Categorie: Korte verhalen

  • Aan denken!

    Zij keek wat ongelooflijk toen ik de deur binnenstapte. Haar fragiele lichaam voorovergebogen op de bank. Deze lag vol met paparassen. ‘Ik ben aan het uitzoeken!’ haar stem kraakte. Zij wees naar de papieren, de dozen naast haar waren tot de rand toe gevuld. Boekjes, blaadjes, foto’s en agenda’s. ‘Hier heeft niemand iets aan. Maar het zal toch uitgezocht moeten worden.’ Ze zuchtte en liet zich tegen de kussens van de bank aanzakken. ‘Ow’ ik zei het iets wat ontdaan van de hele rechtstreeksheid. ‘Waarom moet het weg?’

    ‘Stel dat er iets bewaard moet blijven! Als ik dood ben gooien zij het gewoon weg!’ Ik kon niet goed bedenken wat te zeggen. ‘Heeft u al iets gevonden om te bewaren?’ vroeg ik tenslotte. Ze wees met haar hand richting de salontafel. ‘Ik heb dingen die ik belangrijk vind. Wat een ander daarvan denkt weet ik niet.’ Zij keek naar mij alsof ze wilde zeggen heb jij geen antwoord. Zij sloot haar ogen. Haalde een aantal keer diep adem. Zij opende haar ogen, boog naar de stapel papieren en haalde er een klein blaadje tussenuit. 

    In diejen perelaar, daar zat van morgen vroeg een merelaar.
    ‘lijk carillon in doodstil uur, van blauwe nacht.
    Zó klankend zacht, zo blinkend puur
    en hij ving aan met zingen! En toen hij zong!!
    Het klaarde en klong en klinkte, als duuzend bellen

    ‘Dat heb ik geschreven!’ haar ogen glommen. Over de rand van haar bril keek ze mij aan. ‘Misschien kunnen anderen dit voor mij onthouden. Maar ik zou niet weten hoe ik dat voor elkaar zou kunnen krijgen’. 

    Ben zo terug – Bart

  • Inkt!

    Zittend aan zijn bureau met een lege witte pagina op het donkere hout. Toen de vulpen het papier raakte was de inkt opgedroogd. Een verwaarloosde verhalen stroom, dacht hij bij zichzelf, uitgedroogd.  Met een schone pen en nieuwe inkt ging hij zitten. Wat te schrijven, dacht hij. Wat te schrijven…?

    Ben zo terug – Bart

  • Twee Kanten

    Opeens was zijn blik kilometers verderop. Het kopje zakte scheef. De sterke, zwarte koffie schommelde in de mok en raakte de rand. ‘Toch Jan?’ klonk de stem. Het kopje werd recht tussen zijn vingers geschoven. Hij was weer terug in de woonkamer. ‘Ja’ klonk zijn zware stem. Hij had geen idee wat er gezegd werd. Even snel als hij terug was in de woonkamer was hij weer vertrokken. Ook de koffie zakte weer scheef. Deze keer was er niemand die hem terug riep. Een druppel waagde zich over de rand. Kleefde aan de zijkant en rolde daarna langzaam naar beneden.

    De kinderstemmen op het schoolplein roepen mij naar buiten. Langs het hertenparkje de weg over, weilanden door. Omhoog, de lucht in en  verder omhoog naar de wolken. “De geweldige ruimte,” zoals Marsman het noemde. ‘Toch Jan?’ vraagt mijn vrouw opeens. Wat, waar gaat het over? ‘Ja’ zeg ik maar. De koffiekop wordt weer recht tussen mijn vingers geduwd. De wind waait door mijn haren. Het land dat als puzzelstukjes in elkaar is gepast. Ieder zijn eigen stukje. Aan een slootkant zit een oudere heer te hengelen. Wat zou ik er voor geven om dáár nog een keer te zitten.

     

    Ben zo terug – Bart

     

  • (T)huis!

    Langzaam is dat thuis van toen, weer een huis geworden. Alles wat het maakte, een leven ingepakt in dozen. Boekenkast in de steek gelaten door de verhalen. Een tijdelijke verblijfplaats van karton. Langzaam losgeweekt van de bodem, ontworteld en ontheemd. Tussen de dagen, in het doolhof vol kartonnendozen, het nieuwe. Schilderen, schuren en vormen van dit huis naar een thuis. Het zíjn, wordt van de kamer afgepakt en aan een nieuwe geschonken. Opeens is daar het afscheid. Als een geest door lege kamers, om verderop opnieuw te beginnen.
    Alles is weer nieuw. Nieuwe geuren en geluiden, routes door het huis. Een avontuur in  een middernachtelijk thuis. Voetje voor voetje de trap af, opnieuw leren lopen. Geluid! De kachel, een tak tegen de ruit. Regen op het dakraam en het kraken van andere treden. Voor alles een plekje vinden, een indeling.
    Opnieuw verlieft op je spullen in dit nieuwe thuis.

