Tag: Realiteit

  • De brief en het antwoord 3/5

    Achteroverleunend leest hij de laatste regel. Pakt de mok en neemt een slok. De regen is opgehouden tegen de ramen te slaan en de zon is tussen de wolken doorgebroken. Het helle licht schijnt op het wit en laat de blauwe inkt nog meer uitkomen. Even houdt hij zijn gezicht naar de zon, alsof hij probeert van het licht te drinken. Verandert het echt iets aan de realiteit? Heeft de doorgang de realiteit veranderd, simpelweg door er te zijn? Net als de vraag of een omvallende boom geluid maakt als er niemand bij is om het te horen. Of je er nu doorstapt of niet? Op het papier geeft de gouden dop geeft zijn gegrafeerde lijnen af, als schaduwen in het zonlicht. Het zeegrijs van het plastiek, is verkleurd waar de dop het zonlicht tegenhield. Het verbaast hem nog steeds hoe goed een pen uit begin jaren vijftig schrijft. Zijn hand beweegt zich naar de eerste regel en maakt nogmaals van een punt een komma; dat het zo lang heeft geduurd voor ik de pen retourneer. Er spookt al enige tijd een idee door mijn hoofd, dat ik niet helemaal kan plaatsten. 

    Ben zo terug – Bart

  • De brief en het antwoord 2/5

    De mok slaat waterdamp uit, van het kokendhete vocht dat het in zich gevangen houdt. Over de rand kijkt hij naar het papier. Langzaam blaast hij in de thee. Probeert een slok, té heet. Hij gaat zitten en met een klein haaltje maakt hij van de punt een komma. iets afsluitEen deling in de realiteit maakt; die er in werkelijkheid niet is. Het gekke is alleen dat door die deur er wel een deling van de realiteit ontstaat. Hij rekt zich uit. De armen hoog boven zijn hoofd. Zijn koude vingers omklemmen de warme mok en hij neemt een slok. Waterdamp slaat op zijn brillenglazen, even is het mistig binnen. De letters als blauwe schimmen op het wit. Is er iets werkelijk anders, omdat er een deur staat? De penpunt maakt het vraagteken af, terwijl een nieuwe zin zich in zijn hoofd vormt. Op een nieuwe regel voegt hij eraan toe; Nu denk ik dat het misschien niets met de deur te maken heeft maar met de doorgang. Het ergens doorheen lopen.

    Ben zo terug – Bart

  • De brief en het antwoord 1/5

    De metalen punt raakt het papier en lijnen, koningsblauw, vormen zich tot letters. Het spijt mij. Zijn hand boven het papier zwevend, alsof het volgende zo komen gaat. En dan trekt hij zijn hand naar zijn kin. Een wat onzeker begin. Het beschrijft echter wel wat hij voelt. Zijn hand glijdt over de pagina terug naar de regel. Onzeker laat hij de rest van de regel wit. Er is iets bijzonders aan deuren. Een gedachte strijkt langs zijn gezicht en een glimlach volgt. In principe is een deur een goed idee. Maar in de lege ruimte lijkt het nodeloos. Buiten, zonder huis er omheen, bedoel ik dan. Hij leest de zinnen terug, zucht en staat op. ‘Thee,’ zegt hij tegen zichzelf.  
    Het water begint te koken als hij binnen komt en eraan toe voegt: Het is alsof het iets beschermt. De ketel fluit en hij staat weer op. 

    Ben Zo terug – Bart

  • Samenkomst III

    De spanning van het verhaal was even samengekomen met de werkelijkheid. Toen het te donker werd om nog te lezen sloeg ik het boek dicht en ging naar binnen. De warmte van de dag had zich vast gehouden in het huis. Ik plofte op de bank neer om het verhaal verder te lezen.
    “Het was warm en behaaglijk in de herberg. Het vuur was opgestookt om de koude wind van de storm buiten te houden. ‘U gaat toch niet de straat meer op…’ had de herbergier gezegd. ‘het is veel te gevaarlijk buiten’.  Er was ruimte genoeg om te overnachten.”

    Ben zo terug – Bart

  • Droom realiteit

    ‘Sluit de deur!’ klonk het vanuit de donkere ruimte. Alles aan hem was hoekig en scherp. Zijn dreunende basstem en zijn logge lichaam, zijn zwaar aangezette zwarte wenkbrauwen en zijn kolenscheppen van handen. De puntige wandelstok, die hij gebruikte om door zijn overvolle kamer te komen op weg naar het watercloset, beangstigde mij. Het leek op een mes dat de loper in de gang met kleine prikken probeerde te vermoorden. Hij was de enige die de badkamer en het closet mocht gebruiken, het was tegen over zijn kamer. Verder dan daar kwam hij niet, de kleine wereld van een negentigjarige. Ik zag hem haast nooit. Eén keer had ik hem met mijn moeder horen spreken. ‘Kinderen zijn lui en hebben geen respect’. De gang waar zijn kamer aan grensde, leek donkerder dan de rest van het huis. Heel soms kon ik hem door zijn kamer horen lopen. Het was nog zeldzamer om geluid uit zijn kamer te horen komen. Zo ver ik mij kon herinneren was het maar een handvol keren gebeurd dat ik muziek had gehoord. Een klassiek pianostuk was het enige wat ik me kon herinneren. Eén van de lichtste soorten. De toetsen nauwelijks aangeraakt, daardoor des te pijnlijker.

