Tag: verhaal

  • Eeuwige regen 2/4

    Lees hier deel 1

    Even viel hij stil. Nam een slok van de donkerbruine drank, smakte, likte zijn lippen en zuchtte een diepe zucht. ‘Zolang als ik mij kan herinneren’ begon Turing, ‘zijn er al verhalen over Neamna’. Turing keek door de vlammen van de haard, recht door de muur, in een soort eindeloosheid. Hij snoof diep, zocht in zijn brein waar hij het verhaal moest beginnen. ‘Dit is het verhaal dat mijn opa mij vertelde toen ik als kleine jongen bij hem op schoot zat. 

    Kelmnar Berin was de koning van het vlakke land dat eindigde bij de Leeuwenkopsberg en de Tellerrug. Aan de andere kant was het open water. Om zichzelf en zijn onderdanen te beschermen tegen de landrovers en andere koningen die de vruchtbare grond wilde veroveren, bouwde Koning Kelmnar, Neamna in de luwte van de twee bergruggen. De stad was in tweeën gedeeld door een kleine rivier die uit de grond tussen de twee bergen ontsprong. De ene helft van de stad was gebouwd van de lichte stenen van de Leeuwenkopsberg en de andere helft was gebouwd van de donkere stenen van de Tellerrug. De stroom die tussen de twee delen van de stad stroomde, noemde zij Levenwater.  

    Het kleine koninkrijk was veilig en de gronden rond de stad waren overvloedig. Het was voor de mensen een plaats waar zij een thuis vonden in een wereld die werd beheerst door onzekerheden en argwaan. De vruchtbare grond en de stad Neamna kregen al snel bekendheid door de overvloeden die het land voortbrachten. Ook de twee bergruggen waarbij de stad was gelegen, gaven het koninkrijk rijkdommen. De grote robijnen en smaragden die gevonden werden in de grottenwaren geliefd tot ver buiten het rijk van koning Kelmnar. Deze werden verwerkt in prachtige sieraden. Als twee onbegaanbare bewakers staan de bergruggen achter de stad die hen veiligheid garanderde. Dit zorgde ervoor dat Neamna met alleen bewakers aan de kant van het vlakke land zichzelf veilig kon houden. En zo was het dat de stad, zichzelf voor vele jaren in stand kon houden. Hoewel Koning Kelmnar en de stad veilig waren zorgde de koning ervoor dat met elke uitbreiding, ook de verdediging niet vergeten werd. Een overmoedige koning of landrover zou zomaar op kunnen doemen en alles over kunnen nemen of verwoesten. 

    Op de dag dat koning Kelmnar vijfentwintig jaar op de troon zat werd er een groots feest gevierd. De koningen van de omliggende landen werden uitgenodigd om zijn jubileum met hem te vieren. In de grootste zaal van de stad werd een groots diner georganiseerd. Overal in de stad waren tafels op straat gezet en mensen aten en dronken samen om de koning zijn jubileum te vieren. Er klonk muziek door de hele stad.

    Ben zo terug – Bart

  • Gebroken werkelijkheid 2\2

    De man die tegenover haar zat had haar vragend aangekeken toen zij even opkeek van de foto. Het had haar ongemakkelijk gemaakt. Ze kon op dat moment haar stem niet vinden en liet haar ogen snel zakken. de foto’s terug in haar agenda en deze terug in haar tas. Nog steeds waren haar ogen op de grond gericht. In haar hoofd bleef het gezicht van Stephen rondspoken.

    De supermarkt liep vol met mensen, het was warm en de meeste barbecues zouden die avond worden opgestookt. Er werd vlees gekocht en stokbroden, kruidenboter en sla. Mijn karretje was volgeladen met drinken, chips en ander lekkers voor míjn visite. Toen kreeg ik een bericht van een vriend die helaas niet kon komen. In de bijlage zat een foto van Rufus Wainwright onderuit gezakt op een bank, zwoel in de lens kijkend met het bijschrift “Gefeliciteerd lieverd” en een knipogend gezichtje.

    Hij had met grote nieuwsgierigheid het rolletje uit het toestel afgeleverd bij de fotozaak. Wie zou hij te zien krijgen na het ontwikkelen van de plaatjes. Het koste hem grote moeite om zijn enthousiasme niet te laten ontsnappen. De dag dat hij de foto’s op kon halen was zijn hoofd gevuld met verhalen over wat hij te zien zou krijgen en wie. Toen hij in de zaak kwam zei de eigenaar tegen hem dat hij niet zeker wist wat er precies met de foto’s was, maar dat het verhaal daarachter hem intrigeerde. Vooral omdat de eerste foto’s dermate anders waren als de plaatjes die verstild waren op het laatste deel van het rolletje. Hij betaalde de man en zei dat hij het nog wel eens kwam vertellen als hij er zelf meer van wist.

