Tag: Oudere

  • Onder de tulpenboom deel 1

    Onder de tulpenboom deel 1

    In de felle zon schitterde het gras van de dauw. Binnen was het warm, de koffie was gezet en de koekjes stonden op tafel. Het huis was even stilgevallen. Jacob slurpte van de walmende koffie. Aangekleed en wel, zat hij in de stoel te genieten. Te wachten op de zuster die hem zou komen helpen, maar hij had het zelf allemaal gedaan. Negenentachtig was hij, waarom zou iemand mij moeten helpen? Wat weggedraaid van de kamer keek hij naar buiten. De tulpenboom begon te knoppen. De eerste waren al opengebarsten en lieten het lichtroze van de bloemen zien. De meeste bomen en struiken hadden net een waas van groen gekregen. Teken van leven! Op het bankje dat rond de stam van de tulpenboom stond zat een jongen naar de grond te staren. 
    Thea reed het pad op met de fiets. Ze had hem niet gezien door het voorraam. ‘Goede morgen!’ riep ze vanuit de achterdeur.
    ‘Dag Theodora, wil je een kopje koffie van mij?’ Het was een ritueel dat zich iedere dag herhaalde. ‘Dat lijkt mij een heel goed idee Jacobus…’ antwoorde ze met een glimlach, ‘daar ben ik wel aan toe!’ Zij stapte de kamer binnen. ‘U bent al helemaal klaar!’ De rode blos op haar wangen van de kou, glom in het licht. Jacob knikte, nam zijn kopje en stond op om de koffie in te schenken. ‘Drukke dag vandaag?’ vroeg hij vanuit de keuken. Ze was op de bank gaan zitten, ‘Dat valt wel mee hoor.’ Hij zette de koffie voor Thea neer en liep naar de stoel voor het raam.  
    De jongen zat niet meer alleen. Er was een jongen bij komen zitten. Hij had zijn arm om hem heen geslagen alsof hij hem wilde troosten. Maar toen de jongen opkeek, glimlachte hij. Even keken ze elkaar aan en raakte hun voorhoofden elkaar. En schuchter draaide hun blikken naar de omgeving. Maar zij waren alleen. 
    ‘Waar kijkt u naar?’ vroeg Thea en kwam naast hem staan. ‘Ik was bezorgd, maar ik denk dat het wel goed komt,’ zei Jacob. Thea glimlachte, ‘dat denk ik ook wel.’ Ze waren beiden gaan zitten. 

    Ben zo terug – Bart

  • Stukjes leven

    Verloren in verhalen

    ‘Oorlog is vrede. Vrijheid is slavernij. Onwetendheid is kracht.’ Hij prevelde, zoals zo vaak. Regels van wat hij ooit in volle collegezalen aan zijn leerlingen meegaf. ‘1984 – George Orwell – tweeëndertigste druk Blz. 116’ Het waren de dingen die hij zich herinnerde, de werken waaraan hij veel tijd besteedt had tijdens zijn jaren als professor. Honderden, zo niet meer, had hij geleerd wat ze in welk boek dan ook konden vinden en waarom het zo belangrijk was om deze kennis te hebben. ‘Ik ben totaal niet belezen, maar ik lees veel. De vanger in het graan – J.D. Salinger – tiende druk Blz. 29.’ Hij was de eerste professor die literatuur gaf aan de Universiteit. Zijn hele leven stond in het teken van de literatuur. ‘Fools have a habit of believing that everything written by a famous author is admirable. For my part I read only to please myself and like only what suits my taste. Candide – Voltaire Drieëntwintigste druk Blz. 23.’
    Het waren die studenten die zijn geprevel van nu, veelal zo fantastisch vonden tijdens zijn colleges. Van bijna iedere grote schrijver kende hij wel een regel uit één van de boeken. Het was een gewoonte geworden door velen na de colleges nog even te blijven zitten. Uitgedaagd door de menigte werd zijn geheugen op de proef gesteld door de vragen van zijn studenten.