    ’s Nachts droomde ik van de man die ons huis onder een permanente deken van stilte legde. Ik wilde niet graag alleen in het huis zijn met de oude man. Toch gebeurde dat zo af en toe als mijn beide ouders waren uitgenodigd voor een feest. Ik bleef wakker tot ik de stemmen van mijn vader en moeder, onderaan de trap te horen waren. Toen ik jonger was lag in dat wakker blijven de uitdaging. Vaak was de slaap sterker. Ik droomde van de grote man, die stil zijn ronde door het huis maakte als niemand hem zag.

    Zijn donkere basstem klonk naast mijn oor, haast onhoorbaar. Onderaan de trap bij de voordeur klonk gestommel. Voor ik uit mijn bed kon stappen bracht hij zijn wijsvinger naar zijn getuite lippen en gebaarde mij mee te komen. In volledige stilte klom ik uit mijn bed. ‘Kom’ zei hij zacht ‘mijn kamer’. We slopen samen van de wenteltrap naar de eerste verdieping. Het gestommel beneden had zich naar de keuken verplaatst. Over de overloop richting de gang waar zijn kamer zich bevond. De voetstappen werden duidelijker. Een stem fluisterde: ‘Doe voorzichtig als je naar boven loopt’.

    De geur van rotte eieren klom voor de binnen sluipers uit. Voorzichtig sloot hij de deur. Ik had niet gedacht dat hij zo stil kon zijn met zo’n log lichaam. Ik probeerde een betere omschrijving te bedenken voor de geur die ik boven aan de trap had geroken. Zwavel of gas.

    Zijn kamer was gevuld met een goudkleurig licht, de blokken hout in de openhaard smeulde nog en gaven een oranjerode gloed. De kamer was gevuld met spullen. Twee grote werkbanken die zich door de gehele ruimte uitstrekte. Glazen flessen, vijzel en branders, oliën en potjes met poeders. De wanden waren bekleed met grote boekenkasten. Het rook er naar pepermunt en lavendel en leer. De twee kaarsen die brandde leken twee keer zoveel licht af te geven dan een normale kaars. Hij liet de kaars bij de deur aan, terwijl wij verder het vertrek in liepen. Zo ver mogelijk bij de deur vandaan. De kaars het dichtste bij ons doofde hij tussen zijn duim en wijsvinger.

    Tussen zijn vingers glom iets dat op zwart glas leek. ‘Dit is geen scheikunde’ siste hij tussen op elkaar geklemde kaken. Hij blies richting de deur en duwde mij achter zich. Er leek niets te gebeuren. Toen de deurkruk zich langzaam naar beneden bewoog liet hij het zwarte, glimmende glas vallen en trapte het met zijn hak kapot.

    De duisternis die door het felle kaarslicht verdreven was kwam terug in de kamer en door zijn zucht braken de zwarte wolken uiteen en verdeelde zich. Het zwart leek zwaarder; het licht van de kaars kon er nu maar moeilijk doorheen schijnen. ‘U bent niet welkom hier’ zijn zware stem was nog een octaaf gezakt en deed alles in de ruimte trillen. Vanachter zijn brede armen zag ik een lange slanke hand om de deur heen krullen. Een statig kort mannetje met een wandelstok kwam door de deur. Hij glimlachte. Zijn stem was hoog en ijzig. De zware geur kwam de kamer in rollen en sloeg met een slag de adem uit mijn longen. Een groene glinstering steeg langs de wanden omhoog. ‘Het is niet hier’ zei zijn zware stem, ‘er valt niets te vinden. Doorzoek alles maar’. Achter het kleine mannetje was een lijzige grijze figuur binnen gekomen. Zijn huid leek van was en licht doorzichtig. Weer blies hij. Deze keer harder. De deur die de lijzige figuur had vast gehouden sloeg uit zijn handen. ‘Ik heb liever dat u nu gaat!’ zijn toon was lichter en dwingender. Hij liet een oranje balletje vallen en trapte deze kapot. Nog voor hij iets kon doen klonk er een zware knal en viel er van alles over mij heen.

    ‘Ga maar lekker slapen’ zei zijn stem ‘morgen is het weer over’. Zijn hand streek over mijn hoofd, ‘het was maar een droom’.

