boeken en fotoalbums lagen. Ik kon mij geen vogel herinneren. Achter het kledingrek stond een ronde tafel met een oude radio erop. Ik kon het ding in mijn gedachte plaatsen, maar niet bij ons thuis. Het stond in de woonkamer van mijn grootouders. Het was een radio met lampen. De glazen plaat aan de voorkant, waar de nummers stonden van de radiozenders, glom zwart in het kleine beetje licht. Onder de tafel stond een grote tas volgepropt met een oud dekbed. Ik liep verder opzoek naar het fotoboek.
    Opeens bedacht ik mij die keer dat mijn opa het ding had open gemaakt om een van de lampen te vervangen. Ik was een jaar of zeven geweest en het was een avontuur het zware ding midden in de kamer open te schroeven en de lampen bloot te leggen om te zien welke kapot was.
    Zou het nog werken? Dacht ik. Bij het luik was een stopcontact. Ik kon het natuurlijk proberen. Ik schoof mijn vingers langs de rubbernoppen en tilde het op. Het was veel lichter dan ik mij kon herinneren. Laverend tussen de spullen door vond ik mijn weg terug. Zette de radio bij het luik op de grond. Het stoffen omhulsel van het snoer was smerig door het stof en de tijd. Ik pakte de zwarte stekker en stak het in het stopcontact en draaide aan de volumeknop, een klikje, een zwak oranje licht kwam tot leven in de kast. Het bleef een seconde lang stil. Een zacht geruis steeg op uit het binnenste van de radio. Ik draaide de volumeknop nog iets verder open.
    Ik weet nog goed dat we naar de winkel gingen met de kapotte lamp. Een grote ronde man met een grijze snor kwam achter de toonbank tevoorschijn. ‘Zo jongen’ zei hij. ‘Met je opa op stap? Wat kan ik voor je doen Bill?’ zei hij tegen mijn opa. Ik wist niet dat iedereen mijn opa kende… dacht ik bij mijzelf. Toen we weer thuis kwamen stak mijn opa de vervangende lamp op zijn plaats en deed de stekker in het stopcontact. Allerlei lampjes en grotere lampen flitste aan toen hij de radio aan zette. De langwerpige buisjes lichte op en hoe feller het licht hoe helderder het geluid werd. het was toverkunst!
    Ik zocht met de andere knop naar een stem, een zender. Een licht kraken, iets verder draaien, daar was een zender. ‘Kun je het vinden’ klonk het van onderaan de trap. Vlug draaide ik de radio uit. ‘Ik kom er aan,’ zei ik zacht. De voetstappen beneden zette zich in beweging en uit het gehoor. Ik zette de radio nogmaals aan. De stem begon weer te spreken. Van heel ver weg. Als een uitzending van jaren geleden die terugkeert naar het nu.

    Ben zo terug – Bart

  • Mist

    Terwijl ik zucht komt mijn adem vrij als een wolk stoom uit een locomotief. De rijp heeft zich aan de uiteinde van de takken vast gezet. Het gras is groen en geel en op sommige plaatsen lichtbruin. De bruine bladeren knisperen onder mijn voeten. De lichte vorst had een laagje ijs gecreëerd over de plassen aan de rand van de weg. De bomen en bosjes omarmen de weg die door de weilanden loopt. Een schaap blaat vanuit een groep die om warmte te creëren dicht bij elkaar is gaan staan. Alles is aangeraakt door de vorst. Terwijl ik verder loop door de laan, richting de dijk, lijkt de lucht te veranderen. Een koude lichte motregen kwam op samen met een lichte mist die de tempratuur deed verlagen. Met iedere stap die ik zette leek de mist dichter te worden, het geluid verder van mij verwijderd, de wereld minder werelds.

    De omgeving was er niet meer. De punten van herkenning waren verdwenen. Meer dan een meter zicht kan er niet geweest zijn. Alsof mijn wandeling verplaatst was van de laan door de weilanden naar een wandeling in de wolken.

