Tag: reis

  • Om

    Vinnig tikkende naaldhakken lopen mij voorbij. Linksaf. Het overleven op de kinderkopjes. Aan de overkant van het water klinken luide stemmen in een samenzang, onverstaanbaar. Het licht is gehuld in grijze wolken. Een groepje studenten loopt mij tegemoet. Hun gesprek is te lezen in de lucht, met ieder woord een wolkje. Linksaf. Een zoete walm uit een patisserie overvalt mij. Ineens ben ik terug in Frankrijk. De latente warmte in mijn gedachte, vult mijn lichaam, dat even nog door de snijdende wind was afgepakt. Ik was jong, de zoete broodjes vulden mijn mond met speeksel. De zon was warm, de straat rustig en loom. Als een verwonderd kind had ik met mijn handen tegen de ruit staan kijken naar al dat zoets. De bakker was vanachter zijn toonbank gekomen om mij voor zijn etalage weg te jagen. Een schrale bierlucht vult mijn neus. Terug ben ik, terug in de straat vol drommende toeristen. Linksaf. Een koopman roept zijn waren om. Terug onder de grijze wolken in de snijdend koude wind. Een sterke windvlaag ontneemt mij even de adem. Zoals mij, als kleine jonge de adem werd ontnomen op het stormende strand. Mijn opa moest mij staande houden en trok mij mee door het rulle zand. Linksaf. Stilstand, geen beweging meer. Een groep Chinese toeristen waaiert uit de smalle deur van de bus. Voetje voor voetje, tergend langzaam sleep ik mij door de menigte. Dan ben ik weer waar ik begon.

    Ben zo terug – Bart

  • Alleen

    Dat is lang geleden, dacht ze. De verzameling foto’s op haar vleugel in het kleine appartement bekijkend. Twee dagen terug was ze drieënnegentig geworden. Haar handen konden de toetsen die zij altijd met zoveel zekerheid had aangeslagen niet meer goed vinden. Haar ogen waren wat achteruit gegaan en de stem waarmee zij iedereen wist te betoveren was niet meer wat hij ooit geweest was. Zij prees zichzelf gelukkig dat zij zich kon neerleggen bij de omstandigheden en een weg kon vinden om nog te doen wat ze kon. Haar handen hielden het glas rode wijn vast op de rand van de vleugel terwijl zij haar ogen langs de foto’s liet glijden.

    De foto genomen onderaan de Eifeltoren. Een romantische avond. De prille liefde die opbloeide tussen haar en een jonge muzikant die met haar mee de wereld rondreisde. Hij had haar meegenomen naar een klein restaurantje waar zij in het half duister zinnen in elkaars oren fluisterden. Hij had de wijn uitgekozen. Goedkope rode wijn waar je tanden van verkleurden bij de eerste slok. Maar het maakte niets uit, ze was gelukkig. Hij had haar een leven beloofd, een leven dat niet alleen bestond uit het reizen van stad naar stad maar een leven met een thuis en met kinderen. Met de genoegen van een kleine woning waar zij zich terug konden trekken, zich konden afsluiten van de wereld.

    En de foto waarin zij nog zoveel jonger was. Een vakantie met haar ouders en een vriendin van school naar een van de Griekse eilanden. De foto was genomen aan de kant van een landweg. Zittend in het hoge groen gele gras allemaal met een beker drinken. Het was ongelofelijk heet geweest en ieder half uur hadden ze gestopt om iets te drinken, het liefst in de schaduw van een paar grote bomen. Op alle gezichten kon je de vrolijkheid aflezen en tegelijkertijd allemaal even moe. De zon kleurde alles oranje, het moet aan het eind van de dag zijn geweest. Dat was nog voor haar carrière begon, nog voor alle onzekerheid, nog voor alle hectiek van het rondreizen met een gezelschap.

    Een foto van een fotograaf die een concert had bijgewoond en op een goed moment de juiste foto had genomen. De foto was in zwart/wit je kon alleen haar zien in een spot verder leek de wereld niet te bestaan, alles viel weg in het zwart. Het was een van de eerste grote successen toen zij nog maar net was begonnen met optreden en de zaal werd weggeblazen door haar talent. Het was voor haar, als zij een moment moest aanwijzen, daar waar haar eenzaamheid begon. Op een foto van dezelfde man, de laatste in de serie, kon je het verschil goed zien. De opluchting na het laatste optreden van de tour, maar overweldigend was het gezicht van een vrouw die op was. Te moe om nog verder te gaan. Ze herinnerde zich het moment dat ze van het toneel afkwam en de tranen begonnen te vloeien. Ze had ze de hele avond binnen gehouden. “De mensen kwamen niet voor een huilende diva, zij wilden een optreden zien”.