    Ondertussen bedacht zij wat de man tegenover haar had gezien. Van haar eigen visie kon zij het zien, ze wist waarom zij de foto’s had gepakt, wat er met haar gebeurde en waarom. Vanuit het gezichtspunt van de man tegenover haar was het moeilijk te begrijpen. Het hield haar bezig. Graag had zij hem willen zien kijken naar het meisje tegenover zich en zijn uitdrukkingen geobserveerd. Het zou interessant zijn geweest om het verhaal van twee kanten te kennen, nu bleef het alleen haar eigen verhaal.

    Ongewild glimlachte ik om de foto. Ik las zijn excuses voor het late afzeggen. Mijn gedachten waren bij hem terwijl hij ontdekte dat hij niet op mijn verjaardag kon komen en hij in wilde paniek achter zijn laptop sprong om iets voor mij te maken dat mij doet glimlachen, al was het maar voor even. Hij weet heel goed dat ik het geen probleem vind als er niemand komt, lekker rustig. Met een volle boodschappentas loop ik naar huis en probeer alles in mijn koelkast te krijgen. Na mijn strijd met de boodschappen zet ik de ramen open, zet alle spullen klaar en in afwachting ga op de bank zitten. Alleen, wachtend op visite.

    De foto’s lagen over de grond voor hem uitgespreid. De eerste foto van het rolletje lijken bladeren maar zijn zo overbelicht en bewogen dat het onmogelijk is te achterhalen wat er werkelijk op de foto staat. Een paar zijn er van een terras, het is mooi weer en de mensen lijken het leuk te hebben. De enige foto die er uitspringt is die van een stel. Haar blonde haar is opgestoken en een krullende lok is op haar schouder gevallen terwijl zij de man kust op zijn wang, deze kijkt uitdagend de lens in. Haar arm die om zijn nek geslagen is lijkt hem nooit meer te willen loslaten. Het lijkt of de tuin die hen omringt klein is, het voelt intiem. De camera observeert niet, hij is onderdeel van, doordat de man recht door de lens vanaf de foto in je ogen kijkt. Alsof hij wil zeggen: “Wat wil je van mij!”

    Ben zo terug – Bart

  • Een dagje vrij?

    ‘Ik moet mij verontschuldigen! ik heb geschreven dat beloof ik. Alleen waar aan ik heb geschreven is een onderdeel van iets groters, waardoor het vrij lastig te delen is. Het liep lekker, de woorden wisten hun weg via mijn brein naar mijn hand en vingers te vinden. Daarin tegen lukte het mij niet een klein verhaaltje voor vandaag te bedenken. Mijn brein laat zich slecht verleiden om naast intens bezig te zijn met een verhaal ook een kleiner zijpad te bewandelen. Hoewel ik wel een idee heb voor een kort verhaal, wil ik met zoveel aandacht als ik vandaag had om aan het groter geheel te werken, mij ook toe leggen op de korte stukken die ik schrijf. Ik zit buiten onder een parasol in de schaduw omdat ik gegrild mijn appartement ben uit gekomen. Benauwd.
    Ik zit vlak bij het water en een boom die voor de meeste schaduw zorgt. Tussen de bedrijven door ben ik even snel langs de boekhandel gelopen om het nieuwe boek van J. M. Coetzee “De schooldagen van Jezus” te kopen. Ben benieuwd heb nog nooit iets van hem gelezen. Daar ga ik vanavond aan beginnen nadat ik het laatste verhaal uit “De Dame met het Hondje” heb gelezen. Maar goed ik dwaal af. Het schrijven. Door de laatst genoemde bundel ben ik op het idee voor het korte verhaal gekomen. Meer ga ik er niet over zeggen. Alleen dat het nog geschreven moet worden. Het bestaat als geheel in mijn hoofd maar op papier zijn het wat schimmige aantekeningen en beschreven beelden. Zoals dat gaat met het creëren van een verhaal.
    Ik wens iedereen nog fijne en bijzonder warme dagen toe…’

    Ben zo terug – Bart

  • Genesis van een eind V (einde)

    Totaal gebroken door de onnatuurlijke houding waarin hij in slaap gevallen was schrok Gerhart wakker. Een suppoost had hem geroepen in zijn droom, de cel was nog steeds donker. Zware voetstappen klonken op de gang. Gerhart ging rechtop zitten en wreef de slaap uit zijn ogen, hij had geen idee hoe laat het was. Met een klap sloeg een celdeur dicht, hij kon niet helemaal duidelijk opmaken uit het geluid, of het dichtbij was. Opeens kwam een fel licht naar binnen toen het luikje in de deur open werd getrokken.
    ‘Meneer Schultze!’, een vriendelijke stem sprak op een natuurlijkere toon dan dat hij zich herinnerde van de avond daarvoor, ‘Ik ga de deur open maken, dan gaat u met mij mee.’ Nog voor Gerhart kon reageren klikte het buikje dicht en draaide de knarsende sleutel het slot van de deur los.