    Het werd zwaarder om vooruit te komen alsof ik omhoog liep. Uiteindelijk kwam ik boven de mist uit. Tot mijn verbazing was er niets! Ik weet niet waarom maar ik had verwacht tenminste de haan van de kerktoren boven het wit uit te zien komen. Maar er was niets. Het was werkelijk alsof ik boven de wolken was gekomen. Een oude man zat verderop met een lam op zijn schoot. Hij zat voor zich uit te staren, een tevreden glimlach om zijn mond. Toen ik hem benaderde en vroeg wie hij was, keek hij achter zich.

    hij keek mij met een meewarige blik aan; ‘Ik ben hier om de verdwaalde de weg terug te wijzen.’ Daarna leek hij door mij heen te kijken. Ik draaide mijn hoofd, om te zien waar hij naar keek, toen ik terug draaide was hij verdwenen. Zonder ook maar te zijn omgedraaid vond ik mijzelf in de dichte mist aan de rand van het dorp. De kerktoren nog nét zichtbaar.

    Ben zo terug – Bart

  • In de stoel

     

    ‘Ik was een jaar of zeven toen ik opeens iemand moest zijn. “Wat wil je later worden?”, was de vraag; niet dat deze nog nooit eerder gesteld was. De urgentie was anders. Als een hert dat zich blind staart in de koplampen van een naderende vrachtwagen. Er hing iets vanaf.’ Ik viel stil. mijn brein vulde zich met herinneringen.
    ‘In eerste instantie gaat het over een beroep. Ik denk dat ik niet eerder had nagedacht over wie ik was. Nu moest ik opeens een toekomst kiezen. Niet officieel, dat kwam later.’ Een merel staarde naar binnen, alsof het televisie aan het kijken was. Hij vloot zacht, of hij wilde zeggen “Stil nou, ik wil weten waar het over gaat”.
    ‘Het enige wat ik kon bedenken was iets dat mijn interesse had. Theater en cabaret. Dus werd ik een cabaretier. Misschien was het nog wel meer de taal. Ik schreef volledige liedteksten uit. Veelal luisterend naar cd of lp. Nu begrijp ik die fascinatie beter, het heeft veel meer te maken met wat iemand zegt en wat het betekend.’ De thee die naast mij stond was van het soort dat een laagje schuim op zich draagt, omdat het uit een automaat komt die het water niet kookt maar warm maakt.
    ‘Wist je wie je was?’ vroeg ze mij toen ik een tijdje stil was.
    ‘Nee, dat denk ik niet.’, zei ik na lang twijfelen. ‘Nu denk ik vaak had ik maar beter nagedacht, mijn tijd beter besteedt, meer zelfonderzoek gedaan naar wat ik wilde. In de jaren die volgde waren er genoeg mensen die wel een idee hadden. Alsof je tweedehands aan je beroep kunt komen. Ik heb het in ieder geval op die manier geprobeerd. Ik heb in winkels gewerkt, in de zorg, in een restaurant en nu weer… ’ mijn stem daalde af tot er niets overbleef, ‘verschillende opleidingen gedaan en dingen geprobeerd. Ik weet in ieder geval dat ik niet gemaakt ben om voor de klas te staan. Ik heb ethische en morele problemen met het testen van mensen.’
    ‘Weet je wie je nu bent, of wat je wil worden?’ sneed haar stem door mijn meanderende geklets.
    ‘Ik weet nooit wat ik met mijn kennis moet. Ik weet van alles, maar waar ik het voor zou kunnen gebruiken, ontgaat mij totaal.

    O, what can ail thee, knight-at-arms,
    Alone and palely loitering?
    The sedge has wither’d from the lake,
    And no birds sing.
    (La Belle Dame sans Merci – John Keats)

    Daar is nog nooit iemand op aangenomen. Of:

     

    Daar zie ik ook mezelf. Alleen
    mijn hoofd deint boven het watervlak,
    beweegt de mond als sprak
    het, een verbaasde zeemeermin.
    (Afsluitdijk – M. Vasalis)

    Of nog beter:

    Our history books refer to it
    In cryptic little notes,
    It’s quite a common topic on
    The transatlantic boats;
    I’ve found the subject mentioned in
    Accounts of suicides,
    And even seen it scribbled on
    The backs of railway-guides.

    Dat is van W. H. Auden het gedicht heet; O, Tell Me the Truth About Love. Ik heb het in een boekje met een Nederlandse vertaling van Willem Wilmink. Maar wat heb je er aan? Dat is de echte vraag. Het is niet dat ik het twintig keer gelezen heb en het daardoor zo kan oplepelen. De gedichten die ik echt mooi vind, heb ik nooit in mijn hoofd kunnen stampen. Ik kan refereren aan filosofen en hun filosofie en aan mensen die ik interessant vind. Stephen Fry, Dan Savage of Christopher Hitchens. Maar ik heb er niets aan, ben er nooit beter van geworden en het heeft mij nooit tot een daadwerkelijk doel geholpen. Laat staan een beroep. Dus nee, ik heb eigenlijk nog steeds geen enkel idee.’
    Haar ogen gleden naar haar pols. Het horloge, de wijzers, de aangegeven tijd. Ik sloeg mijn armen over elkaar en ging achterover in de stoel zitten.