    Een gesprek op afstand

    ‘Heeft ze haar medicatie gehad of moet ze nog iets mee?’
    ‘Hoe laat zei u ook alweer dat ze thuis zou zijn?’
    ‘Tegen vijven, dan kom ik haar weer hier brengen.’
    ‘Nee dan hoeft u niets mee, ze heeft de medicatie van nu al gehad en die van vanavond krijgt mevrouw dan bij haar eten als ze terug komt.’
    Ik denk wel eens dat ze denken dat ik helemaal niet meer begrijp waar het over gaat. Vooral als ze praten over mij alsof ik er niet bij ben. Ik ben wel eens wat kwijt, maar dat wil nog niet zeggen dat ik helemaal niet begrijp wat er aan de hand is.
    ‘Ik zal mevrouw even in de jas helpen en dan breng ik gelijk de rolstoel mee deze kant op. Gaat u even met mij mee mevrouw Jansen? Dan doen we even de jas aan het is koud buiten.’
    ‘Heb ik een keus?’
    ‘Natuurlijk heeft u een keus, maar u gaat toch met uw zoon mee naar de bruiloft van uw kleindochter. Dat hadden we gister toch besproken?’
    ‘Ja het zal wel, ik weet er niks meer van maar het zal zo zijn als u het zegt. Als je het leidend voorwerp bent dan heb je er niets meer over te vertellen’
    ‘Maar dat is toch gezellig een bruiloft, dan ziet u al uw kleinkinderen weer.’
    ‘Ze komen ook niet bij mij zou niet weten waarom ik nu wel naar hen toe moet.’
    ‘Heeft u geen zin in een bruiloft dan?’
    ‘Wie gaat er ook alweer trouwen?’
    ‘Marjan, de dochter van uw zoon.’
    ‘O, Marjan was altijd zo’n lieverd. Daar hoefde je nooit mee te bemoeien die kon altijd zo lief spelen. Wij hebben haar ooit nog met ons mee genomen op vakantie. Met wie gaat ze trouwen?’
    ‘Dat zal u aan uw zoon moeten vragen dat durf ik u niet te zeggen. Loopt u mee naar uw kamer, of moet ik de jas even hier mee naar toenemen?’
    ‘Ik ga even mee naar m’n kamer, ik moet nog even naar de wc.’

    Ben zo terug – Bart

     

  • Alleen

    Dat is lang geleden, dacht ze. De verzameling foto’s op haar vleugel in het kleine appartement bekijkend. Twee dagen terug was ze drieënnegentig geworden. Haar handen konden de toetsen die zij altijd met zoveel zekerheid had aangeslagen niet meer goed vinden. Haar ogen waren wat achteruit gegaan en de stem waarmee zij iedereen wist te betoveren was niet meer wat hij ooit geweest was. Zij prees zichzelf gelukkig dat zij zich kon neerleggen bij de omstandigheden en een weg kon vinden om nog te doen wat ze kon. Haar handen hielden het glas rode wijn vast op de rand van de vleugel terwijl zij haar ogen langs de foto’s liet glijden.

    De foto genomen onderaan de Eifeltoren. Een romantische avond. De prille liefde die opbloeide tussen haar en een jonge muzikant die met haar mee de wereld rondreisde. Hij had haar meegenomen naar een klein restaurantje waar zij in het half duister zinnen in elkaars oren fluisterden. Hij had de wijn uitgekozen. Goedkope rode wijn waar je tanden van verkleurden bij de eerste slok. Maar het maakte niets uit, ze was gelukkig. Hij had haar een leven beloofd, een leven dat niet alleen bestond uit het reizen van stad naar stad maar een leven met een thuis en met kinderen. Met de genoegen van een kleine woning waar zij zich terug konden trekken, zich konden afsluiten van de wereld.

    En de foto waarin zij nog zoveel jonger was. Een vakantie met haar ouders en een vriendin van school naar een van de Griekse eilanden. De foto was genomen aan de kant van een landweg. Zittend in het hoge groen gele gras allemaal met een beker drinken. Het was ongelofelijk heet geweest en ieder half uur hadden ze gestopt om iets te drinken, het liefst in de schaduw van een paar grote bomen. Op alle gezichten kon je de vrolijkheid aflezen en tegelijkertijd allemaal even moe. De zon kleurde alles oranje, het moet aan het eind van de dag zijn geweest. Dat was nog voor haar carrière begon, nog voor alle onzekerheid, nog voor alle hectiek van het rondreizen met een gezelschap.