    Gerhart werd door een stelsel van gangen geleid waar hij niemand tegen kwam. Pas na een paar minuten, toen zij opeens stilhielden in het midden van een gang en zij zich omdraaide in de richting waar zij vandaan kwamen, viel hem op dat bij elke hoek een soort stoplicht hingen. Er werd niet gesproken in de gangen je hoorde enkel voetstappen. Uiteindelijk kwamen zij bij een kantoortje waar hij in een stoel werd gezet. De wacht verliet de kamer met de woorden ‘Wacht hier’, alsof hij enig idee had hoe hij hier weg kon komen. Eén van de zwarte pakken kwam binnen gewandeld. Deze keer met een compleet andere houding.
    ‘Onze excuses voor de lange wachttijd. Dit gesprek had gisteravond plaats moeten vinden maar er waren wat, laat ik zeggen ontwikkelingen, die onze aandacht vroegen.’ Gerhart keek de man verbijsterd aan, niet begrijpend waar deze metamorfose vandaan kwam. Het leek hem het beste de man zijn zegje te laten doen. ‘U begrijpt waarom u hier bent?’ vroeg de man met een denigrerende blik over zijn leesbrilletje terwijl hij haastig bleef krabbelen op zijn papier.
    ‘Nee?’ het klonk meer als een vraag dan een antwoord. Gerhart vroeg zich af of de man de avond ervoor niet had mee gekregen. ‘Ik heb geen idee.’ voegde hij er aan toe. Het gesprek bleef een vraag en antwoordspelletje waar Gerhart zich op het laatst geen raad meer mee wist. Enigszins uit zijn behulpzame rol vallend, toen hij op boze toon aan de man vroeg; ‘Wat wilt u nu van mij?’ Het was er uit voor hij er erg in had maar antwoord kreeg hij niet. De man had een streep onder zijn aantekeningen gezet en had hem vriendelijk bedankt voor zijn medewerking. Twintig minuten later stond hij op het trottoir voor zijn huis.

    Toen hij naar boven liep zag hij de voordeur van zijn appartement openstaan. Met een paar grote stappen was hij binnen. De boekenkast was overhoop getrokken en de lade van zijn bureau stonden open, een paar lege papieren lagen op de grond. Gerhart bekeek de chaos. De typemachine stond nog keurig op zijn plaats, al zijn schrijven was verdwenen de lades leeg. Met grote precisie zette hij de boeken weer terug in de kast. Toen hij klaar was merkte hij dat er boeken weg waren. De hiaten waar ooit tekst had gestaan, illustreerde het gevoel dat hij had bij de plaats die ooit zijn thuis was geweest. Hij sloot de voordeur, maar voor hij dat deed keek hij nog snel door de gang, niemand. Alsof er nooit iets was gebeurd.

    Argeloos schoof hij de lade dicht pakte het papier van de grond dat hij in een nette stapel naast de typemachine legde. Gerhart keek nogmaals door de kamer alles was netjes, niets deed aan de rommel herinneren. Hij pakte zijn vulpen en schreef zoveel hij zich nog kon indenken van het verhaal op. Toen hij daarmee klaar was las hij de geschreven woorden aan zichzelf voor. Even zat hij verstilt toen hij klaar was met lezen. De lucht was helder blauw met een enkele schapenwolk. Toen schreef hij:

    De regen was verstilt, de lantarenpalen hadden het meeste werk voor die nacht voltooid en een lichte gloed vormde aan de horizon in aankondiging van de komende dag. Hij had zijn computer weer opgestart om zijn handgeschreven aantekeningen uit te werken. Na een uur was hij klaar. Hij las de tekst die hij had uitgewerkt door en stak tevreden een sigaret op. De rokende sigaret in de asbak, begon hij zijn tekst te herschrijven. De regels korter of juist langer al naar gelang het verhaal dat nodig had. Het apparaat bewaarde de tekst tijdens het schrijven zodat hij het niet zou verliezen. nadat hij driekwart van zijn tekst had veranderd haperde het opslag balkje onderin zijn beeldscherm. Het ging weer verder en stopte weer. Waarna het beeld flikkerde en het scherm zwart werd.