    Ben zo terug – Bart

     

     

     

  • Van heksen en bezemstelen

    XIV
    Van heksen en bezemstelen

    Een oude dame stapte met kleine pasjes uit de donkere steeg vandaan. Het wieltje van haar rollator piepte toen zij om de hoek kwam. Ze keek kwaad. Een pluk van haar grijze haar was los gekomen en net voor zij in het licht van de lantarenpaal verscheen kwam er een straatkat uit de steeg vandaan geschoten.

    Ik had het hele tafereel voor mij zien ontvouwen vanuit mijn slaapkamerraam. Ik denk dat ik een jaar of vijf moet zijn geweest.
    Het leek alsof ze was verdwenen na die avond. Ik had haar al een paar keer eerder zien lopen door de straat maar na de situatie in de steeg was ze verdwenen. Ik had geen idee waar ze woonde. De eerste keer liep ze met een stok. Niet een echte wandelstok maar meer een tak die ze had gevonden in het bos, eentje die precies goed was voor haar.

    Ik zat vaak voor mijn raam, het was een goede plaats om naar mensen te kijken. Vooral in mijn straat. Er waren genoeg vreemde mensen om naar te kijken. ‘Kinderen’ Mompelde ze de eerste keer dat ik haar zag. ik was langs haar gerend om zo snel mogelijk thuis te komen. Ik wilde naar mijn boek toe de laatste bladzijdes uitlezen.

    ‘Sorry mevrouw’ had ik gezegd. Haar stem klonk schor en donker en de manier waarop ze het zei deed het voor komen alsof ze er alles aan deed om niet boos te worden. Er glom iets van woede in haar ogen toen ze omkeek. Ik zou er nooit meer aan hebben gedacht waren het niet voor de tweede maal dat ik haar zag.

    Ik weet zeker dat ik het gezien heb en was zo onder de indruk van alles dat ik het nooit aan iemand verteld heb. Bijna niemand alleen mijn beste vriend. Zoals kinderen dat doen. Ze stond in het midden van een klein grasveldje in het bos.

    Een heel gezond en creatief 2017

     

    Ben Zo Terug – Bart

  • Onzekere Ontmoeting #1

    Het huisje dat ik gehuurd had stond aan de rand van het park. Een kleine heg scheidde het park van de weilanden. Ik was alleen. Het was mijn bedoeling om te schrijven. Ik had mijzelf geïnstalleerd aan het raam, waar ik met pen en papier klaar zat om mijn gedachten bloot te geven aan de pagina. De bureaustoel kraakte telkens als ik ging verzitten, de houten balken van het dak zette uit door de warmte van de zon en na een halfuur werd het zó warm in het huisje dat ik besloot dat ik net zo goed buiten kon gaan zitten om daar mijn schrijven op te pakken. Toen ik eindelijk mijn pen op het papier zette en de eerste twee woorden van de eerste zin had geschreven, kraakte de scharnieren van het poortje dat toegang gaf tot het grindpad dat over het hele park liep. Een jongeman keek mij vanachter zijn donkerbruine krullen aan.
    ‘Ik ben hier geboren’ zei ik zacht ‘en jij?’ De jongen had ik niet eerder gezien, niet dat ik hier nog zoveel kwam als in mijn jeugd, ik was tenslotte gekaapt door eentje van de vaste wal. Maar als je van een eiland komt, ken je de meeste wel. ‘Nee ik kom hier niet vandaan’ Ik glimlachte. ‘Vandaar’. De houten tafel die ik naar buiten had gesleept vanuit het kleine huisje lag vol papieren en een enkele foto die ik had mee genomen ter inspiratie. Ongemakkelijk keek ik naar de tafel, waar te beginnen met de uitleg. ‘Ik schrijf,’ was het enige dat uit mijn mond kwam. ‘Althans, dat was de bedoeling…’

