Tag: Land

  • Eeuwige regen 2/4

    Lees hier deel 1

    Even viel hij stil. Nam een slok van de donkerbruine drank, smakte, likte zijn lippen en zuchtte een diepe zucht. ‘Zolang als ik mij kan herinneren’ begon Turing, ‘zijn er al verhalen over Neamna’. Turing keek door de vlammen van de haard, recht door de muur, in een soort eindeloosheid. Hij snoof diep, zocht in zijn brein waar hij het verhaal moest beginnen. ‘Dit is het verhaal dat mijn opa mij vertelde toen ik als kleine jongen bij hem op schoot zat. 

    Kelmnar Berin was de koning van het vlakke land dat eindigde bij de Leeuwenkopsberg en de Tellerrug. Aan de andere kant was het open water. Om zichzelf en zijn onderdanen te beschermen tegen de landrovers en andere koningen die de vruchtbare grond wilde veroveren, bouwde Koning Kelmnar, Neamna in de luwte van de twee bergruggen. De stad was in tweeën gedeeld door een kleine rivier die uit de grond tussen de twee bergen ontsprong. De ene helft van de stad was gebouwd van de lichte stenen van de Leeuwenkopsberg en de andere helft was gebouwd van de donkere stenen van de Tellerrug. De stroom die tussen de twee delen van de stad stroomde, noemde zij Levenwater.  

    Het kleine koninkrijk was veilig en de gronden rond de stad waren overvloedig. Het was voor de mensen een plaats waar zij een thuis vonden in een wereld die werd beheerst door onzekerheden en argwaan. De vruchtbare grond en de stad Neamna kregen al snel bekendheid door de overvloeden die het land voortbrachten. Ook de twee bergruggen waarbij de stad was gelegen, gaven het koninkrijk rijkdommen. De grote robijnen en smaragden die gevonden werden in de grottenwaren geliefd tot ver buiten het rijk van koning Kelmnar. Deze werden verwerkt in prachtige sieraden. Als twee onbegaanbare bewakers staan de bergruggen achter de stad die hen veiligheid garanderde. Dit zorgde ervoor dat Neamna met alleen bewakers aan de kant van het vlakke land zichzelf veilig kon houden. En zo was het dat de stad, zichzelf voor vele jaren in stand kon houden. Hoewel Koning Kelmnar en de stad veilig waren zorgde de koning ervoor dat met elke uitbreiding, ook de verdediging niet vergeten werd. Een overmoedige koning of landrover zou zomaar op kunnen doemen en alles over kunnen nemen of verwoesten. 

    Op de dag dat koning Kelmnar vijfentwintig jaar op de troon zat werd er een groots feest gevierd. De koningen van de omliggende landen werden uitgenodigd om zijn jubileum met hem te vieren. In de grootste zaal van de stad werd een groots diner georganiseerd. Overal in de stad waren tafels op straat gezet en mensen aten en dronken samen om de koning zijn jubileum te vieren. Er klonk muziek door de hele stad.