    Een foto van een leeg theater twee mensen die elkaar omhelzen in het midden van het podium. Het was opnieuw een liefde die nooit iets werd. Het was die keer haar manager. Een persoon die ze nooit had moeten vertrouwen maar die haar leven binnen was gestormd en met even veel storm bezit van haar vertrouwen had genomen. Haar muzikanten hadden haar proberen te waarschuwen maar het had geen indruk gemaakt.

    Zo had iedere foto een verhaal, ieder object in haar kleine twee kamer appartement. En nu, nu was zij nog alleen. Haar leven had nooit gezorgd voor kinderen of een thuis. Een man waarmee zij haar leven kon delen. Zij had alleen de foto’s en herinneringen van een leven dat niet iedereen zich zou kunnen voorstellen. Natuurlijk waren er de eerste tijd nog de mensen die zij kenden. Van de tournees die zij met hen had gedaan. Maar zij was altijd de jongste geweest. Nu was zij alleen de oudste geworden.

    Ben zo terug – Bart

  • Frans

    ‘Bonjour!’ De man zijn stem klinkt helder en zijn ogen glimmen als hij de uitspraak doet.
    ‘Bonjour. Ça va?’ zeg ik als ik hem voorbij zie lopen. Zijn grijze haren zijn keurig gekapt. Hij loopt met een tasje onder zijn arm zoals elke dag, naar de winkel op de hoek om zijn krantje te kopen. Meestal is dat één keer maar de laatste tijd is dat wat vaker. Zijn leeftijd begint sporen na te laten in zijn brein. Hoewel dat zijn vrolijkheid niet ondermijnd.
    ‘Ça va bien!’ beantwoord hij mijn vraag terwijl hij mij al voorbij is gelopen. Om het gesprek te classificeren voegt hij er nog en passant aan toe ‘Dat is Frans’.

    In zijn vakantie in Frankrijk bij de schoonouders van zijn dochter, had hij het “bonjour” opgevangen. Iets wat iedereen daar zei als men elkaar tegen kwam. Het beviel hem.
    Het was een gewoonte geworden in de korte tijd die hij daar was verbleven en de hele buurt was er van op de hoogte en speelde mee. Een Franse woord, gebruikt in het midden van Amsterdam, als onderdeel van de zomer.
    Op de camping was hij als een loopjongen van de caravan naar het waslokaal heen en weer gelopen. Eerst was hij zijn tandenborstel vergeten, toen hij die op ging halen vergat hij de beker die hij van de eerste keer nog in zijn handen had. Toen hij terug ging om zijn beker te halen, had hij zichzelf op de wastafel gehesen om uit te rusten. Er waren wat andere gasten die hem gevraagd hadden of het allemaal goed ging maar hij had hen met een glimlach weggewoven.

    Na een half uur was zijn vrouw hem gaan zoeken. Toen zij halverwege zag dat hij aan de koffie zat bij een Frans gezin. ‘Bonjour!’ zei hij met verrukt genoegen en herkenning in zijn stem toen hij haar zag staan. ‘Dat is Frans!’ voegde hij er met even veel genoegen als trots aan toe. ‘Ik ben Frans aan het leren’. De moeder van de twee spelende meisje bij de tent vertelde in gebroken Nederlands aan zijn vrouw dat ze hem hadden mee genomen omdat de man niet meer wist waar hij naartoe moest. Zij moest glimlachen om de bizarre situatie waarin zij haar man terug gevonden had.

