Tag: Verleden

  • Stukjes leven

    Verloren in verhalen

    ‘Oorlog is vrede. Vrijheid is slavernij. Onwetendheid is kracht.’ Hij prevelde, zoals zo vaak. Regels van wat hij ooit in volle collegezalen aan zijn leerlingen meegaf. ‘1984 – George Orwell – tweeëndertigste druk Blz. 116’ Het waren de dingen die hij zich herinnerde, de werken waaraan hij veel tijd besteedt had tijdens zijn jaren als professor. Honderden, zo niet meer, had hij geleerd wat ze in welk boek dan ook konden vinden en waarom het zo belangrijk was om deze kennis te hebben. ‘Ik ben totaal niet belezen, maar ik lees veel. De vanger in het graan – J.D. Salinger – tiende druk Blz. 29.’ Hij was de eerste professor die literatuur gaf aan de Universiteit. Zijn hele leven stond in het teken van de literatuur. ‘Fools have a habit of believing that everything written by a famous author is admirable. For my part I read only to please myself and like only what suits my taste. Candide – Voltaire Drieëntwintigste druk Blz. 23.’
    Het waren die studenten die zijn geprevel van nu, veelal zo fantastisch vonden tijdens zijn colleges. Van bijna iedere grote schrijver kende hij wel een regel uit één van de boeken. Het was een gewoonte geworden door velen na de colleges nog even te blijven zitten. Uitgedaagd door de menigte werd zijn geheugen op de proef gesteld door de vragen van zijn studenten.

    Een gesprek op afstand

    ‘Heeft ze haar medicatie gehad of moet ze nog iets mee?’
    ‘Hoe laat zei u ook alweer dat ze thuis zou zijn?’
    ‘Tegen vijven, dan kom ik haar weer hier brengen.’
    ‘Nee dan hoeft u niets mee, ze heeft de medicatie van nu al gehad en die van vanavond krijgt mevrouw dan bij haar eten als ze terug komt.’
    Ik denk wel eens dat ze denken dat ik helemaal niet meer begrijp waar het over gaat. Vooral als ze praten over mij alsof ik er niet bij ben. Ik ben wel eens wat kwijt, maar dat wil nog niet zeggen dat ik helemaal niet begrijp wat er aan de hand is.
    ‘Ik zal mevrouw even in de jas helpen en dan breng ik gelijk de rolstoel mee deze kant op. Gaat u even met mij mee mevrouw Jansen? Dan doen we even de jas aan het is koud buiten.’
    ‘Heb ik een keus?’
    ‘Natuurlijk heeft u een keus, maar u gaat toch met uw zoon mee naar de bruiloft van uw kleindochter. Dat hadden we gister toch besproken?’
    ‘Ja het zal wel, ik weet er niks meer van maar het zal zo zijn als u het zegt. Als je het leidend voorwerp bent dan heb je er niets meer over te vertellen’
    ‘Maar dat is toch gezellig een bruiloft, dan ziet u al uw kleinkinderen weer.’
    ‘Ze komen ook niet bij mij zou niet weten waarom ik nu wel naar hen toe moet.’
    ‘Heeft u geen zin in een bruiloft dan?’
    ‘Wie gaat er ook alweer trouwen?’
    ‘Marjan, de dochter van uw zoon.’
    ‘O, Marjan was altijd zo’n lieverd. Daar hoefde je nooit mee te bemoeien die kon altijd zo lief spelen. Wij hebben haar ooit nog met ons mee genomen op vakantie. Met wie gaat ze trouwen?’
    ‘Dat zal u aan uw zoon moeten vragen dat durf ik u niet te zeggen. Loopt u mee naar uw kamer, of moet ik de jas even hier mee naar toenemen?’
    ‘Ik ga even mee naar m’n kamer, ik moet nog even naar de wc.’