    Ben zo terug – Bart

  • Genesis van een einde II

    Gerhart tikte de laatste letter van het woord en begon de paragraaf te lezen. Hij was een jonge journalist die wat naamsbekendheid had verworven met een stuk dat hij schreef over de verschuiving in het politieke landschap. Het stuk handelde over het sluiten van de NSB voor Joden door Mussert en werd niet door iedereen positief ontvangen. Het had hem een buitenstaander gemaakt. Ook schreef hij, met veel kritiek, over de opening van het concentratie kamp Neuengamme. De definitieve oplossing voor het jodenprobleem was een vraagstuk dat niet iedereen met open ogen wilde ontvangen maar het werd zeker in bepaalde kringen besproken. Door zijn kundigheid en volharding kreeg Gerhart het voor elkaar iets van deze gesprekken mee te krijgen en daar een snijdend stuk over te publiceren. Het was de eerste keer geweest dat hij zich bedreigt voelde binnen zijn baan. Na het laatste opiniestuk was hij er helemaal mee gestopt. De bevolking wilde niet haar ogen openen voor de misstanden van de regerende partijen en het werd steeds lastiger om nog vrij te schrijven voor een dagblad. Zó, was hij verhalen gaan schrijven. Al lezend streek hij met de vingers van zijn linkerhand langs zijn lippen. Bij de laatste zin zette hij zijn vingers weer op de toetsen.

    De computer was zijn grootste probleem. Het was in het jaar voor dit verhaal dat een jonge soldaat naar buiten was getreden met documenten die aantoonde dat de Veiligheidsdiensten niet alleen bezig waren met het registreren van de handelingen van verdachte personages; Dat iedere wereldburger die verbonden was met het web tot het meest clichématige detail werd opgenomen in de databank. Een bibliotheek van personen en niet zo één die je, zoals in ’33 de nazi’s dat deden, kunt verbranden. De onvrede van mensen was voelbaar in elk gesprek, praatprogramma’s draaide op volle toeren om te verenigen door een gezamenlijke vijand te vinden. Wat het er niet beter op maakte. Het nieuws was overgegaan in een parade van meningen en overtuigingen die op te splitsen waren in twee groepen die onoverkomelijk van mening waren dat de andere het verkeerd had. Vanachter zijn computer zette hij de televisie uit. Een onverwachte stilte zette zich vast in het appartement. Hij overzag de zee aan letters voor zich en begon te lezen.

    Gerhart zat alweer te schrijven toen de bel ging. Met zijn ene hand opende hij de lade van zijn bureau en met zijn andere griste hij het blad uit zijn typemachine legde het boven op de stapel die hij samen in de la propte. “Je wist maar nooit wie er aan de deur stond”. Hij liep de gang in en opende het luikje in de voordeur dat hij had laten plaatsen na de bedreigingen over zijn stukken in de krant. Er was niemand te zien. Voorzichtig opende hij de deur die nog vast zat met een haak en keek door de spleet die was ontstaan naar buiten. Niemand! Nog net voor hij de deur weer wilde sluiten zag hij een verfomfaaide witte enveloppe op de mat liggen. Hij pakte deze op bekeek het aandachtig en sloot de deur. De brief was ligt, niet meer dan een vel en er stond niets op om aan te geven wie de geadresseerde was. Gerhart opende de enveloppe en las de haastig gekrabbelde woorden. “Ik hoop dat u blijft schrijven er zijn mensen die uw stukken en uw journalistieke integriteit waarderen. Was getekend, Een liefhebber.” De zwarte inkt was wat gevlekt, waarschijnlijk door de hand die het zo haastig geschreven had. Geen naam, iemand die wist wat het betekende als je onder een brief je naam schreef, iedereen kan je dan terug vinden. Hij zette het kaartje tegen het raam bij zijn schrijftafel en haalde de papieren weer tevoorschijn, draaide het halfvolle blad weer er in en begon weer te schrijven.

    Vaak maakte hij zich druk om de manier waarop hij zijn meningen in de verhalen liet doorschijnen. Iedereen kon het nog terug vinden. Nu was hij nog vrij om dat op deze manier te doen, maar als dat ooit eens veranderde dan was het onmogelijk dat terug te draaien. Hij wreef zich over het gezicht schudde zijn handen en probeerde aan iets anders te denken.

    Het eerste deel kunt u hier lezen
    Lees hier verder.

    Ben zo terug – Bart

     

  • Amnesie #1

    Het beeld was wazig, onscherp. Donkere figuren en alles in een oranje/geel licht. Het leek alsof ik het van een afstand bekeek, alsof ik het alleen aanschouwde. In eerste instantie kon ik maar vaag zien dat er figuren stonden, vaag zoals je ziet wanneer je net wakker word en je ogen moeten nog wennen aan het felle licht. Na enige tijd vurig knipperen met mijn ogen om beter zicht te krijgen stopte ik, het hielp me niets. De stemmen klonken geïrriteerd. Wat was het oranje/gele licht. Kwaad door iets, of beter gezegd over iets. Opeens herkende ik de kleur de snelweg. Het duurde enkele minuten voor dat ik door kreeg dat er iemand op de grond lag. Lantarenpalen langs de snelweg hadden zo’n kleur licht. De andere stonden om hem heen. Een kreet vol pijn en angst klonk door de nachtelijke scene. Het waren allemaal mannen. De jonge die in het midden lag keek mij recht in m’n ogen aan.
    ‘alsjebl-ieft’ Zijn stem schokte door een trap in zijn buik. De Zilvergrijze auto achter me kwam me griezelig bekend voor. De deuren stonden open, zoals deuren openstaan als je snel een auto verlaat. In de bijrijders stoel lag een rugtas, zwart met grijze ritsen en een sleutelhanger van Micky. Mijn rugtas. Mijn auto? ‘help me alsjeblieft’ Een doffe klap, en stilte. Niet alleen de persoon die had gevraagd om hulp maar de hele scene kwam tot stilstand.