    ‘Ik ben iets vergeten.’ zei hij van de week opeens. Hij was al langs gelopen met zijn krant op weg naar huis. Maar nu was hij weer op weg de andere kant op. ‘Ik moet het even ophalen.’ Hij schudde zijn hoofd, de frons op zijn voorhoofd was diep. Opeens klaarde zijn hele gezicht op en het licht kwam weer terug in zijn ogen. Onhandig zette hij een stap, keek mij aan en zei: ‘ik moet gaan’. Toen hij een paar stappen verder was zei hij: ‘mijn portemonnee!’ Een glimlach trok over zijn gezicht terwijl hij hoofdschuddend verder liep. Op zijn weg terug stopte hij even bij mij. ‘Gelukkig is het warm en droog, dan vind ik het allemaal niet zo erg. Als ik maar weet waarom ik terug moet.’ Zonder op een antwoord te wachten stapte hij weer op. ‘Bonjour’ zei hij ‘Dat is Frans hè’

    Ben zo terug – Bart

  • 50 woorden #2 + prozagedicht

    De oude dame

    Haar lange bruine jas valt open als zij gaat zitten. Het tasje omklemt zij met iets teveel kracht waardoor haar vingers wit zien. Haar rok omhelst haar schenen die naar haar bruin leren instappers leiden. Beide voeten staan met de precisie van een Chinese parade naast elkaar.

    De coupé (vrij naar afsluitdijk van M. Vasalis)

    De geest van de coupé spiegelt in de ramen. Een jongeman kijkt iets te scherp, probeert met zijn blik te doorgronden. Verder weg in de trein kijkt een gezicht om zich heen, een vrolijke lach. De lichten van het perron doen alles weer verdwijnen en terug in mijn warme stoel begint de trein opnieuw te rijden. En als opgeroepen, de geesten weer verschijnen. Heeft zijn blik een schijn van blijdschap als hij terug keert, om mij verder te bekijken.

    Ben zo terug – Bart

  • Amnesie #1

    Het beeld was wazig, onscherp. Donkere figuren en alles in een oranje/geel licht. Het leek alsof ik het van een afstand bekeek, alsof ik het alleen aanschouwde. In eerste instantie kon ik maar vaag zien dat er figuren stonden, vaag zoals je ziet wanneer je net wakker word en je ogen moeten nog wennen aan het felle licht. Na enige tijd vurig knipperen met mijn ogen om beter zicht te krijgen stopte ik, het hielp me niets. De stemmen klonken geïrriteerd. Wat was het oranje/gele licht. Kwaad door iets, of beter gezegd over iets. Opeens herkende ik de kleur de snelweg. Het duurde enkele minuten voor dat ik door kreeg dat er iemand op de grond lag. Lantarenpalen langs de snelweg hadden zo’n kleur licht. De andere stonden om hem heen. Een kreet vol pijn en angst klonk door de nachtelijke scene. Het waren allemaal mannen. De jonge die in het midden lag keek mij recht in m’n ogen aan.
    ‘alsjebl-ieft’ Zijn stem schokte door een trap in zijn buik. De Zilvergrijze auto achter me kwam me griezelig bekend voor. De deuren stonden open, zoals deuren openstaan als je snel een auto verlaat. In de bijrijders stoel lag een rugtas, zwart met grijze ritsen en een sleutelhanger van Micky. Mijn rugtas. Mijn auto? ‘help me alsjeblieft’ Een doffe klap, en stilte. Niet alleen de persoon die had gevraagd om hulp maar de hele scene kwam tot stilstand.

    De witte lakens plakte aan mijn armen en borst van het zweet. De kamer was donker, iets verderop herkende ik de piep van een hartslagmeter die je ziet in ziekenhuizen. Duwend met mijn armen probeerde ik me te ontdoen van de dekens, toen ik er achter kwam dat mijn pols vast zat aan de rand van het ziekenhuisbed. Ik probeerde me te ontspannen door mijn hartslag weer omlaag te krijgen. Ik probeerde iemand van het ziekenhuis te alarmeren te laten weten dat ik wakker was. Mijn stem weigerde geluid te produceren, nergens kon ik een alarm vinden. De kamer tolde rond mij terwijl ik als een krankzinnige probeerde contact te maken. Met iemand, het maakte me niet uit wie. Terwijl ik mijn hoofd weer neer lag op mijn kussen werd het langzaam zwart om mij heen.