    Ben zo terug – Bart

     

  • Alleen

    Dat is lang geleden, dacht ze. De verzameling foto’s op haar vleugel in het kleine appartement bekijkend. Twee dagen terug was ze drieënnegentig geworden. Haar handen konden de toetsen die zij altijd met zoveel zekerheid had aangeslagen niet meer goed vinden. Haar ogen waren wat achteruit gegaan en de stem waarmee zij iedereen wist te betoveren was niet meer wat hij ooit geweest was. Zij prees zichzelf gelukkig dat zij zich kon neerleggen bij de omstandigheden en een weg kon vinden om nog te doen wat ze kon. Haar handen hielden het glas rode wijn vast op de rand van de vleugel terwijl zij haar ogen langs de foto’s liet glijden.

    De foto genomen onderaan de Eifeltoren. Een romantische avond. De prille liefde die opbloeide tussen haar en een jonge muzikant die met haar mee de wereld rondreisde. Hij had haar meegenomen naar een klein restaurantje waar zij in het half duister zinnen in elkaars oren fluisterden. Hij had de wijn uitgekozen. Goedkope rode wijn waar je tanden van verkleurden bij de eerste slok. Maar het maakte niets uit, ze was gelukkig. Hij had haar een leven beloofd, een leven dat niet alleen bestond uit het reizen van stad naar stad maar een leven met een thuis en met kinderen. Met de genoegen van een kleine woning waar zij zich terug konden trekken, zich konden afsluiten van de wereld.

    En de foto waarin zij nog zoveel jonger was. Een vakantie met haar ouders en een vriendin van school naar een van de Griekse eilanden. De foto was genomen aan de kant van een landweg. Zittend in het hoge groen gele gras allemaal met een beker drinken. Het was ongelofelijk heet geweest en ieder half uur hadden ze gestopt om iets te drinken, het liefst in de schaduw van een paar grote bomen. Op alle gezichten kon je de vrolijkheid aflezen en tegelijkertijd allemaal even moe. De zon kleurde alles oranje, het moet aan het eind van de dag zijn geweest. Dat was nog voor haar carrière begon, nog voor alle onzekerheid, nog voor alle hectiek van het rondreizen met een gezelschap.

    Een foto van een fotograaf die een concert had bijgewoond en op een goed moment de juiste foto had genomen. De foto was in zwart/wit je kon alleen haar zien in een spot verder leek de wereld niet te bestaan, alles viel weg in het zwart. Het was een van de eerste grote successen toen zij nog maar net was begonnen met optreden en de zaal werd weggeblazen door haar talent. Het was voor haar, als zij een moment moest aanwijzen, daar waar haar eenzaamheid begon. Op een foto van dezelfde man, de laatste in de serie, kon je het verschil goed zien. De opluchting na het laatste optreden van de tour, maar overweldigend was het gezicht van een vrouw die op was. Te moe om nog verder te gaan. Ze herinnerde zich het moment dat ze van het toneel afkwam en de tranen begonnen te vloeien. Ze had ze de hele avond binnen gehouden. “De mensen kwamen niet voor een huilende diva, zij wilden een optreden zien”.

    Een foto van een leeg theater twee mensen die elkaar omhelzen in het midden van het podium. Het was opnieuw een liefde die nooit iets werd. Het was die keer haar manager. Een persoon die ze nooit had moeten vertrouwen maar die haar leven binnen was gestormd en met even veel storm bezit van haar vertrouwen had genomen. Haar muzikanten hadden haar proberen te waarschuwen maar het had geen indruk gemaakt.

    Zo had iedere foto een verhaal, ieder object in haar kleine twee kamer appartement. En nu, nu was zij nog alleen. Haar leven had nooit gezorgd voor kinderen of een thuis. Een man waarmee zij haar leven kon delen. Zij had alleen de foto’s en herinneringen van een leven dat niet iedereen zich zou kunnen voorstellen. Natuurlijk waren er de eerste tijd nog de mensen die zij kenden. Van de tournees die zij met hen had gedaan. Maar zij was altijd de jongste geweest. Nu was zij alleen de oudste geworden.