    Een foto van een fotograaf die een concert had bijgewoond en op een goed moment de juiste foto had genomen. De foto was in zwart/wit je kon alleen haar zien in een spot verder leek de wereld niet te bestaan, alles viel weg in het zwart. Het was een van de eerste grote successen toen zij nog maar net was begonnen met optreden en de zaal werd weggeblazen door haar talent. Het was voor haar, als zij een moment moest aanwijzen, daar waar haar eenzaamheid begon. Op een foto van dezelfde man, de laatste in de serie, kon je het verschil goed zien. De opluchting na het laatste optreden van de tour, maar overweldigend was het gezicht van een vrouw die op was. Te moe om nog verder te gaan. Ze herinnerde zich het moment dat ze van het toneel afkwam en de tranen begonnen te vloeien. Ze had ze de hele avond binnen gehouden. “De mensen kwamen niet voor een huilende diva, zij wilden een optreden zien”.

    Een foto van een leeg theater twee mensen die elkaar omhelzen in het midden van het podium. Het was opnieuw een liefde die nooit iets werd. Het was die keer haar manager. Een persoon die ze nooit had moeten vertrouwen maar die haar leven binnen was gestormd en met even veel storm bezit van haar vertrouwen had genomen. Haar muzikanten hadden haar proberen te waarschuwen maar het had geen indruk gemaakt.

    Zo had iedere foto een verhaal, ieder object in haar kleine twee kamer appartement. En nu, nu was zij nog alleen. Haar leven had nooit gezorgd voor kinderen of een thuis. Een man waarmee zij haar leven kon delen. Zij had alleen de foto’s en herinneringen van een leven dat niet iedereen zich zou kunnen voorstellen. Natuurlijk waren er de eerste tijd nog de mensen die zij kenden. Van de tournees die zij met hen had gedaan. Maar zij was altijd de jongste geweest. Nu was zij alleen de oudste geworden.

    Ben zo terug – Bart

  • Frans

    ‘Bonjour!’ De man zijn stem klinkt helder en zijn ogen glimmen als hij de uitspraak doet.
    ‘Bonjour. Ça va?’ zeg ik als ik hem voorbij zie lopen. Zijn grijze haren zijn keurig gekapt. Hij loopt met een tasje onder zijn arm zoals elke dag, naar de winkel op de hoek om zijn krantje te kopen. Meestal is dat één keer maar de laatste tijd is dat wat vaker. Zijn leeftijd begint sporen na te laten in zijn brein. Hoewel dat zijn vrolijkheid niet ondermijnd.
    ‘Ça va bien!’ beantwoord hij mijn vraag terwijl hij mij al voorbij is gelopen. Om het gesprek te classificeren voegt hij er nog en passant aan toe ‘Dat is Frans’.

    In zijn vakantie in Frankrijk bij de schoonouders van zijn dochter, had hij het “bonjour” opgevangen. Iets wat iedereen daar zei als men elkaar tegen kwam. Het beviel hem.
    Het was een gewoonte geworden in de korte tijd die hij daar was verbleven en de hele buurt was er van op de hoogte en speelde mee. Een Franse woord, gebruikt in het midden van Amsterdam, als onderdeel van de zomer.
    Op de camping was hij als een loopjongen van de caravan naar het waslokaal heen en weer gelopen. Eerst was hij zijn tandenborstel vergeten, toen hij die op ging halen vergat hij de beker die hij van de eerste keer nog in zijn handen had. Toen hij terug ging om zijn beker te halen, had hij zichzelf op de wastafel gehesen om uit te rusten. Er waren wat andere gasten die hem gevraagd hadden of het allemaal goed ging maar hij had hen met een glimlach weggewoven.

    Na een half uur was zijn vrouw hem gaan zoeken. Toen zij halverwege zag dat hij aan de koffie zat bij een Frans gezin. ‘Bonjour!’ zei hij met verrukt genoegen en herkenning in zijn stem toen hij haar zag staan. ‘Dat is Frans!’ voegde hij er met even veel genoegen als trots aan toe. ‘Ik ben Frans aan het leren’. De moeder van de twee spelende meisje bij de tent vertelde in gebroken Nederlands aan zijn vrouw dat ze hem hadden mee genomen omdat de man niet meer wist waar hij naartoe moest. Zij moest glimlachen om de bizarre situatie waarin zij haar man terug gevonden had.