    Ben zo terug – Bart

  • Afspraak met een verhaal

    Een meeuw zweeft tegen de wind in. Als ik dichterbij kom, glijdt hij langzaam omhoog door een kleine aanpassing van zijn vleugels. Het eindeloze droog gevallen wad wordt bevolkt door steltlopers en meeuwen allemaal opzoek naar hun maaltijd. Van het kleine beetje helmgras dat tussen het basalt doorgroeit is alleen nog een zielig hoopje geelbruine sprietjes over. Door de stroming is in een bocht in de dijk een strandje ontstaan. Het ligt bezaaid met schelpen en stenen, met flessen en stukken touw die, naar ik aan neem, overboord zijn geslagen in stevige wind of storm.
    Een nummerbord tikt tegen het basalt. Het werd rechtop gehouden door een tak.
    ‘Hoe kom jij nou hier terecht?’ ik zeg het zonder er bij na te denken.
    ‘Het scheelde niet veel,’ zei hij ‘zie je die snee; een boegschroef had me bijna in tweeën gescheurd!’
    ‘Ben je daarom zo verbogen?’ vroeg ik verbaast’
    ‘Nee dat is een heel ander verhaal’.
    ‘Waar kom je vandaan?’ ik zakte door mijn knieën om hem beter te bekijken.
    ‘Mijn eerste herinnering…’ zijn stem zonk weg in de wind. Nadat hij wat had nagedacht zei hij: ‘Ik herinner mij het eindeloos rondrijden. Ik was het bord achterop een brommer. De zoette warmte van een eindeloze zomer.’ Hij zuchtte. ‘Het was een paar jaar later toen de brommer werd ingeruild. Een ongeluk had hem onbruikbaar achter gelaten. Ik verdween tussen het schroot in een wild overgroeide tuin. Het moet een jaar later zijn geweest toen de schroeven zo verroest waren dat ze afbraken en ik op de grond viel.’
    Ik ging zitten op het zwarte basalt.
    ‘Nog geen week later stak er een sterke wind op en even werd ik voorzichtig opgetild. Maar hij was niet sterk genoeg om mij ver te dragen. Nóg een windvlaag kwam en tilde mij hoog de lucht in. Zo’n tweehonderd meter. Daar bleef ik hangen, hoog boven de grond aan een dunne boomtak.’ De wind tikte het metaal tegen de stenen en de tak.
    ‘Hoe lang bleef je daar hangen?’ zei ik fluisterend.
    ‘Een dag of twee. Het was het seizoen van de stormen. Een grote windhoos trok mij los van de tak. Het liet mij eindeloos rondwarrelen. Uiteindelijk viel ik in het water, de stroming voerde mij af. Zo dreef ik dagen lang tot een golf mij opslokte en langzaam naar de bodem liet zakken. Het was er koud en gitzwart. Tot ik, door een sterke zwaai van een walvisstaart, die diep wegdook voor een aankomend schip, omhoog werd gebracht.’
    Ik verschoof mijn voeten om comfortabeler te zitten.
    ‘Een jonge zeeman viste mij uit het water. Zo kwam ik aan boord. Hij maakte mij vast aan een van de netten die de grote houten kratten op zijn plek hielden. Elke dag kwam hij even kijken of ik er nog wel was. Alsof ik iets belangrijks voor hem betekende. Het duurde even voor ik het begreep, maar hij wilde al zijn hele leven naar Amerika en ik was voor hem een representatie van dat land.’ Hij kuchte even en wees mij op de gele kluwe draden. Het stormde onderweg en het schuren van het hout langs de touwen liet er niet veel van over. Ik raakte los en de touwen hebben deze verdere reis met mij mee gemaakt.’ Even tikte de wind hem weer naar voren. Over de zwarte letters liep een diepe kras. “Dat moet door de schroef zijn gekomen” dacht ik bij mijzelf.
    ‘Eindelijk kwamen wij weer in de bewoonde wereld aan. Voor het schip de haven in mocht, werd alles door strenge mannen gecontroleerd. We moesten wachten op goedkeuring’.
    ‘Maar… hoe ben je hier gekomen?’ vroeg ik nogmaals.
    ‘O ja, ik heb het niet gered. Ik ben door één van de andere mensen, toen zij het dek aan het schoonmaken waren over boord gespoeld. Zó belande ik weer in het water.’ In zijn stem klonk verdriet door, alsof hij het land had willen verkennen.
    ‘Ik ben na maanden ronddrijven in een stroming terecht gekomen. In die tussentijd waren er genoeg zeedieren die nieuwsgierig waren en een hapje probeerde om mij daarna snel weer los te laten. Al spelende, namen de dolfijnen mij voor honderden mijlen mee. Uiteindelijk lieten zij mij en zwommen met een boot mee, een andere richting op.’ Hij verschoof zich even en vond een stevigere plaats.
    ‘Pas na een jaar kwam ik weer in de buurt van een schip. Ik was gedeukt, Lichamelijk én geestelijk, tijdens het avontuur op de boot. Maar déze aanvaring was iets dichterbij… Het was een schip dat zo groot was, dat het drie schroeven had die constant draaide. Ik werd de diepte ingezogen. Het water werd met enorme kracht naar achter geduwd. Ik raakte de schroef nauwelijks. En toch is dit het resultaat.’ Zei hij verdrietig. ‘De kracht waarmee het schip door het water ging maakte ook dat er een zuigende werking vanuit ging, die mij meevoerde op zijn reis’. Hij zuchtte en een sterke windvlaag liet hem opnieuw tegen de stenen tikken. Even verschoof de tak en leek het of hij zijn reis verder zou vervolgen voor ik het einde van zijn verhaal zou horen.
    ‘Er kwam weer land in zicht. Het was lang geleden dat ik wist wat “droog-zijn” was. De natuur wilde echter anders. Voor ik dát gevoel goed en wel kon omarmen, stak er een nieuwe storm op. De wind trok mij los van het zand en tilde mij weer op. Zó ver de lucht in dat ik dacht nooit meer beneden te komen.’ Stilte! De wind suisde langs mijn oren. Ik kon het mij haast niet voorstellen dat er zoiets kon gebeuren.
    ‘Maar goed, ik kwam wel beneden… hier. Niet aan land maar tussen dat eiland daar en dit land. Het getij trok mij mee deze kant op en liet mij hier op het zand achter. De wind liet mij verder het land oprollen en …. nu ben ik hier.’
    ‘Wil je met mij mee?’ het leek een stomme vraag. ‘Ik bedoel… Ik kan je …’
    ‘Nee, ik blijf hier’ zijn stem klonk zeker ‘Ik heb nog zoveel te zien en deze wind blaast mij verder het land op.’
    ‘Er is verderop óók water’ zei ik onzeker.
    ‘Ik ben niet bang voor een klein beetje water!’ hij tikte verontwaardigt tegen de stenen. Hij lachte. ‘Laten wij dit afspreken. Als ik je weer zie zal ik van ver naar je roepen, jou het vervolg van mijn reis vertellen. Is dat een afspraak die je met mij wil maken?’
    Ik vermoedde hem nooit meer te zien maar het vooruitzicht was interessant. ‘Afspraak!’ zei ik.
    ‘Mooi. Tot ziens dan!’
    ‘Tot ziens’ zei ik terwijl ik opstond.

    Ben zo terug – Bart