    Enkel lege stoelen, de verlaten bank en de open gordijnen. Buiten schemerde het en de eerste sterren waren al goed zichtbaar toen ze in beweging kwam. ‘Het is tijd’ mompelde ze tegen de lege kamer. Het glas in de deur rinkelde terwijl ze de deur opende en de treden kreunde bij haar gang naar de slaapkamer. Ze poetste in de badkamer afwezig haar tanden en stapte uit haar kleren zonder ze in de wasmand te doen. Haar man was een paar dagen op reis voor zijn werk, iets wat ze gewend was. Maar het huis was leger dan normaal. Haar hand gleed even langs zijn kussen alsof ze hem langs zijn gezicht streelde. Ze sloot haar ogen in afwachting van de slaap. De eerste twee weken dat ze alleen was had ze veel gedroomd, ondertussen wist ze wat haar te wachten stond. Met een zucht opende ze haar ogen en ging op de rand van het bed zitten. Ze pakte de telefoon van haar nachtkastje en drukte een nummer in. De kerkklok sloeg half, “half wat” ze greep naar het lichtknopje van haar bedlampje en zocht haar horloge ‘half vier’. Nog voor de telefoon voor de tweede keer over kon gaan drukte ze deze uit en legde hem weg. Ze bleef op de rand van het bed zitten. Pakte nogmaals de telefoon en drukte het nummer in en wachtte op de eerste toon van de overgaande telefoon. Haar adem schokte van het harde geluid. De toon stopte en begon weer. Na de vierde keer ging deze over naar de voicemail. De krakende opname van zijn stem maakte haar steeds onrustiger. “Wat als er iets met hem gebeurd was?” dacht ze bij zichzelf. Ze keek nogmaals op haar horloge. ‘Het is half vier wat verwacht je nu zelf’, sprak ze zichzelf streng toe. Haar handen klapten de telefoon dicht, knipte het licht uit en met een zucht ging ze op haar rug liggen. Haar ogen wijd geopend in de donkere kamer.

     

     

  • De donkere klas (Een kinderlijke herinnering)

     

    Zover ik mij kan herinneren was alles donker. De tafels waar wij aan zaten stonden allemaal in rechte rijen. Tot op de millimeter nauwkeurig waren zij op de zelfde afstand van elkaar neer gezet, elke stoel leek vast genageld aan de vloer. Het zwarte krijtbord was schoon alsof er nog nooit een letter op was geschreven. De lerares voor de klas leek elke toevallig mee genomen kleur van buiten in zich op te nemen en het te veranderen in een zwart-wit beeld. Hoewel de klas gevuld was met kinderen was er geen enkel geluid te horen. Als iemand het waagde om een geluid te maken dat niet door haar was bevolen, werd de wereld binnen het lokaal een beetje grijzer. Iets donkerder dan hij al was. Diegene die het geluid gemaakt had beloofde heilig dat hij het nooit meer zou doen na de afranselingen die hij kreeg. Er werd geen geweld gebruikt in de school. Maar de toorn was genoeg om je bibberend van angst terug te laten vallen in je stoel. Ik was zo’n kind, een kind van kleur en kon de grijze wereld waarin ik terecht gekomen was maar moeilijk begrijpen. We moesten leren dat snapte ik wel, maar de manier waarop ontging mij compleet. Elke berisping die mijn kant uit werd gesnauwd voelde als een kleine brandblaar. Een stekende pijn, die door de publiekelijke vernedering, voelde als een sigaret die werd uitgedrukt op de huid. Maar niet fysiek, alles van binnen.
    Zo kan ik mij nog het einde van het jaar herinneren. De kinderen werden in een goedmoedige bui voor de klas geroepen en op een stoel gezet zodat allen hen goed konden zien. Voor de volledige klas werd je complete rapport voorgelezen. Inclusief de opgetrokken wenkbrauwen bij kleine voldoendes en de teleurstelling bij onvoldoendes. De langzaam opgedreunde cijfers waren totaal oninteressant. Kinderen lachte om het ongeluk van anderen. Als de lijst was afgewerkt werden de opmerkingen van de lerares voorgelezen. De lerares had al een paar keer naar mij gekeken en na de laatste keer mijn rapport overduidelijk onderaan de stapel gelegd. Uiteindelijk was ik aan de beurt, het leek of het de hele dag geduurd had. Vol schaamte liep ik door de klas naar de stoel hees mijzelf omhoog en probeerde naar niemand te kijken. Ik dook zover ik kon weg in mijzelf. De cijfers werden voorgedragen. Voor zij verder ging, hing ze een touw om mijn nek dat aan het plafond bevestigt was. Met elk woord dat ze sprak werd het touw strakker om mijn nek en werd ik steeds verder omhoog getrokken. “Het rekenen gaat nog niet zo goed!” zei ze terwijl mijn tenen loskwamen van de zitting van de stoel. “Met het lezen heb je nog veel moeite!” één centimeter boven de stoel. “We moeten je nog vaak helpen met de letters schrijven!” Mijn luchtpijp werd dicht gedrukt door het touw. “Je bent vaak afgeleid en loopt dan zomaar van je plaats, of begint te fluiten.” Mijn ogen zagen niet meer. Mijn lichaam schreeuwde om lucht. Mijn strottenhoofd verbrijzeld door het gewicht van mijn eigen lichaam. Ver boven de vloer van het lokaal. En net voor ik zou verdwijnen was het klaar. “Kom maar van de stoel af je rapport ophalen.”
    Een gebroken kind. Het gekke was alleen dat het mij niet brak. Hoe meer men de kleur van mij wilde afpakken hoe meer ik er van kreeg. Tot de regenboog voorbij!