    ‘Ik ben iets vergeten.’ zei hij van de week opeens. Hij was al langs gelopen met zijn krant op weg naar huis. Maar nu was hij weer op weg de andere kant op. ‘Ik moet het even ophalen.’ Hij schudde zijn hoofd, de frons op zijn voorhoofd was diep. Opeens klaarde zijn hele gezicht op en het licht kwam weer terug in zijn ogen. Onhandig zette hij een stap, keek mij aan en zei: ‘ik moet gaan’. Toen hij een paar stappen verder was zei hij: ‘mijn portemonnee!’ Een glimlach trok over zijn gezicht terwijl hij hoofdschuddend verder liep. Op zijn weg terug stopte hij even bij mij. ‘Gelukkig is het warm en droog, dan vind ik het allemaal niet zo erg. Als ik maar weet waarom ik terug moet.’ Zonder op een antwoord te wachten stapte hij weer op. ‘Bonjour’ zei hij ‘Dat is Frans hè’

    Ben zo terug – Bart

  • laatste dag

    De donkere klanken vlijde zich van boven uit de kerktoren over de huizen terwijl de eerste zonnestralen de grijze regenwolken paars, rood en oranje kleurden. Met elke wenteling van de trappers knarste het tandwiel van zijn fiets, wat tegen de wind in bijna niet meer te horen was. Aan de slapen waren de grijze haren onder zijn hoofddeksel zichtbaar, alleen op de kin en wang was zijn donkere baard lichter geworden. Zijn blauw grijze ogen leken jong naast de gerimpelde huid van het constante knijpen. Hij was koppig vooral als het ging om de aftakeling van zijn eigen lichaam. Zijn handen trokken aan het stuur terwijl hij met volle kracht zijn linker been naar beneden drukte om tegen de wind in te komen. Ondanks de kou waren er door de inspanning druppeltjes zweet op zijn voorhoofd ontstaan. Zijn jas werd strak om zijn lichaam geblazen door de onzichtbare muur die de onophoudelijke wind opwierp. Zoals hij tegen de wind streed zo vocht de wind tegen de wolken en de regen. Een onvermijdelijke strijd tussen de meesters van het luchtruim. De ketting strak gespannen door de druk die hij op de trappers uitoefende om maar vooruit te komen. Gekleed in donker blauwe overall die vol met lijm en verf vlekken zat was hij op weg naar zijn werkplaats. Door het smalle laantje waar hij elke dag van zijn werkzame leven langs fietste, dan langs de dijk waar de schapen hem met hun ogen volgde tot hij niet meer interessant was. Als kleine jonge ging hij met zijn opa langs de sloot kant zitten vissen. Toen hij ouder was werd opa ingeruild voor vriendjes die in de oude eendenkooi hutten bouwde en op lome zomerdagen langs dezelfde slootkant zaten te vissen en als het heel warm was kon je zwemmen op quarantaine. De oversteek van het lege landschap met de schapen en koeien naar de eerste huizen van het volgende dorpje. Door de glooiing van het landschap was er van het plaatsje nog niets te zien maar de lantarenpalen gaven aan dat het er aan stond te komen. De eerste motor van een auto klonk en een meeuw schreeuwde tegen de wind in en sloeg zich met wilde vleugelslagen naar voren. Nog voor de auto hem voorbij was viel een kleine sneeuw vlok op zijn zwarte werk-jas. Het ijs kristal was zes puntig met aan iedere spijl drie andere uitstulpingen die allemaal naar buiten gericht leken. Maar voor hij zijn blik weer terug kon brengen van de auto naar het sneeuwvlokje was het weggesmolten. Het grind van het pad naar de werkplaats knarste onder de banden van zijn fiets terwijl hij afstapte en een zwarte kat weg sloop tussen een kier in de schutting. Toen de tl lichten een paar keer knipperde, snoof hij de lucht van het onbehandelde hout op dat in grote krullen naast zijn werkbank lagen. Het was altijd dezelfde geur geweest, toen hij de eerste keer hier kwam was het zo, toen hij als jonge man hier kwam werken en nu het zijn werkplaats was. Eigenlijk was er nooit iets veranderd, op wat modernere apparatuur na dan. Maar alles was nog steeds handwerk, zoals dat al generaties lang was geweest. De kachel stookte hij op het afval hout wat hij overhield en was het eerste van het gehele ochtend ritueel dat hij afwerkte voor hij daadwerkelijk aan de slag ging. Eerst het licht en de kachel daarna de koffie die hij ’s morgens en ’s middags zette en het hout dat hij nodig had zoeken om zo aan het werk te kunnen. Hij ergerde zich aan de houtkrullen die op de grond lagen, de dag ervoor hij was zonder verder op te ruimen naar huis gegaan. De gewoonte doorbroken. Met een bezem veegde hij ze bij elkaar en gebruikte ze om het vuur mee aan te maken. De stapels hout die normaal altijd tegen de achterwand van de werkplaats lagen waren er niet meer. Met zijn kop koffie ging hij op zijn houten kruk voor het vuur zitten en nipte kleine slokjes. Hij hoefde hier niet meer te zijn, al zijn werk was voltooid en afgeleverd. Opgeheven door de tijd zoals een typemachine dat was. Nog één keer wilde hij de geur van het hout ruiken, nog een keer de machines aanraken en nog één keer met de buurman kletsen zoals dat gewoonte was geworden in de afgelopen jaren. Om daarna maar weer naar huis te gaan.