     

    Ben zo terug – Bart

  • Kleinood

    Het rode marmer kreeg een aureool door het zonlicht dat op het hoofd van het figuur scheen. Zij had het gekregen, maar van wie kon zij zich niet meer herinneren. Even verstilde zij. Met haar delicate vingers pakte zij het van de vensterbank. Het was niet veel groter dan een vingerkootje. Het rood/zwart gemarmerde steen was koel. De kleine handen waren in elkaar gevouwen, het hoofd voorover gebogen. De vleugels kwamen boven het hoofd uit. “Een kleine engel” dacht zij. Een glimlach trok over haar gezicht. Ze zette het terug op de zelfde plaats. En opnieuw verscheen het aureool.

     

    Ben zo terug – Bart

  • Zomer op het dak

    ‘Dus de wereld is al veel te lang hetzelfde?’ zij keek naar de rode maan en knikte. ‘Wat gaan we daar aan doen?’ Het was nog warm van de dag. De wereld was stil geworden nadat de avond was gevallen. Nu de vogels hun plaatsen in de bomen hadden gevonden en de wind was stil gevallen, hadden de meeste mensen hun achtertuin verruild voor hun bed. De dakpannen waren nog warm van de dag tegen de blote huid van mijn benen aan, wat het ruwe van het steen iets aangenaams gaf.

    Hoe zij mijn leven binnen was gedrongen zou ik u niet kunnen vertellen. Opeens was zij er. Zoals sommige spullen ooit je leven binnen zijn gekomen en waar het lijkt of zij er altijd zijn geweest. Deze dagen leek het bijna een ijl-droom. Een ontzettende warmte die overal doorheen drong. Het was net of zij een gedeelte, een ruimte innam. Het was geen binnendringen alleen een kleine opstap die zij gebruikte om het dak op te komen. Een tweestapper die voor veel caravan-deuren staat. De laatste stap naar het dak was een grotere. Wat er op dat dak was? Een wereld om op neer te kijken, vertes om te overzien en de rest van de wereld, die de muren buiten sloten.

    ‘Ik kijk’ ze zei het achteloos alsof er niets meer was dat zij deed. Nu was het niet dichtbij maar de verdere, wijde omgeving die zij bekeek. Ze keek vol verwondering.
    ‘Waar naar?’ vroeg ik zonder mijn blik van het rondzwaaiende licht van de vuurtoren te wijzigen. ‘Ik bedoel’, begon ik toen zij geen aanstalten maakte tot een antwoord. ‘Ik vind de afstand tot de wereld hier fijn’. Mijn antwoord had haar uit haar trans gehaald.

    Beneden liep een figuur onder de lantarenpalen door, van lichtbundel tot lichtbundel. In het midden verdween hij even uit het zicht totdat hij de volgende ‘spot’ inliep.
    ‘De mens’, zij focuste haar blik, ‘alleen maar zichtbaar en te zien als hij een spot gevonden heeft…’ zij viel stil en maakte haar beschrijving zacht af ‘ altijd opzoek naar gezien worden’. Even stopte zij, alsof er een gedachte zich in haar hoofd vormde die alles omver wierp. ‘Misschien heeft het veel meer te maken met zien…’
    ‘Dat zou best wel eens kunnen’.

    Ben zo terug – Bart

  • Zeus

    Er rommelt geluid vanuit de hemel. De stroom is uitgevallen en ik ben mij meer bewust van het einde van de dag dan ik normaal gesproken ben. Een lichtflits splijt tussen de wolken door. Even is het zwerk verlicht. Opnieuw het rommelende geluid. Ineens begrijp ik het onbegrip én de uitleg. Ik stel mij voor een weg van kinderkopjes. Het ratelen van het ijzerbeslag rond een houten wiel over de stenen. Zeus, in zijn strijdwagen, donderend over de wolken. De bliksemschicht in zijn hand, om in zijn razernij de wolken te laten wenen. De aandacht trekkend van het volk dat verkeerd heeft gedaan.
    De zwarte straat is verlicht, de storing gevonden. Zeus is weer vertrokken. Er is weer een klinisch, wetenschappelijke uitleg voor de bliksem en de donder.