    Ben zo terug – Bart

  • Groeven

    Bloed drukt zich naar buiten. Het is de zwakste plaats van mijn huid die de naald met gemak heeft verbroken. De platenspeler staat onschuldig voor mij. Het huis rondom mij heen is stil. Elk normaal geluid is ver naar de achtergrond verdrongen. Ik kijk naar de top van mijn vinger. Het druppeltje rood wordt steeds groter tot het de kamer vult zodat ik alles in een rode waas zie. Mijn hand beweegt zich zonder dat ik daar controle over heb. Daar, waar mijn huid doorboord is door de naald, ontrold mijn hand via de lijnen die een vingerafdruk maakt, zich steeds verder. Eerst mijn wijsvinger dan via mijn hand tot een lang lint aan het einde van mijn arm dat verstild in de lucht blijft zweven. De draaitafel was leeg en het lint rolt zich tot een platte schijf van huid. De andere hand zette de naald aan het begin van de lijn. Krakend start het.
    Ruis vult de kamer, als een oude radio die niet goed was afgestemd op de zender. Het huilen van een baby in een verkeerde toonsoort. Onsamenhangend gemompel waar geen woord aan was vast te knopen is. Steeds duidelijker wordt het geluid. Meer stemmen, verschillend in toon en ritme. Steeds hetzelfde en een tik. Niet te begrijpen. Toon en ritme, tik. Stemmen, toon, ritme en tik. Mijn hand beweegt zich naar de arm van de platenspeler en zet de naald een groef verder. Een doffe stem doet, zonder een woord te zeggen, het hele huis trillen.
    De blauwe plekken en littekens van mijn jeugd maakt de plaat moeilijk te beluisteren. Het vallen, het opstaan en het ongeduld, de leegtes, hiaten en het onvermogen, klinken. Over dubbele levens, als twee violen die beide een melodie spelen, de symfonie die aanzwelt tot een climax tijdens een moment van euforie en één enkele snaar die wordt beroert voor de meest neerslachtige momenten. Zoals IJslands voor de niet-verstaander onbegrijpelijk is bij abstracte ideeën of experimentele jazz in de totale paniek van het moment. In kleuren blauw voor kou en rood voor woedend warm, in zwart voor dood en licht voor leven. Steeds duidelijker de verschillende intonaties van de geleerde talen. Met openheid voor ontdekking en het afsluiten voor het niet. De interpretatie van kunst en begrip. De ruzies die woeden, de liefdes en verlies. Lust als een stuwende kracht in het leven en de noodzaak van het alleen zijn. De letters onbegrijpelijk, onschrijfbaar en uiteindelijk overmeesterend. Het gesproken woord, de emotie… taal.
    Opeens tilt de naald zichzelf van de plaat omhoog en schuift terug naar zijn rustplaats. In de laatste wentelingen van de draaitafel maakt de huid zich los van het apparaat en werd opnieuw mijn hand en al het rood concentreert zich weer tot de top van mijn wijsvinger.
    “Toekomst! De toekomst!” dacht ik toen ik mijn ogen opende en knipperde tegen het felle licht. De toekomst, dit weet ik allemaal al, maar de toekomst?