    Ben zo terug – Bart

  • Ontmoeting met een foto

    Ik ben hier om haar te vertellen dat haar zuster is overleden, maar eigenlijk ben ik hier voor het verhaal van de foto. Haar huid ontplooide zich toen ze haar handen om de foto sloot. Ik had hem bewaard als laatste redmiddel. Ik wist dat de foto haar uit haar doen kon brengen. Zo’n herinnering kan iedereen uit zijn doen brengen, laat staan een dementerende vrouw in de zeventig. Een foto van een leven dat zij achter zich had gelaten om nooit meer terug te keren. Dat was in ieder geval mijn redenatie over wat er gebeurd moest zijn.
    ‘Wie bent u?’ vroeg ze mij toen ik haar de foto gaf.
    ‘Mijn naam is Peter Wellis ik ben de zoon van uw zuster.’ Ze leek meer te zien op de foto dan ik. Haar blik vergrendeld op een verleden, gefocust op herinneringen. Op haar gezicht kwamen flarden van emoties langs. Ik probeerde haar niet uit haar gedachten te halen opdat ze zich des te meer zou herinneren. Het haar, dat opgestoken op het achterhoofd samen kwam in een knot, was van donker bruin naar zilver wit gekleurd.

    Ik moest naar het toilet zoals altijd als ik gespannen was. Haar ogen vonden langzaam de weg terug naar de foto in haar handen. Mijn ogen zochten naar haar herinneringen, een verleden. Niets dat deed vermoeden dat er nog een zuster moest zijn. De enige twee foto’s die er waren stonden naast het bed op een verrijdbaar nachtkastje. Eén met een man die ik niet kende, de ander was van haar alleen. Op het bed lag een sprei, gekleurde bloemen met een zwarte rand. Te klein voor het bed, liet het een deel van het kussen zien. Verder stond er in haar kamer een kleine vierkante tafel, waaraan wij elke keer als ik langs kwam waren gaan zitten. Een garderobekast waar haar kleding in opgesloten lag.

    ‘Dat is je vader en mijn zus.’ zei ze kalm. Haar ogen verraadde haar verdriet. Ze had de afgelopen veertien dagen niets meer dan flarden van haar leven verteld. De uitspraak bracht me uit mijn evenwicht. ‘Uw vader en mijn zus?’ herhaalde ik vragend. Ze keek op van de foto en zocht mijn ogen. Het verdriet liep langzaam weg met de traan die door een rimpel naar beneden rolde. Ik her pakte mijzelf en vroeg haar: ‘Wie bent u?’ Er kwam geen antwoord en mijn ogen zakte van haar gezicht naar beneden. Voor het eerst viel mijn blik op de nodeloze bloemetjesbel rond het linker handvat van de rollator. Het was het enige kleurige dat het grijs-zwart van het ding probeerde op te heffen.