    Licht flitste langs mijn ogen. De autoruit waar ik tegen aan lag besloeg met elke ademhaling. De tiewrap waarmee mijn armen achter mijn rug waren vast gesnoerd sneed in mijn polsen, en maakte het onmogelijk voor me om weer rechtop te gaan zitten. Een stekende pijn in mijn neus en bloed dat langs het raam en de deur naar beneden liep hielp me bij bewustzijn te blijven.
    ‘We moeten van hem af’ de stem klonk stoer maar beefde van onzekerheid. Even werd alles zwart.
    ‘Ik hoop toch, dat hij niet dood is’ de stem klonk diep en angstig. Mijn zicht was nog niet volledig terug alles was wazig en donker.
    ‘Als we snel zijn hebben we nog tijd om hem ergens te dumpen’ zei de tweede persoon die in de bijrijdersstoel zat. Voor ik me kon verzetten of kon pleiten om mij te laten leven zakte ik weer weg.

    Ben zo terug – Bart

  • Tussen Berlijn en Hippolytushoef

     

    Toen ik de huiskamer inliep maakt de telefoon mij alert op een binnenkomend bericht. Op het scherm alleen een naam, David (Duitsland). Zijn volgende zet in onze schaakpartij, dacht ik. Een spel tussen twee huizen en landen. Mijn gedachten gleden oncontroleerbaar af naar de zomervakantie waarin ik hem leerde kennen. Mijn moeder had mij meegenomen naar Berlijn waar zij een echtpaar kende die haar hadden uit genodigd om een paar weken bij hen te blijven. Mijn eerste vakantie als onhandige tiener die zijn vader en oudere broer had verloren bij een ongeluk. Gevuld met onzekerheid en gevoelens die mij, maar meer nog de mensen om mij heen, ongemakkelijk maakte. Verlegen stelde ik mij voor aan de mensen in de huiskamer waar wij werden binnengelaten. Het echtpaar verwelkomde ons met alle liefde die in hun huis aanwezig was. Hoewel David niet in de woonkamer was bleek uit alles dat er nog iemand bij het gezin hoorde. De moeder nam mij mee naar een gesloten deur van waarachter luide muziek hoorbaar was.
    ‘Dit is David!’ schreeuwde ze over de muziek, terwijl ze zonder kloppen naar binnen liep. In het Duits sprak ze bits een paar woorden tegen haar zoon en draaide de volumeknop van de stereo omlaag. ‘Jullie moeten zijn kamer delen ben ik bang.’ Zonder verder nog iets te zeggen liep ze de kamer uit. Een breedgeschouderde, blondharige jonge met staalgrijze ogen hing over zijn bed gedrapeerd.
    ‘Gooi je koffer maar op de grond.’ zonder mij aan te kijken wees hij naar een hoek van zijn kamer.
    ‘Mijn naam is Marc.’ zei ik onzeker. Zijn ogen schoten van de platenhoes in zijn handen naar mijn rood aanlopende gezicht.

    De zomer had elk stukje van de stad verwarmt, zodat wij ’s avonds vaak naar Tiergarten gingen om te zwemen en de schaduw van de bomen op te zoeken. Zijn groep vrienden waren steevast aanwezig en ik was de jongen die op sleeptouw werd genomen. Die laatste avond waren wij met een grote groep en speelde een spel waarbij er uitdagingen waren.
    ‘Waar zijn de toiletten David?’
    ‘Zeik maar tussen de bomen.’ zei hij zijn wenkbrauwen optrekkend. Ik hoorde de stemmen van de groep fluisteren en lachen terwijl ik weg liep. Tussen de bomen vandaan komend stond hij vlak voor mij. Hij pakte mijn hoofd vast en plantte zijn lippen op die van mij terwijl hij zijn tong naar binnen drukte. Alle warmte in de stad werd in mijn lichaam opgenomen en specifiek naar mijn hoofd geleid. Hij trok zijn gezicht weg bij het mijne en nog voor ik iets kon doen greep hij mij in mijn kruis. Met een smerige glimlach fluisterde hij ‘Jij bent er zo één, hè?’ Hij legde zijn arm over mijn schouder en zei ‘ik wist het al meteen.’

    Ik opende het bericht en las de letters en cijfers. Terwijl ik zijn schaakstuk op het bord verplaatste kreeg ik een tweede bericht, bestaande uit één enkel woord. “Schaakmat!”

    Ben zo terug -Bart

  • Gesprek Onderweg #3

    Dit is het derde deel van de serie Gesprek Onderweg. Het eerste deel kunt u hier vinden.

