Ik ben hier om haar te vertellen dat haar zuster is overleden, maar eigenlijk ben ik hier voor het verhaal van de foto. Haar huid ontplooide zich toen ze haar handen om de foto sloot. Ik had hem bewaard als laatste redmiddel. Ik wist dat de foto haar uit haar doen kon brengen. Zo’n herinnering kan iedereen uit zijn doen brengen, laat staan een dementerende vrouw in de zeventig. Een foto van een leven dat zij achter zich had gelaten om nooit meer terug te keren. Dat was in ieder geval mijn redenatie over wat er gebeurd moest zijn.
‘Wie bent u?’ vroeg ze mij toen ik haar de foto gaf.
‘Mijn naam is Peter Wellis ik ben de zoon van uw zuster.’ Ze leek meer te zien op de foto dan ik. Haar blik vergrendeld op een verleden, gefocust op herinneringen. Op haar gezicht kwamen flarden van emoties langs. Ik probeerde haar niet uit haar gedachten te halen opdat ze zich des te meer zou herinneren. Het haar, dat opgestoken op het achterhoofd samen kwam in een knot, was van donker bruin naar zilver wit gekleurd.
Ik moest naar het toilet zoals altijd als ik gespannen was. Haar ogen vonden langzaam de weg terug naar de foto in haar handen. Mijn ogen zochten naar haar herinneringen, een verleden. Niets dat deed vermoeden dat er nog een zuster moest zijn. De enige twee foto’s die er waren stonden naast het bed op een verrijdbaar nachtkastje. Eén met een man die ik niet kende, de ander was van haar alleen. Op het bed lag een sprei, gekleurde bloemen met een zwarte rand. Te klein voor het bed, liet het een deel van het kussen zien. Verder stond er in haar kamer een kleine vierkante tafel, waaraan wij elke keer als ik langs kwam waren gaan zitten. Een garderobekast waar haar kleding in opgesloten lag.
‘Dat is je vader en mijn zus.’ zei ze kalm. Haar ogen verraadde haar verdriet. Ze had de afgelopen veertien dagen niets meer dan flarden van haar leven verteld. De uitspraak bracht me uit mijn evenwicht. ‘Uw vader en mijn zus?’ herhaalde ik vragend. Ze keek op van de foto en zocht mijn ogen. Het verdriet liep langzaam weg met de traan die door een rimpel naar beneden rolde. Ik her pakte mijzelf en vroeg haar: ‘Wie bent u?’ Er kwam geen antwoord en mijn ogen zakte van haar gezicht naar beneden. Voor het eerst viel mijn blik op de nodeloze bloemetjesbel rond het linker handvat van de rollator. Het was het enige kleurige dat het grijs-zwart van het ding probeerde op te heffen.
In de stilte die viel kwam ik er achter waarom het ‘Je vader en mijn zus’ mij zo bijzonder in de oren klonk. Mijn moeder was, in mijn beleving, nooit iemands zus geweest. Ze had nooit iemand in haar buurt gehad die op die manier over haar sprak. In tegenstelling tot mijn vader die ik er op een gegeven moment van verdacht van iedereen een broer te zijn. Zo groot was zijn familie. Zijn broers spraken altijd over ‘je moeder en mijn broer’, toen ik ouder werd kreeg mijn moeder een naam maar mijn vader bleef ‘mijn broer’, als mijn ooms het over hem hadden. Het was de eerste keer dat er op die manier aan mijn moeder werd gerefereerd. Haar ogen waren al weer verdiept in de foto toen ik opkeek.
Er staan twee personen naast een bed, in het bed ligt een derde met een baby in haar armen. De foto was genomen in een ziekenhuis en als je niet beter wist zou je kunnen denken dat de vrouwen in het bed de moeder was van het pasgeboren kindje. Zo pasgeboren was ik niet meer als ik de datum op de achterkant van de foto mag geloven. Ik zou bijna 5 maanden oud zijn. Klein, dat nog wel. Naast het bed staan mijn vader en moeder en in het bed de vrouw bij wie ik al veertien dagen op bezoek kom. “Annie in het ziekenhuis 14 april 1963” vermeldt het handschrift van mijn moeder op de achterkant van de foto. Ik kan mij niet herinneren dat ik haar ooit heb gezien of ontmoet; of dat ik mijn ouders over een tante in Nederland heb horen spreken.
Ze zat schuin naast de tafel, met voor haar een rollator. In het netje dat aan de voorkant hing kon ik wat verkreukelde zakdoekjes zien. Half achter het fotoboekje lag een boek geschreven door Enid Blyton.
‘Mag ik even in uw fotoboek kijken’ was een van de standaard vragen geworden in de afgelopen veertien dagen. Haar antwoorden varieerde van het negeren van de vraag tot kwaad het boekje opbergen. Ze was nog steeds verdiep in de foto ‘vindt u het goed als ik even in uw fotoboek kijk?’ Ik vroeg het voorzichtig.
‘Hm hm’ ze keek niet op van de foto. Voorzichtig wilde ik het boekje uit het net van de rollator pakken. Maar nog voor ik het er uit had gevist gaf ze mij, als een klein kind, een tik op mijn vingers. Ik weet ondertussen dat als ik niets vraag er weinig te verwachten is van haar. Niet dat zij niet zou beginnen te spreken, vaak komt er van alles. Van weinig richting is geen spraken.
‘Wanneer zag u uw zus voor het laatst?’ vroeg ik haar terwijl ze de foto op haar rollator legt.
‘Wij hebben wat gedronken, toen vertelde ze dat jij geboren was.’ Ze kijkt mij aan en knijpt haar wenkbrauwen naar elkaar. ‘Nee’, zegt zij dan ‘dat jij geboren zou worden, dat ze…’ zij kijkt mij aan voor hulp; ‘zwanger was?’ zeg ik haar aanvullend. ‘Maar u heeft mij vast op de foto.’ stel ik vast om haar niet in verlegenheid te brengen.
‘Een zuster heeft hem gemaakt.’ zei zij kijkend naar de foto op haar rollator.
Ik verschuif op mijn stoel mijn blaas zit nu zo vol dat het ongemakkelijk voelt om te zitten. ‘Ik moet echt even naar het toilet’ zei ik verontschuldigend tegen haar. Haar blik was al weer bij de foto.
‘Heeft u de dokter gezien?’ vroeg ze toen ik terug kwam van het toilet.
‘De dokters zijn er niet op zondag.’ zei ik ‘Zal ik vragen of de zuster morgen een afspraak bij de dokter voor u maakt?’ Zij keek me aan alsof zij niet begreep.
‘Hoe ben je hier?’ vroeg ze hoopvol. Het duurde even voor ik begreep wat ze bedoelde.
‘Met de auto.’ Een glimlach speelde rond haar lippen.
‘Dan rij ik met jou mee.’ Ze boog zich naar voren en voegde er aan toe. ‘Ze houden me hier gevangen.’ Haar blik ging van mijn gezicht terug naar de foto. Misschien dat ze wel samen met mij wilde kijken naar de foto’s die ze haar hele leven had opgespaard.
‘Zullen we samen even in uw fotoboek kijken?’ vroeg ik haar hoopvol.
‘Hoe heet u ook alweer?’ Ze vroeg het alsof ze het even moest controleren.
‘Peter’ zei ik ‘Peter Wellis, de zoon van uw zus.’
‘Ja natuurlijk dat is ook zo’ zei ze terwijl ze me lachend aankeek en het fotoboek voor haar op tafel opende.
Ben zo terug – Bart