    In de stilte die viel kwam ik er achter waarom het ‘Je vader en mijn zus’ mij zo bijzonder in de oren klonk. Mijn moeder was, in mijn beleving, nooit iemands zus geweest. Ze had nooit iemand in haar buurt gehad die op die manier over haar sprak. In tegenstelling tot mijn vader die ik er op een gegeven moment van verdacht van iedereen een broer te zijn. Zo groot was zijn familie. Zijn broers spraken altijd over ‘je moeder en mijn broer’, toen ik ouder werd kreeg mijn moeder een naam maar mijn vader bleef ‘mijn broer’, als mijn ooms het over hem hadden. Het was de eerste keer dat er op die manier aan mijn moeder werd gerefereerd. Haar ogen waren al weer verdiept in de foto toen ik opkeek.

    Er staan twee personen naast een bed, in het bed ligt een derde met een baby in haar armen. De foto was genomen in een ziekenhuis en als je niet beter wist zou je kunnen denken dat de vrouwen in het bed de moeder was van het pasgeboren kindje. Zo pasgeboren was ik niet meer als ik de datum op de achterkant van de foto mag geloven. Ik zou bijna 5 maanden oud zijn. Klein, dat nog wel. Naast het bed staan mijn vader en moeder en in het bed de vrouw bij wie ik al veertien dagen op bezoek kom. “Annie in het ziekenhuis 14 april 1963” vermeldt het handschrift van mijn moeder op de achterkant van de foto. Ik kan mij niet herinneren dat ik haar ooit heb gezien of ontmoet; of dat ik mijn ouders over een tante in Nederland heb horen spreken.

    Ze zat schuin naast de tafel, met voor haar een rollator. In het netje dat aan de voorkant hing kon ik wat verkreukelde zakdoekjes zien. Half achter het fotoboekje lag een boek geschreven door Enid Blyton.
    ‘Mag ik even in uw fotoboek kijken’ was een van de standaard vragen geworden in de afgelopen veertien dagen. Haar antwoorden varieerde van het negeren van de vraag tot kwaad het boekje opbergen. Ze was nog steeds verdiep in de foto ‘vindt u het goed als ik even in uw fotoboek kijk?’ Ik vroeg het voorzichtig.
    ‘Hm hm’ ze keek niet op van de foto. Voorzichtig wilde ik het boekje uit het net van de rollator pakken. Maar nog voor ik het er uit had gevist gaf ze mij, als een klein kind, een tik op mijn vingers. Ik weet ondertussen dat als ik niets vraag er weinig te verwachten is van haar. Niet dat zij niet zou beginnen te spreken, vaak komt er van alles. Van weinig richting is geen spraken.
    ‘Wanneer zag u uw zus voor het laatst?’ vroeg ik haar terwijl ze de foto op haar rollator legt.
    ‘Wij hebben wat gedronken, toen vertelde ze dat jij geboren was.’ Ze kijkt mij aan en knijpt haar wenkbrauwen naar elkaar. ‘Nee’, zegt zij dan ‘dat jij geboren zou worden, dat ze…’ zij kijkt mij aan voor hulp; ‘zwanger was?’ zeg ik haar aanvullend. ‘Maar u heeft mij vast op de foto.’ stel ik vast om haar niet in verlegenheid te brengen.
    ‘Een zuster heeft hem gemaakt.’ zei zij kijkend naar de foto op haar rollator.
    Ik verschuif op mijn stoel mijn blaas zit nu zo vol dat het ongemakkelijk voelt om te zitten. ‘Ik moet echt even naar het toilet’ zei ik verontschuldigend tegen haar. Haar blik was al weer bij de foto.