    Ik voelde zijn warme hand langs mijn voorhoofd strijken toen ik mijn ogen weer wilde openen. ‘Opa’ zei ik toen ik de kracht had terug gevonden. ‘Lieverd sta je op, het ontbijt staat klaar’ mijn moeders ogen keken recht in die van mij. ‘Als je zin hebt kunnen we vanmiddag wel een wandeling maken door het bos. Misschien wil opa ook wel mee’. Het was de eerste keer dat ik mij herinnerde dat we samen iets gingen doen met opa…

     

    Ben zo terug – Bart

  • Een diner

     

    Het was een avond zoals dat is in een restaurant, waar vrienden met elkaar eten, drinken en discussiëren. In een schemerige hoek van het kleine Italiaanse etablissement zaten wij, met vijf personen en een flakkerend kaarsje in het midden van de tafel. Hoe wij precies op het onderwerp kwamen kan ik mij niet meer echt herinneren. Alleen de vraag:
    ‘Zou je iemand bij jou laten onderduiken in een situatie zoals die was tijdens de tweede wereldoorlog?’ Met bravoure gaf hij onmiddellijk antwoord op zijn eigen vraag. ‘Natuurlijk zou ik iemand bij mij laten schuilen als dat hen het leven zou redden.’ Mijn brein ging mijn eigen overtuigingen na. Natuurlijk zou ik proberen iemand te helpen. Maar heb ik daar het lef voor? was de vraag die zich vast zette. Ik pakte het wijnglas op en nam een slok om meer tijd te hebben, ik moest hier meer over nadenken. Het was vele malen ingewikkelder dan de vraag in eerste ogenschouw deed vermoeden. De vriendin tegen over mij nam het woord over:
    ‘Ik weet niet of ik dat zo zou zeggen. Het ingewikkelde van zo’n situatie is dat het niet meer alleen de ander is die gevaar loopt.’ zei ze terwijl in mijn eigen hoofd hetzelfde idee ronddwaalde. Wat, als jijzelf de persoon bent die moet onderduiken? Hoe valide is de zekerheid dat je op dat moment iemand anders zult helpen? Toen ik na enig nadenken over die vragen mij realiseerde dat ik die persoon zou zijn, mijn homoseksualiteit zou een tripje werkkamp opleveren. Hoe je daar vandaan zou komen was maar de vraag. Niet dat er geen voorbeelden zijn van mannen die de werkkampen hebben overleefd. Ik zette mijn glas terug op tafel terwijl zij haar betoog eindigde met:
    ‘Het heeft te maken met het feit dat we weten welke uitkomst het heeft voor de personen die erbij betrokken zijn.’

    Ik prikte mijn vork in een stuk pasta en stak deze in mijn mond, rustig kauwend schoof ik wat achteruit in mijn stoel. In het hedendaagse klimaat waarin de samenleving en de politiek zich bevindt, lijkt het onmogelijk voor de toekomst om in zo’n situatie te raken. Maar hoe langer ik mijzelf probeerde te overtuigen van deze zekerheid hoe meer twijfels ik daarbij kreeg. De groep mensen waarvan ik onderdeel ben, worden steeds “uit de kast” getrokken als iemand zegt dat een politicus minderheden discrimineert. Als wij zo normaal zijn, zou dat geen argument meer moeten zijn. Wie besluit eigenlijk hoe je kan afmeten welke minderheid zwaarder weegt dan een andere? En waarom zal mijn minderheid, als zij uit zwang raakt, niet net zo makkelijk opzij geschoven kunnen worden. Er is geen enkele reden waarom dat niet zou kunnen gebeuren.
    ‘Ik denk dat ik het zou proberen. Maar de vraag die zich als eerste in mijn hoofd opwerpt is: Wat doe ik een ander aan? Ik leef met mijn familie en kan niet verwachten dat zij mee gaan in mijn …’ Zijn stem zakt weer weg in het geroesemoes van het restaurant als mijn brein nogmaals over de voor en na delen van onderduiken mijmeren. Wie helpt mij en hoe kan ik een ander helpen? Wat is er voor nodig om iemand anders te dragen, als het onmogelijk is om dat zelf te doen?

    Wanneer er een populist opstaat die langzaam zijn echte ideeën tot uitvoer zal brengen, is het vaak te laat voor de bevolking, of de politiek, om in te grijpen omdat zij allang buitenspel zijn gezet door de partij. Hoe meer ik er over nadenk hoe minder ik tot een uiteindelijk antwoord kan komen.   ‘Zeg jij ook eens wat!’ zegt de jongen naast mij, ‘jij bent wel heel stil’
    Even denk ik na. ‘Ik zal moeten onderduiken omdat ik één van de mensen ben die het gevaar loopt opgepakt te zullen worden, waardoor een ander helpen heel lastig zal zijn.’ Meer toevoegen heeft geen zin.

    Ben zo terug – Bart