    Als wij ’s avonds terug komen in het hotel na onze “verkenningstocht” laat ik mij op het bed vallen. Ons bed staat onder schuine muur waarin een dakraam ons een blik op de sterren biedt. Een eerste regendruppel valt zacht op het raam, de kamer is koel zelfs na de warme dag die nu word afgesloten met een regenbui. Thijs stond in de deuropening van de badkamer naar mij te kijken.
    ‘Waar denk je aan?’, vroeg hij zijn arm tegen de koude stalen deurpost aandrukkend. Ik bleef staren naar de regendruppels die zich met elkaar verbonden in een stroom over het glas.
    ‘Wat zou er over dertig jaar nog zijn? Waar zouden wij zijn?’, ik drukte mij met mijn ellenbogen half op. ‘Wie ben ik? Kun je mij zien?’, voegde ik er met een glimlach aan toe. Zijn gezicht vertrok van serieus, tot een lach. Een twinkeling speelde in zijn ogen.
    ‘Kun je ook serieus antwoord geven?’ vroeg hij toen hij naast mij op het bed kwam liggen. Langzaam liet ik mij weer terug op het matras zakken.
    ‘Dat ik wil dat het altijd zo blijft.’ Ik draaide mijn hoofd naar Thijs die steeds naar mij had liggen kijken. Ik probeerde, onsuccesvol, niet te laten merken dat het leuk bedoeld was.
    ‘Zwelg?’ vroeg hij.
    Ik lachte. ‘Ben pas net begonnen! Ik wil dat wij voor altijd samen blijven, dat wij de wereld over reizen en dat jij altijd even leuk blijft, nooit een ander vindt en dat wij samen oud worden.’ In zijn ademhaling kon ik de lach horen die hij probeerde te onderdrukken. Demonstratief zuchtte ik en zei ‘doe jij het licht uit, schat!’, zoals ik altijd doe als ik ga slapen, draaide ik mij op mijn zij en deed mijn ogen dicht. Ik voelde het matras veren met de stille lach die zich ergens achter mijn rug bevond.
    ‘Ik ga heel snel bij je vandaan als je zo wordt!’ Zijn hand trok mij terug op mijn rug. ‘Ik meen het, Max,’ zei hij uitdagend. Hij streelde mijn arm en keek naar mijn gezicht.
    ‘Dat is goed’ zei ik ‘maar wat wil je dan dat ik denk?’
    ‘Bedenk maar een verhaal.’ zei Thijs een wenkbrauw optrekkend.
    ‘Een verhaal… een verhaal… Er was eens een jongetje dat …
    ‘Nee, geen sprookjes. Een verhaal.’
    ‘Oké. Kijkend naar de sterren, zittend op een muurtje aan de rand van het water, zat een jongen. Hij leek te wachten op iets of iemand. Zijn naam was Thijs,’ zei ik met mijn blik gericht op de sterren. ‘Ik kwam aanlopen en zag hem daar alleen zitten, met zijn rug naar mij toe. Ik weet nog dat ik bij hem ben gaan zitten omdat ik medelijden met hem had, hij zat daar helemaal alleen. Verder weet ik eigenlijk niet wat er gebeurd is, ik was nogal dronken.’
    ‘Fijn dat je me verblijdt met jouw kant van het verhaal van onze eerste ontmoeting.’ Thijs draaide zijn hoofd naar mij toe terwijl de regendruppels steeds luider op het dakraam tikten. Na een lange stilte waarin alle geluiden van het hotel verdronken in de regen, zei ik ‘geen verhalen meer, we leven gewoon in het nu. Misschien is dat de beste manier om verhalen te maken.’ Ik draaide mijzelf dichter naar hem toe en gaf hem een zoen op zijn wang. ‘Dat krijg je er van.’ Zei ik tegen hem.
    ‘Lief,’ zei Thijs ‘maar nu een echte zoen.’