    Ben zo terug – Bart

  • De tijd heeft stil gestaan vannacht

    De tijd stond stil. De wind had de vallende sneeuwvlokken in zijn armen genomen om ze op hun plek te laten rusten. In het licht van de maan schitterden zij, het leek of de hemel er duizenden sterren bij had gekregen. De pompeuze dikke man die de lantarens op de brug ontstoken had was net uit het zicht verdwenen. Johannes was zijn naam en telkens als hij iemand tegemoet trad waar hij niets van moest weten. Voor nagenoeg iedereen trok hij zijn neus op, wat de wollige snor op zijn bovenlip als een borstel heen en weer deed bewegen. Hij was hier helemaal alleen, een jonge man, verder was de brug van elk levend wezen verlaten.

    Overdag stonden hier de venters die hun waren aan de man probeerde te brengen. Waren er de straatjongens die rond rende en werd er vrolijk gesproken, muziek gemaakt. In stilte door de schilders geportretteerd of een stilleven van het uitzicht vanaf de brug gemaakt. Aan de twee zijdes van de brug was een soort wachthuisje waar overdag de wacht werd gehouden. Aan het begin van de brug een torentje waar de wachten werden afgelost. Met haviksogen werd iedereen die zich op de brug bevond in de gaten gehouden. De rivier stroomde tussen de drie pijlers door, het was nog het enige wat de twee steden van elkaar scheidde. Ooit was het duidelijk dat er aan beide zijdes van de rivier een dorp was, maar steeds meer mensen hadden zich van het platteland naar de stad begeven. Nu was het haast onmogelijk om nog diezelfde scheiding terug te vinden, behalve dan de rivier die altijd dezelfde plaats had ingenomen.

    Maar het was avond nu, dichter naar de nacht en in de volkomen stilte stond de jonge man aan de rand van de brug over de balustrade naar beneden te kijken. Zonder te bewegen, zonder ook maar iets te zeggen kon je zijn treurigheid zien. Zijn schouders hingen zover naar beneden dat het leek of zijn armen iets te lang waren voor zijn lichaam. Zijn rug was krom, door de last die hij moest dragen of misschien wel gedragen had. In zijn ogen een vurig verlangen om zich mee te laten voeren door de rivier.

    De dag was lang geweest, maar de avond duurde zonodig nog langer. In zijn herinnering haalde de jonge man een uitspraak van een Amerikaanse politicus omhoog: “Ik ben ooit een jaar in Philadelphia verbleven, het moet een zondag zijn geweest.” Zolang duurde de minuten, uren. De uren, jaren en het oneindige licht van de dag leek onnodig gerekt in de winter. De hopen bladeren ritselde onder zijn schoenen toen hij zich naar de brug had begeven, hoewel het overgrote deel als een zompig moerasland was platgestampt door de menigte die zich over de straten begaf. Het was vroeg in de winter maar deze leek niet in zichzelf te willen geloven. Het had het nog geen enkele nacht gevroren. De stad had zich al klaar gemaakt voor de koude dagen, extra kolen waren ingeslagen en de meeste inwoners hadden de voorraadkasten goed gevuld, zodat zij de deur niet uit hoefde als het écht koud werd.

    Het was de eerste nacht dat er sneeuw viel. Voordat het gestopt was en de jongeman in de stilte, zichzelf in deze van tijd verlaten ruimte terug vond, voordat ene moment.
    Toen alles weer in beweging was gekomen en de brug zich weer begon te vullen met de eerste kooplieden. Toen de eerste klanten van de dag zich weer melden en de jongens weer tussen de mensen door rende. Toen de eerste schaterlach weer klonk en een bulderende stem van een koopman over de brug schalde. Toen, als je heel goed keek, kon je nog net een zweem van een gezicht herkennen, een bleek gelaat, de ebbenzwarte haren die als een wolk om het gezicht heen werden gebogen door de stroom van de rivier. Maar er keek niemand, iedereen was te druk. Té druk met inkopen doen en té druk met het achtervolgen van vriendjes om het lichaam te zien. Laat staan het te herkennen. Want wie herkent iemand, die niemand kent?

    Ben zo terug – Bart