    Ben zo terug – Bart

  • Tegenovergestelde

    ‘Ik ben vrouw en zwart. Wat ben jij?!’
    Wat onthutst kijk ik op van mijn boek. Ik weet niet precies wat er van mij wordt verwacht. ‘Mijn naam is Stephan?’ probeer ik. De trein is nagenoeg leeg. Een oudere dame zit verderop uit het raam te kijken, maar luistert naar ons gesprek.
    ‘Nee, ik bedoel identificeer jezelf’
    ‘Bent u van de politie?’, zeg ik met een glimlach. Haar gezicht blijft ongemakkelijk, zonder uitdrukking. ‘Ik lees een boek en maak aantekening in de marges?’ Ik houd mijn vulpotlood onhandig omhoog. Haar ogen richten zich op de pagina die opengeslagen voor mij op schoot ligt.
    ‘Wat lees je?’, een autoritaire ondertoon klonk door in haar stem. Er was niets grappigs hier. Ik hield het dicht geslagen boek omhoog.
    ‘The Human Stain van Philip Roth’

     Een donkere hand rijkt mij het boek aan. ‘Philip Roth hé? wat vind je er van?’ Het vulpotlood hangt nog tussen mijn verslapte vingers.
    ‘Dank u wel’ zeg ik zo verontschuldigend mogelijk, ‘het is een interessant boek’.
    ‘Lezer?’ vraagt ze.
    ‘Vanmorgen niet echt…’ ik glimlach. Zij glimlacht terug en trekt haar schouders op.
    ‘Het is vroeg en het geluid van de trein monotoon. Dat heb je wel eens.’ Er klinkt een gedempt geroesemoes. ‘Heb je de andere twee delen ook gelezen? American Pastorale en ik geloof dat die ander I Married a Communist heet’. Ik schud mijn hoofd en schrijf de titels op het schutblad.
    ‘Daar ga ik achteraan. Dank u. Wat bent u aan het lezen?’
    ‘Heb je wel eens James Baldwin gelezen?’, wederom moet ik ontkennen. ‘Ik zal je eerlijk vertellen ik lees veel maar ik had mijzelf er nooit de tijd voor gegund. Hier is nog een tip lees deze een keer.’ Zij houdt haar boek naar mij omhoog. Een geel/groene kaft met witte letters James Baldwin Go Tell It on the Mountain. Ik noteer de titel.
    ‘Verplichte literatuur!’
    ‘Vanmiddag even langs American Book Center’
    ‘Doe dat maar’ zegt zij lachend.

     Ben zo terug – Bart

     

  • De man op de foto

    ‘Amerika… New York’, begon zij. ‘Ja, toen ik later nog eens terug kwam in de stad, was hij verdwenen, niet Peter maar de stad.’ Peter was dat zijn naam? Ik had nog nooit van hem gehoord. In het verhaal van mijn oma was er geen naam, hij was “de man”, nooit een naam. ‘De stad die ik zo goed kende was volledig verdwenen. Niets deed mij meer herinneren aan de periode die ik daar had door gebracht. De eens zo majestueuze gebouwen en dansgelegenheden waren vervallen en de sfeer, de sfeer die wij toen maakten met elkaar. De adem die liet zien dat je met weinig, een heel eind kan komen. Hoewel de werkeloosheid hoogtij vierde werd er gedanst gezongen en het leven gevierd.’ Ik kon mijzelf niet bedwingen en stelde meteen nog een vraag. ‘Peter, was dat zijn naam?’ Haar hand roerde nogmaals met het lepeltje door haar kopje, zij tikte het twee keer tegen de rand en legde het op het schoteltje. Voorzichtig bracht zij het kopje naar haar mond en nam een slokje. ‘Ja…’ zei ze met het kopje nog in haar hand, ‘Peter, Peter Wellis.’ Haar stem verstomde langzaam en liet een leegte achter, die niet gevuld zou worden.

    Peter Wellis, ik liet de naam een aantal keer door mijn brein gaan. Het klonk bekent maar ik kon het niet grijpen. Als iets dat je zeker weet, maar ergens diep in een lade in je achterhoofd zoek is geraakt. Op de foto was een jonge man afgebeeld, de glans van zijn golvend haar dat achterover gekamd was verraadde iets van olie of Brylcreem. De hoge bandplooibroek en blouse, waren iets te ruim en de achteloze sigaret tussen zijn vingers, zorgt voor sierlijke rookkringels. Alles aan zijn uiterlijk schreeuwde lief, aandoenlijk bijna, alsof de foto geheel geplant is. Van de kleding en de halve sigaret tot zijn lachende gezicht. In zijn andere hand heeft hij een hoed, waarschijnlijk geënsceneerd, er is niets dat er op wijst dat hij deze ook daadwerkelijk gedragen heeft.