    Ben zo terug – Bart

  • Zomergast

    Dit verhaal begint met een stem, onduidelijk nog, te ver weg om de woorden te begrijpen. De tongval van deze persoon doet vermoeden dat hij de wereld heeft gezien. Steeds duidelijker word de stem. Als de man dichterbij komt lijkt er een gitaar met zijn stem mee te spelen. Met elke stap wordt zijn stem beter hoorbaar. In plaats van te vertellen lijkt hij te zingen, in een duet met zijn gitaar. En dan stopt de stem even als hij mij in het vizier krijgt, als ik hem gegroet heb en hij mij neemt hij plaats op een laag hangende tak aan de kant van de zandweg. Ik vraag hem waar hij vandaan gekomen is en de man neemt zijn gitaar ter hand. De melodie die zijn vinger spelen, eerst nog voorzichtig alsof de muziek nog van zijn hoofd naar zijn vingers moet vloeien, maar langzaam steeds sneller. De melodie met elke afgeronde regel complexer. Zijn muziek is vrolijk alsof de lente dichterbij is dan die in werkelijkheid is. Het brengt mij de vrolijkheid van een vroege lentemorgen. Dan fluit hij een tegenpartij die de hoogte in schiet zoals de ontwakende vogels in de morgen hun geluid opnieuw laten horen.

    Zijn stem voegt zich weer bij zijn muziek makende vingers en zingt van zijn paden, boottochten over de eindeloze blauwe oceanen en de wereld vol van avonturen. De gebruiken en gewoonten die hij heeft leren kennen. De plaatsen die hij als reiziger heeft gezien en achter zich heeft gelaten, waarvan hij met elke regel bewijst dat hij daar iets van heeft mee genomen. Als zijn stem en zijn gitaarspel wegsterven, vraag ik zonder enige twijfeling om meer. De volgende melodie serieuzer met een verhaal over gewonnen veldslagen en helden van weleer. De lente vond zijn weg en de zomer ging te snel. Steeds zaten wij aan de rand van die zelfde zandweg. De dag voor de man met zijn gitaar zijn spullen pakte en ons weer achter zich liet, kwam hij nog één maal bij mij aan de kant van de weg zitten. Hij leerde mij zijn lied te zingen. Als ik zijn taal kon spreken zou ik een lied voor hem weven. Toen liet hij ons achter zich, zoals hij altijd deed, onze gast voor zomer.

    (Voor het lied waar dit door is geïnspireerd klik hier.)

    Ben zo terug – Bart

     

     

  • Gesprek Onderweg #2

    Dit het tweede deel van een eerdere blog. Hier kun je het eerste deel vinden.

    We liepen het perron af naar de uitgang. Van boven dalen we af de stad in. Thijs heeft zijn briefje alweer tevoorschijn gehaald. Onderaan de trap begint hij te zoeken naar een straatnaambordje. ‘Welke straat moeten we hebben?’ zeg ik als ik zijn schouder beetpak om zijn aandacht te trekken. Terwijl ik dit doe heeft hij al gevonden wat hij zocht en zegt tegen mij.

    ‘Die kant moeten we op. Als ik het goed heb kunnen we dan de eerste…’ hij kijk op zijn briefje en draait zijn hooft naar links dan naar rechts. ‘…misschien moeten we toch die andere kant op.’ Thijs kijkt weer op, kijkt de straat in en zegt dan uiteindelijk ‘We gaan toch eerst die kant op dat kruispunt is dichterbij dan weten we het direct.’ Bijna alles is gesloten rond dit uur dus is er niemand op straat om te vragen welke kant we op moeten. ‘Denk je dat we direct op de kamer kunnen?’ vraag ik. De zon staat recht boven ons. Eén enkele auto steekt de kruising over. Hoogstwaarschijnlijk een toerist. ‘Deze kant op, dit is de kruising die we moeten hebben. De volgende straat moeten we rechts, dan is ons hotel aan de andere kant van dat blok.’ Zijn ogen glinsteren in het licht en een lach speelt rond zijn mond. Met grote passen loopt hij verder de straat over.