     

    Ben zo terug – Bart

  • Een diner

     

    Het was een avond zoals dat is in een restaurant, waar vrienden met elkaar eten, drinken en discussiëren. In een schemerige hoek van het kleine Italiaanse etablissement zaten wij, met vijf personen en een flakkerend kaarsje in het midden van de tafel. Hoe wij precies op het onderwerp kwamen kan ik mij niet meer echt herinneren. Alleen de vraag:
    ‘Zou je iemand bij jou laten onderduiken in een situatie zoals die was tijdens de tweede wereldoorlog?’ Met bravoure gaf hij onmiddellijk antwoord op zijn eigen vraag. ‘Natuurlijk zou ik iemand bij mij laten schuilen als dat hen het leven zou redden.’ Mijn brein ging mijn eigen overtuigingen na. Natuurlijk zou ik proberen iemand te helpen. Maar heb ik daar het lef voor? was de vraag die zich vast zette. Ik pakte het wijnglas op en nam een slok om meer tijd te hebben, ik moest hier meer over nadenken. Het was vele malen ingewikkelder dan de vraag in eerste ogenschouw deed vermoeden. De vriendin tegen over mij nam het woord over:
    ‘Ik weet niet of ik dat zo zou zeggen. Het ingewikkelde van zo’n situatie is dat het niet meer alleen de ander is die gevaar loopt.’ zei ze terwijl in mijn eigen hoofd hetzelfde idee ronddwaalde. Wat, als jijzelf de persoon bent die moet onderduiken? Hoe valide is de zekerheid dat je op dat moment iemand anders zult helpen? Toen ik na enig nadenken over die vragen mij realiseerde dat ik die persoon zou zijn, mijn homoseksualiteit zou een tripje werkkamp opleveren. Hoe je daar vandaan zou komen was maar de vraag. Niet dat er geen voorbeelden zijn van mannen die de werkkampen hebben overleefd. Ik zette mijn glas terug op tafel terwijl zij haar betoog eindigde met:
    ‘Het heeft te maken met het feit dat we weten welke uitkomst het heeft voor de personen die erbij betrokken zijn.’

    Ik prikte mijn vork in een stuk pasta en stak deze in mijn mond, rustig kauwend schoof ik wat achteruit in mijn stoel. In het hedendaagse klimaat waarin de samenleving en de politiek zich bevindt, lijkt het onmogelijk voor de toekomst om in zo’n situatie te raken. Maar hoe langer ik mijzelf probeerde te overtuigen van deze zekerheid hoe meer twijfels ik daarbij kreeg. De groep mensen waarvan ik onderdeel ben, worden steeds “uit de kast” getrokken als iemand zegt dat een politicus minderheden discrimineert. Als wij zo normaal zijn, zou dat geen argument meer moeten zijn. Wie besluit eigenlijk hoe je kan afmeten welke minderheid zwaarder weegt dan een andere? En waarom zal mijn minderheid, als zij uit zwang raakt, niet net zo makkelijk opzij geschoven kunnen worden. Er is geen enkele reden waarom dat niet zou kunnen gebeuren.
    ‘Ik denk dat ik het zou proberen. Maar de vraag die zich als eerste in mijn hoofd opwerpt is: Wat doe ik een ander aan? Ik leef met mijn familie en kan niet verwachten dat zij mee gaan in mijn …’ Zijn stem zakt weer weg in het geroesemoes van het restaurant als mijn brein nogmaals over de voor en na delen van onderduiken mijmeren. Wie helpt mij en hoe kan ik een ander helpen? Wat is er voor nodig om iemand anders te dragen, als het onmogelijk is om dat zelf te doen?

    Wanneer er een populist opstaat die langzaam zijn echte ideeën tot uitvoer zal brengen, is het vaak te laat voor de bevolking, of de politiek, om in te grijpen omdat zij allang buitenspel zijn gezet door de partij. Hoe meer ik er over nadenk hoe minder ik tot een uiteindelijk antwoord kan komen.   ‘Zeg jij ook eens wat!’ zegt de jongen naast mij, ‘jij bent wel heel stil’
    Even denk ik na. ‘Ik zal moeten onderduiken omdat ik één van de mensen ben die het gevaar loopt opgepakt te zullen worden, waardoor een ander helpen heel lastig zal zijn.’ Meer toevoegen heeft geen zin.

    Ben zo terug – Bart