    De witte lakens plakte aan mijn armen en borst van het zweet. De kamer was donker, iets verderop herkende ik de piep van een hartslagmeter die je ziet in ziekenhuizen. Duwend met mijn armen probeerde ik me te ontdoen van de dekens, toen ik er achter kwam dat mijn pols vast zat aan de rand van het ziekenhuisbed. Ik probeerde me te ontspannen door mijn hartslag weer omlaag te krijgen. Ik probeerde iemand van het ziekenhuis te alarmeren te laten weten dat ik wakker was. Mijn stem weigerde geluid te produceren, nergens kon ik een alarm vinden. De kamer tolde rond mij terwijl ik als een krankzinnige probeerde contact te maken. Met iemand, het maakte me niet uit wie. Terwijl ik mijn hoofd weer neer lag op mijn kussen werd het langzaam zwart om mij heen.

    Licht flitste langs mijn ogen. De autoruit waar ik tegen aan lag besloeg met elke ademhaling. De tiewrap waarmee mijn armen achter mijn rug waren vast gesnoerd sneed in mijn polsen, en maakte het onmogelijk voor me om weer rechtop te gaan zitten. Een stekende pijn in mijn neus en bloed dat langs het raam en de deur naar beneden liep hielp me bij bewustzijn te blijven.
    ‘We moeten van hem af’ de stem klonk stoer maar beefde van onzekerheid. Even werd alles zwart.
    ‘Ik hoop toch, dat hij niet dood is’ de stem klonk diep en angstig. Mijn zicht was nog niet volledig terug alles was wazig en donker.
    ‘Als we snel zijn hebben we nog tijd om hem ergens te dumpen’ zei de tweede persoon die in de bijrijdersstoel zat. Voor ik me kon verzetten of kon pleiten om mij te laten leven zakte ik weer weg.

    Ben zo terug – Bart

  • Herkenbaar?!

    Als ik opsta, mijn lichaam probeer in balans te krijge, komt het snot in golven uit mijn neus. Ik sleep mijzelf naar de keuken om mijn te verwarmen met een kop thee. Het koude zweet maakt me plakkerig. Ik heb al twee keer onder de douche gestaan vandaag maar niets helpt. Ik laat mij als een zak aardappelen op een stoel aan de tafel zakken. De gewrichten lijken die van een oude man, krakend en haperend en vooral pijnlijk. Terwijl het water in de waterkoker tergend langzaam tot het kookpunt stijgt, open ik met alle moed die ik bij elkaar kan rapen mijn laptop. Een verhaal? Iets? Naast de tafel een prullenbak met vol-gesnoten zakdoekjes. Wollige gedachten door de overvolle bijholten en mijn neus die een oneindige voorraad snot in zich lijkt te dragen. Een verhaal. Korte gedachte, ideetjes en plannen voor grote verhalen lijken allemaal te verdwalen in de slijmerige groene griebels. Mijn vingers stamelen zoals de gedachten in mijn hoofd. Mijn hoofd en grote duim werken op dit moment niet erg samen. Na elke zin lijken er alleen maar wat verloren woorden op het verlichte scherm te staan. De cursor knippert aanmoedigend, nogmaals probeer ik een volgende zin. Mijn keel lijkt te verkrampen, terwijl ik het gevoel krijg dat iemand met een donsveertje langs de binnenkant van mijn keelgat strijkt. Een onbedaarlijke rokershoest forceert zich door mijn luchtpijp waarbij het lijkt alsof mijn longen mee naar buiten komen. Als ik weer bedaard ben probeer ik mijn waterige ogen te focussen op wat ik geschreven heb. Volkomen ruk is het! Wie kan er nou nadenken met zoveel snot in zijn kop? De waterkoker is inmiddels klaar. Ik hijs mijzelf van de stoel en zet een wankele stap richting aanrecht. Als ik mijn thee heb ingeschonken kijk ik nog één keer naar mijn laptop, die al op slaapstand is gegaan en besluit tot hetzelfde. Met de thee in mijn hand begeef ik mij, onvast, terug naar m’n bed. Genoeg verhalen! Genoeg voor later, eerst maar eens beter worden.