    ‘Welkom, waar kan ik u mee helpen?’ zegt de mevrouw achter de balie, als ze de mensen voor ons de weg heeft gewezen naar hen kamer. Ik laat Thijs het woord doen en sta wat verloren bij het gesprek.
    ‘Er is een kamer gereserveerd op naam van Einder.’ zei Thijs. Ze kijkt naar haar scherm.
    ‘ U komt met twee personen? De heer T. E. Einder en de heer M van der Laan’
    ‘Dat klopt.’ Thijs kijkt mij met een glimlach aan en knipoogt. De mevrouw achter de balie was zo druk met haar scherm bezig dat ons spel haar totaal  ontgaan.
    ‘Ik heb even voor u gekeken naar een kamer met twee losse bedden.’ Thijs kijkt mij even verward aan en daarna weer naar de mevrouw. ‘Maar helaas hebben we op dit moment geen andere kamers beschikbaar.’ gaat ze onverstoord verder. ‘Ik kan me voorstellen dat u liever beide een eigen bed heeft.’ Ik glimlach. ‘O, dat is geen probleem hoor.’ zeg ik tegen haar. Ik geef de tassen die ik steeds heb vast gehouden aan Thijs en neem het gesprek over.
    ‘Wilt u dat we u op de hoogte houden mocht er een kamer met twee losse bedden vrij komen.’ Thijs geeft mij de papieren voor het inchecken en loopt naar de andere kant van de lobby. Ik ken dat gezicht, onweer. Ik kijk op van de papieren voor het inchecken. ‘Dat is echt niet nodig.’ zeg ik rustig.

    Als de kamer deur in het slot valt begint Thijs. ‘Ik snap niet dat jij zo…’ Hij had zich in moeten houden onderweg naar onze kamer. Zó rustig als het was op straat des te drukker is het in het hotel.
    ‘Ik snap niet waarom het voor mensen onmogelijk schijnt te zijn om na te denken!’ zegt hij. Terwijl hij zijn schoen met alle macht van zijn voet probeert te rukken. Ik trek mijn wenkbrauwen op ‘Werkelijk’ zeg ik terwijl ik met mijn armen over elkaar gevouwen in de opening naar de badkamer blijf staan. Thijs laat zijn voet met de schoen los en laat zijn armen langs zijn lichaam op het bed rusten.
    ‘Ik ga met mijn beste vriendin op vakantie en zij word mevrouw Einder genoemd, een mevrouw geeft aan dat “deze gelegenheid ook een prachtige trouw locatie is”, waarom kunnen mensen niet in eerste instantie aan nemen dat…’
    ‘Wat?’ zeg ik tegen Thijs. ‘Wat, vrienden zijn? Dat was wat deze mevrouw toch deed?! En nu ben je evengoed boos…’ ik glimlach naar hem. ‘Luister’ zeg ik terwijl ik naar hem toe loop. ‘Zij bedoelde er niets mee, zij dacht dat we vrienden waren die het misschien prettiger vonden om allebei op een eigen bed te slapen. Punt. Meer niet.’ Ik sla een arm om zijn schouder en kus zijn wang. ‘Mijn kleine prinsje…’ zeg ik zacht. Een pruillipje geeft me aan dat hij niet meer heel serieus is. ‘Zo, over’ plaag ik hem lachend, ‘dan gaan we er nu een leuke dag van maken.’

    U kunt hier verder lezen.

    Ben zo terug – Bart

  • Klem!

    Het was iets voor middernacht toen ik mijn weg naar huis, met trein, voortzette vanaf het Centraal Station. De coupé vulde zich met de nachtelijke brakers, op weg naar hun thuis.

    Toen de trein zich in beweging zette begonnen de zacht gemompelde gesprekken zich in luidere vorm voort te manifesteren. De dag was lang geweest. De resten van reizigers waren nog duidelijk zichtbaar. De uitpuilende prullenbakken, een vergeten briefje, een lege kop koffie op het tafeltje bij het raam.

    Ik zat alleen. Te staren naar een leeg vel papier. Afgesloten van de buitenwereld door de muziek in mijn oren. Het was de laatste trein richting Den Helder, ik had moeten rennen om hem te halen en was blij dat ik nog kon zitten. De eerste zinnen waren onzin maar het hielp me om te schrijven. Vrij te denken en een begin te maken met een verhaal. De volgende stop. Tegelijkertijd met de trein hielden de gesprekken stil.

    Driftig heen en weer geloop van conducteurs. Een stem over de portofoon. Nogmaals de conducteurs maar nu in de andere richting. Ernstig kijkend, toch de wens uitsprekend voor een goeden avond. Met het weg rijden hervatten de gesprekken zich opnieuw. Het donker van buiten de coupé maakte de weerspiegeling, door het helle licht van binnen, nog sterker. Een ziekelijke groene reflectie kwam tot leven in de ruiten van de wagon. Een mandarijnenschil lag vertrapt onder een van de stoelen. Vergeten en onopgemerkt.