    ‘Ik had hem al zien binnen komen’ haar stem haalt mij uit mijn gedacht ‘hij was zo iemand die zichzelf onderdeel van de menigte kon maken. Maar ik had hem wel gezien.’ Haar ogen verraden een kinderlijke blijheid, alsof deze hun vader terug zien. ‘Hij was met een groep vrienden die duidelijk meer op hun gemak waren dan hij.’ Haar blik richtte zich naar de deur alsof hij elk moment binnen kon stappen.

     

    Ben zo terug – Bart

  • Verhalenfabriek VI – Einde

    Lees hier het eerste deel

    Het was zaterdag en het kantoor was leeg, een extra werkdag die hij zelf had ingedeeld. In alle rust zat hij, starend naar zijn scherm, aan zijn werkplek. Even was hij niet bezig met de cijfers. Het beeld was wazig geworden, hij zat verzonken in gedachten.
    Zijn zoontje tot zijn knietjes in de zee bezig met schepje en emmertjes. Het water golfde zachtjes tegen het strand en een warme wind waaide. Hij kon het warme zand onder zijn voeten voelen. Een glimlach op zijn gezicht terwijl hij toekeek hoe zijn vrouw en kind een zandkasteel bouwde. Hij knipperde en nam een slok water. Cijfers, dacht hij bij zichzelf, daar kan ik straks een extra vakantie van opnemen.
    Terwijl hij weer aan het werk ging speelde een andere gedachte door zijn hoofd. De schaduwfiguur die hij een paar dagen terug in zijn glas had gezien. Een figuur had door het glas gekeken. Alsof het vanuit een andere ruimte daar naar binnen keek.

    De enorme ruimte was verstild, alleen het geluid van pennen die over het papier gingen. Door het glas zag hij de man, gebogen over zijn toetsenbord, verdiept in zijn werk. Hij keek naar zijn geschreven zinnen. Een beschrijving van een strandtafereel. Een beeld vol liefde! Zo resoluut als hij er aan begonnen was zo abrupt was het idee weer opgehouden. Een nieuwe gedachte drong zich aan. Hij legde zijn kin op het blad met zijn ogen recht voor het glas en keek naar de werkende man. Toen hij na een minuut zijn ogen sloot branden zij. Even hield hij hen gesloten en voelde het warme traanvocht opwellen. Toen hij ze opende keken twee ogen op de zelfde manier hem aan. Hij trok zijn hoofd naar achteren, raakte uit balans, greep de armleuningen en schopte zijn scheen met volle kracht tegen het blad, waar door hij niet achterover viel. Verdwaast knipperde hij nog een aantal keren met zijn ogen.

    Opeens waren de ogen weg. Een arm vloog door de lucht en de figuur leek buiten beeld te vallen. Nog geen seconde later kwam het hoofd weer dichterbij. Hij voelde zichzelf bij het glas vandaan bewegen. Alsof de figuur hem iets kon doen. Het duurde even voor hij werkelijk zag waar hij naar keek. Het was een verbogen beeld van zichzelf. Alsof hij in een lachspiegel keek. Hij bewoog nieuwsgierig richting het glas. En keek naar een weerspiegeling van zich zelf…

    De man uit het strandtafereel. Hij pakte zijn papier en las het nogmaals door.
    Zijn groene ogen straalde, een rust was over hem gekomen. Terwijl hij daar stond, keek hij naar de zee waar zijn zoontje bezig was met schepje en emmertjes. Het water golfde zacht tegen het strand en een warme wind waaide langs zijn ontblote bovenlijf. Hij voelde het warme zand onder zijn voeten. Een glimlach op zijn gezicht, terwijl hij toekeek hoe zijn vrouw en kind een zandkasteel bouwde. Het pure geluk dat hij voelde vervulde zijn hele lichaam.
    Terwijl hij het las hield hij het schuin bij het glas.

    Het hoofd draaide zich schuin weg en pakte iets buiten het beeld. Het papier dat hij bekeek was beschreven, maar het glas vertekende de letters zodanig dat het onmogelijk was om het te lezen. Hij kneep zijn ogen iets dicht om het beter te kunnen zien. Het hielp niets. Opnieuw bewoog het papier deze keer zo, dat de geschreven letters leesbaar werden. Hij begon te lezen en fluisterde, ‘Dit zijn mijn gedachte…’

    Ben zo terug – Bart