     

    Ben zo terug – Bart

  • Mijn opa was een schrijver…

    … Ik ken mijn opa eigenlijk alleen maar van de verhalen die andere over hem vertellen. De enige echte herinnering die ik van hem heb speelt op een zomer namiddag. Ik was bij hem. Of mijn ouders wel of niet bij hem thuis waren weet ik eigenlijk niet. Wat ik nog wel weet is dat we zijn gaan wandelen. Uit de verhalen van mijn ouders en de mensen die hem goed kende, weet ik dat hij dit vaak deed. Ik, moet een jaar of zes zijn geweest of misschien iets jonger…
    Wij liepen door een laan die van zijn huis naar een kleine dijk leidde en daar stopte alsof er niets meer was na dat punt. De bomen vormden een overkapping over de smalle weg waardoor er maar op sommige plaatsen zonlicht doordrong. Tot ongeveer halverwege waar een natuurlijke boog in de bomen was ontstaan.

    ‘Waar komen uw verhalen vandaan?’ vroeg ik, terwijl hij het voortouw nam en van het asfalt af het zand in stapte. Even keek hij over zijn schouder met zijn grote curieuze ogen naar mij.
    ‘Hoe bedoel je dat?’ vroeg hij terwijl hij zich volledig naar mij omdraaide. ‘Ik snap niet precies wat je bedoeld? Wil je, bijvoorbeeld, weten hoe ik mijn verhalen verzin?’ Ik knikte. Hij pakte mijn hand en samen liepen we verder over het kronkelende zandpad.
    ‘Het best kan ik het beschrijven…’ zijn stem stopte alsof er een nieuwe gedachte hem had overmeesterd. ‘Misschien is het handig als ik je vertel over…’ En weer een nieuwe gedachte.
    ‘Sommige verhalen worden niet vertelt, je kunt ze zien.’ Begon hij opnieuw. ‘Je kunt ze zien in de ogen van een vreemdeling die je tegen komt of in een vlek op het meubelstuk van een huis, de gebroken ruit in een oude schuur. Al deze dingen worden niet geschreven of je kunt ze waarnemen. Je kunt ze zien.’ Hij keek naar mij om te zien of ik het begreep. ‘Kijk zie je die boom daar? Die boom is krom. Een boom die krom is groeit krom omdat daar een reden voor is.’ Hij draaide zijn hoofd naar mij en zei. ‘Snap je? Die boom is zo gegroeid omdat er een grote tak is afgezaagd.’ Een warme windvlaag blies door mijn haren. ‘Neem nou de gebroken ruit. Die is niet uit zich zelf kapot gegaan. Hoe zou dat gebeurd kunnen zijn?’ Met bemoedigende ogen kijk hij naar mij. Ik aarzelde.

    ‘Er is iets tegen aan gevallen?’
    ‘Ja, dat zou zomaar kunnen. Wat is er tegen aan gevallen? Hoe is dat gebeurd?’
    ‘Uhm… er is een bezem tegen aangevallen!’ Ik zei het met zoveel autoriteit als ik op kon brengen. ‘En die is gevallen omdat die werd tegen gehouden door een fiets.’
    ‘Precies.’ Ik moet hem hebben aangekeken met een blik die zei: ik ken nu de uitkomst van een som maar weet niet hoe ik aan het antwoord ben gekomen. ‘Allen dat is niet echt een spannend verhaal’ zei hij opkijkend van het zandpad. ‘Het is spannender om te kijken naar een kapotte ruit en te bedenken wat voor spannends is daar gebeurd?’ met zijn ogen op mij gericht zei hij. ‘Toch?’
    ‘Ja’ Zei ik vol overtuiging ‘veel spannender.’
    ‘Twee kleine jongens, niet veel ouder dan jij, speelde altijd naast de schuur.’ Met grote ogen keek ik naar mij opa. ‘Alleen mochten zij daar niet spelen van de boer van wie de schuur was. Op een dag werd de boer zo boos dat de jongens daar weer aan het spelen waren dat hij ze achterna kwam met een bezem.’
    ‘Hoe brak de ruit dan?’ vroeg ik.
    ‘De twee jongens besloten de boer een beetje te pesten. Daarom zochten ze kleine steentjes die ze om beurten tegen de ruit aan gooiden en telkens als de boer kwam kijken verstopte ze zich. Maar bij het laatste steentje dat de jongens gooiden brak de ruit. De jongens waren erg geschrokken en waren zelf naar de boer gegaan om hem te vertellen wat er gebeurd was. Omdat ze dat gedaan hadden was de boer niet boos geworden en had gezegd dat ze het niet meer mochten doen.’ Mijn opa keek mij aan en zei. ‘Dat is een veel spannender verhaal toch?’
    ‘Ja veel beter.’