    ‘Heeft u de dokter gezien?’ vroeg ze toen ik terug kwam van het toilet.
    ‘De dokters zijn er niet op zondag.’ zei ik ‘Zal ik vragen of de zuster morgen een afspraak bij de dokter voor u maakt?’ Zij keek me aan alsof zij niet begreep.
    ‘Hoe ben je hier?’ vroeg ze hoopvol. Het duurde even voor ik begreep wat ze bedoelde.
    ‘Met de auto.’ Een glimlach speelde rond haar lippen.
    ‘Dan rij ik met jou mee.’ Ze boog zich naar voren en voegde er aan toe. ‘Ze houden me hier gevangen.’ Haar blik ging van mijn gezicht terug naar de foto. Misschien dat ze wel samen met mij wilde kijken naar de foto’s die ze haar hele leven had opgespaard.
    ‘Zullen we samen even in uw fotoboek kijken?’ vroeg ik haar hoopvol.
    ‘Hoe heet u ook alweer?’ Ze vroeg het alsof ze het even moest controleren.
    ‘Peter’ zei ik ‘Peter Wellis, de zoon van uw zus.’
    ‘Ja natuurlijk dat is ook zo’ zei ze terwijl ze me lachend aankeek en het fotoboek voor haar op tafel opende.

    Ben zo terug – Bart

  • Verliefdheid in gedachte

    ‘Mevrouw Jansen uw thee wordt koud.’
    ‘In New York dronk ik nooit thee, misschien een of twee keer. Ina dronk vaak thee, veel thee met veel suiker. Na een avond dansen dronken we wel eens thee, Dat was goed tegen de kater zei ze altijd. „Hier meid neem maar lekker een kop thee met wat suiker daar gaat de kater van over.”
    ‘Ik denk dat ik hem voor het eerst heb leren kennen op een avond dat ik met haar mee ging. Waar het was weet ik niet meer precies. Ik denk een van de dansgelegenheden. Hij was een jaar of twintig, ik net negentien. Of was ik net twintig?’
    ‘Zou ik even bij u komen zitten mevrouw Jansen?’
    ‘Uhm. O, ja doe maar lieverd.’
    ‘Heeft u het weer over uw ontmoeting met de geheimzinnige man?’
    ‘Hij heette Peter, Peter Wellis. Ik zag hem voor het eerst vanaf het eerste perron, in een hoek van het park. Hij stond een sigaret te roken dat deden de meeste mannen toen nog. Ik heb hem nooit meer gezien.’
    ‘Ik dacht dat het uw grote liefde was?’
    ‘Doe niet zo mal kind, ik heb hem maar een keer gezien.’
    ‘Hoe weet u dan zijn naam?’
    ‘Ina vertelde het mij. Ja die was bij mij die avond, zij heeft het mij verteld… Grote liefde’ Een glimlach speelt rond haar mond ‘Grote liefdes horen bij tieners en literatuur die passen niet in de werkelijkheid daar is de werkelijkheid te wreed voor… waar hadden wij het ook alweer over?’
    ‘U was aan het vertellen over Peter Wellis’
    ‘Wie zegt u?’
    ‘Peter Wellis.’
    ‘Ik was even alleen, waarom precies weet ik niet meer. Ik denk dat Ina even naar de WC was. Peter was een verlegen type, hij was met een groep vrienden waarbij hij steeds wat op de achtergrond bleef.‘

    ‘Peter Wellis, die heeft u toch ontmoet in Amerika?’
    ‘Amerika, New York, toen ik later nog eens terug kwam in de stad, was hij verdwenen, niet Peter maar de stad. De stad die ik zo goed kende was volledig verdwenen. Niets deed meer herinneren aan de periode die ik hier had door gebracht. De eens zo majestueuze gebouwen en dansgelegenheden waren vervallen en de sfeer, de sfeer die we toen maakten met elkaar. De adem die liet zien dat je met weinig een heel eind kan komen. Hoewel de werkeloosheid hoogtij vierde werd er gedanst, gezongen en het leven gevierd.’
    ‘Was Peter Wellis geen acteur?’
    ‘Ik wil eigenlijk wel weer terug naar huis nu. Ik vond het heel gezellig om met je gekletst te hebben’ ze stond op en pakte haar handtas. ‘maar ik moet nu naar huis.’ Langzaam schuifelde ze naar de deur van haar kamer, met een hand hield ze de deurkruk vast. ‘Misschien zie ik je nog wel een keer’ ze zei het alsof ze de wereld aan haar voeten had, alle tijd had om me nog een keer te zien.
    ‘Je bent een lieve meid. Dag!’ ze draaide zich om en liep de deur uit. ‘Waar moet ik nu naartoe?’ mompelde ze terwijl ze de gang instapte.

    Ben zo terug – Bart