    ‘Het volgende station is…’ Een zware mannen stem klinkt schel over de intercom door de trein. ‘… Zaandam, na deze stop zullen wij nog verder gaan in de richting van Uitgeest, Castricum, Heiloo en Alkmaar en dan verder richting Den Helder. Het volgende station is Zaandam.’ Met een klik stopt de stem. Twee dames verlieten lachend de coupé. Een nieuwe groep mensen stapte in en probeerde een plaatsje te vinden om te zitten. Het was warm binnen en ik had mijn jas los geknoopt. Mijn tas stond tussen mijn voeten, mocht het nodig zijn kon er iemand naast mij gaan zitten.

    De deur naast mij zwaaide open terwijl een meneer zich naar binnen wrong. Hij keek de wagon door een plofte zich naast mij neer. Hijgend, zijn voorhoofd bezweet. Zodat hij goed kon gaan zitten, bedacht ik mij iets meer naar het raam op te schuiven. Pas toen merkte ik dat mijn open jas half op zijn stoel moest hebben gelegen. Zodat hij daar nu op zat. De reutelende ademhaling bleef zich door mijn met muziek gevulde oren dringen. Nog voor dat de trein verder ging had de man zich uit het hengsel van zijn tas gewurmd. Met zijn tas op schoot bleef hij zitten.

    De zure geur van oud zweet en de alcohol die met elke adem meekwam. Ik voelde me opgesloten. De ruimte te klein om het op enige manier te ontwijken. De warmte maakte mij misselijk. Mijn handen koud, onbruikbaar. Zijn haren waren kort, maar lang genoeg om zich aan zijn voorhoofd vast te plakken. Na een paar minuten pakte hij zijn tas en begon te rommelen. Zijn ellenboog raakte mijn arm. Het helle licht, de woorden die mijn brein bleven vullen totdat het zou overstromen. Niet te schrijven, mijn handen wilde niet. Probeerde mijn jas terug te krijgen, zonder er iets van te zeggen. Een fles rode wijn komt uit zijn tas tevoorschijn. Het zuigende geluid van zijn longen naar de benodigde adem. Hij zette de fles aan zijn mond en met een grote slok dronk hij de klokkende wijn. Ik draaide mij steeds meer richting het raam. Probeerde mij te concentreren op de pagina, de muziek, alles behalve de geur en de man. De groene reflectie hielp mij niet. Ik leek wel zeeziek in deze ruit.

    De mannen in de groep verderop waren luidruchtiger dan eerst. Een grijze man met bruin gezicht door teveel zon, liet de gesprekken over zich heen komen alsof hij er niets mee van doen had. Toch lachte hij door de grappen die zij maakten.

    ‘Het volgende station is Uitgeest’ een klik en de stem was weg. De man naast mij pakt zijn telefoon uit zijn broekzak. Zijn dikke vingers probeerde de weg naar berichten te vinden. Drie keer moet hij het opnieuw doen. Zijn andere hand was bezig met het los ritsen van zijn windjack. Met het openen van zijn jas verdronk ik in een nieuwe walm van zweet. Ik trok mijn schouder omhoog maar werd gestopt door mijn klemzittende jas. ‘Station Uitgeest.’ klinkt het nasale geluid door de trein. Een groep mensen verlaat de trein. Lachend na een gezellige avond uit. Twee jonge meiden liepen giechelend achter hen aan, alsof Ronald Giphart ze had bedacht.

    Een mevrouw aan de andere kant van de wagon is tegen de ruit inslaap gevallen en de man naast haar sluit zo nu en dan zijn ogen. De kruimels op de grond schrapen over de vloer als ik mijn voeten voorzichtig verschuif. Twee oudere dames kwamen luid lachend binnen gelopen. De man, zijn haren waren onder tussen volledig doorweekt en de pareltjes zweet, tot stroompjes verworden. Met een grote rode zakdoek droogde hij zijn gezicht. De fles zette hij opnieuw aan zijn mond, stopte hem weer weg en begon een bericht te typen.

    Toen de dames een plek gevonden hadden en de trein zich weer in beweging had gezet, was er aan de andere kant van het gangpad een dubbele plaats over. Hij stond op en plofte languit neer op de twee onbezette plaatsen. De bevrijding!

    Ben zo terug – Bart