    Wij waren bijna bij de oude eendenkooi waar hij altijd een rondje rond de vijver liep.
    ‘En de andere verhalen dan?’ Wij zetten de laatste stappen in het, met wilde bloemen gevulde, open veld.
    ‘Andere verhalen worden vertelt door een stem achter je in een brein. Op een terras in de warmte van de zon. Over dingen die je wenst, waar je jezelf in kunt verliezen. Zoals sprookjes met heksen en draken.’ Wij stapten de eendenkooi, omringd door hoge bomen, binnen. ‘En weer andere verhalen worden vertelt door je hersenen.’ Er waren niet zoveel eendjes, maar de schaduw maakt het er heerlijk koel. ‘Wanneer je ogen vallen op een situatie die je herkent of een beeld waarin je jezelf ooit bevonden heb. De verhalen die je leeft. De verhalen die beleeft…’ Zijn stem viel stil.

    Voor mijn gevoel is dat alles. Er is, zo ver ik mij kan herinneren, nergens meer over gesproken. Maar ik kan mij bijna niet voorstellen dat er geen enkel woord meer gesproken is op die weg terug naar zijn kleine huisje. Dat voor mijn gevoel aan de rand van de wereld lag.

    Ben zo terug – Bart

  • Klem!

    Het was iets voor middernacht toen ik mijn weg naar huis, met trein, voortzette vanaf het Centraal Station. De coupé vulde zich met de nachtelijke brakers, op weg naar hun thuis.

    Toen de trein zich in beweging zette begonnen de zacht gemompelde gesprekken zich in luidere vorm voort te manifesteren. De dag was lang geweest. De resten van reizigers waren nog duidelijk zichtbaar. De uitpuilende prullenbakken, een vergeten briefje, een lege kop koffie op het tafeltje bij het raam.

    Ik zat alleen. Te staren naar een leeg vel papier. Afgesloten van de buitenwereld door de muziek in mijn oren. Het was de laatste trein richting Den Helder, ik had moeten rennen om hem te halen en was blij dat ik nog kon zitten. De eerste zinnen waren onzin maar het hielp me om te schrijven. Vrij te denken en een begin te maken met een verhaal. De volgende stop. Tegelijkertijd met de trein hielden de gesprekken stil.

    Driftig heen en weer geloop van conducteurs. Een stem over de portofoon. Nogmaals de conducteurs maar nu in de andere richting. Ernstig kijkend, toch de wens uitsprekend voor een goeden avond. Met het weg rijden hervatten de gesprekken zich opnieuw. Het donker van buiten de coupé maakte de weerspiegeling, door het helle licht van binnen, nog sterker. Een ziekelijke groene reflectie kwam tot leven in de ruiten van de wagon. Een mandarijnenschil lag vertrapt onder een van de stoelen. Vergeten en onopgemerkt.

    ‘Het volgende station is…’ Een zware mannen stem klinkt schel over de intercom door de trein. ‘… Zaandam, na deze stop zullen wij nog verder gaan in de richting van Uitgeest, Castricum, Heiloo en Alkmaar en dan verder richting Den Helder. Het volgende station is Zaandam.’ Met een klik stopt de stem. Twee dames verlieten lachend de coupé. Een nieuwe groep mensen stapte in en probeerde een plaatsje te vinden om te zitten. Het was warm binnen en ik had mijn jas los geknoopt. Mijn tas stond tussen mijn voeten, mocht het nodig zijn kon er iemand naast mij gaan zitten.

    De deur naast mij zwaaide open terwijl een meneer zich naar binnen wrong. Hij keek de wagon door een plofte zich naast mij neer. Hijgend, zijn voorhoofd bezweet. Zodat hij goed kon gaan zitten, bedacht ik mij iets meer naar het raam op te schuiven. Pas toen merkte ik dat mijn open jas half op zijn stoel moest hebben gelegen. Zodat hij daar nu op zat. De reutelende ademhaling bleef zich door mijn met muziek gevulde oren dringen. Nog voor dat de trein verder ging had de man zich uit het hengsel van zijn tas gewurmd. Met zijn tas op schoot bleef hij zitten.

    De zure geur van oud zweet en de alcohol die met elke adem meekwam. Ik voelde me opgesloten. De ruimte te klein om het op enige manier te ontwijken. De warmte maakte mij misselijk. Mijn handen koud, onbruikbaar. Zijn haren waren kort, maar lang genoeg om zich aan zijn voorhoofd vast te plakken. Na een paar minuten pakte hij zijn tas en begon te rommelen. Zijn ellenboog raakte mijn arm. Het helle licht, de woorden die mijn brein bleven vullen totdat het zou overstromen. Niet te schrijven, mijn handen wilde niet. Probeerde mijn jas terug te krijgen, zonder er iets van te zeggen. Een fles rode wijn komt uit zijn tas tevoorschijn. Het zuigende geluid van zijn longen naar de benodigde adem. Hij zette de fles aan zijn mond en met een grote slok dronk hij de klokkende wijn. Ik draaide mij steeds meer richting het raam. Probeerde mij te concentreren op de pagina, de muziek, alles behalve de geur en de man. De groene reflectie hielp mij niet. Ik leek wel zeeziek in deze ruit.

    De mannen in de groep verderop waren luidruchtiger dan eerst. Een grijze man met bruin gezicht door teveel zon, liet de gesprekken over zich heen komen alsof hij er niets mee van doen had. Toch lachte hij door de grappen die zij maakten.

    ‘Het volgende station is Uitgeest’ een klik en de stem was weg. De man naast mij pakt zijn telefoon uit zijn broekzak. Zijn dikke vingers probeerde de weg naar berichten te vinden. Drie keer moet hij het opnieuw doen. Zijn andere hand was bezig met het los ritsen van zijn windjack. Met het openen van zijn jas verdronk ik in een nieuwe walm van zweet. Ik trok mijn schouder omhoog maar werd gestopt door mijn klemzittende jas. ‘Station Uitgeest.’ klinkt het nasale geluid door de trein. Een groep mensen verlaat de trein. Lachend na een gezellige avond uit. Twee jonge meiden liepen giechelend achter hen aan, alsof Ronald Giphart ze had bedacht.

    Een mevrouw aan de andere kant van de wagon is tegen de ruit inslaap gevallen en de man naast haar sluit zo nu en dan zijn ogen. De kruimels op de grond schrapen over de vloer als ik mijn voeten voorzichtig verschuif. Twee oudere dames kwamen luid lachend binnen gelopen. De man, zijn haren waren onder tussen volledig doorweekt en de pareltjes zweet, tot stroompjes verworden. Met een grote rode zakdoek droogde hij zijn gezicht. De fles zette hij opnieuw aan zijn mond, stopte hem weer weg en begon een bericht te typen.

    Toen de dames een plek gevonden hadden en de trein zich weer in beweging had gezet, was er aan de andere kant van het gangpad een dubbele plaats over. Hij stond op en plofte languit neer op de twee onbezette plaatsen. De bevrijding!

    Ben zo terug – Bart

     

     

     

     

  • Afspraak op centraal station

    Nog voor hij aan kwam, was hij al te laat. Het spoor leek hem tegen te werken. Het uren durende perron kwam eindelijk tot een eind. Om na korte tijd zich weer te vullen voor een volgende reis. De omgeving snel, vol emoties die hij in de tijd niet plaatsen kon. Zijn haast. Er werd gerend, gegild en omgeroepen. Tassen werden mee gesleept. Naast zijn oor, de gesproken litanieën van een ongekende taal. De stappen van een geremd persoon. Op het automatisch voort bewegend trap-transport. Kort zijn adem, een koffer blokkeert de voortgang. Tot de laatste tree. Als een kudde vrijgelaten, waaiert zij uiteen. De gehaaste stappen die hij zetten richten zich tot zijn gewenste plaats. Nog voor hij die bereiken kon trilde zijn telefoon. Een bericht van een gestrande reiziger.

    “Ik ben te laat, ik kom zo meteen.”

    Zijn stappen vertragen, er is nog tijd. Zijn ogen lezen de weerspiegelde haast die hij eerder in zijn borst kon voelen, nu is zij buiten zijn lichaam getreden. Hij kijkt naar haar, en leest haar in iedere persoon die hem in zijn voortgang voorbij streeft. Pas als hij zijn standplaats heeft gevonden is zijn haast niet meer. Zijn adem verstild en langzaam lijkt hij uit het publiek te verdwijnen, zijn ogen zijn alleen nog daar.

    Tikkende hakken, bonte jassen, schaterlach en damestas. Een man zit verstild te drinken, zijn pet is verschoven en zijn jas, scheef. Zijn schoenen hebben meer gelopen dan hij lijkt te hebben geleefd. Totaal van alle hectiek verlaten. De grote hal een uitgangspunt. Halve haantjes die elkaar daar ontmoeten, afscheidnemende geliefde alles in bedompte taal. Dan spreekt een stem vanuit de hemel en schept enige orde in dit heelal. Vluchtig, lopen er wat mensen. Opeens een duidelijke weg. Een grote rugtas stort ter aarde, zijn eigenaar zakt langs een pilaar ineen. Vermoeid door zijn gewichtig reizen, drinkt hij uit een oude fles wat water. Steunend op zijn wandelstok baant een oude man zijn weg. De glimlach laat zijn gezicht herleven, bij de aanblik van dit feest.

    Een groepje mannen, konijnenoren. Een steelse blik naar kont, borst of dij. Twee handen die zich verstrengelen ongebroken in de rij naar buiten, hordes mensen. Een eindeloze stroom. Of er steeds meer mensen gaan dan komen.

    Een nieuw bericht haalt hem uit zijn kijkende trance.

    “Ik ben daar over 10 minuten.”

    Ben zo terug – Bart