Tag: gesprek

  • Zomer op het dak

    Zomer op het dak

    ‘Dus de wereld is al veel te lang hetzelfde?’ zij keek naar de rode maan en knikte. ‘Wat gaan we daar aandoen?’ Het was nog warm van de dag. De wereld was stil geworden, nadat de avond was gevallen. Nu de vogels hun plaatsen in de bomen hadden gevonden en de wind was stilgevallen, hadden de meeste mensen hun achtertuin verruild voor hun bed. De dakpannen waren nog warm van de dag tegen de blote huid van mijn benen aan; wat het ruwe van het steen iets aangenaams gaf.

    Hoe zij mijn leven binnen was gedrongen zou ik u niet kunnen vertellen. Opeens was zij er. Zoals sommige spullen ooit je leven binnen zijn gekomen en waarvan het lijkt of zij er altijd zijn geweest. Deze dagen leek het bijna een ijl-droom. Een ontzettende warmte die overal doorheen drong. Het was net of zij een gedeelte, een ruimte, innam. Het was geen binnendringen, alleen een kleine opstap die zij gebruikte om op het dak te komen. Een tweestapper die voor veel caravan-deuren staat. De laatste stap naar het dak was een grotere. Wat er op dat dak was? Een wereld om op neer te kijken, vertes om te overzien en de rest van de wereld, die de muren buiten sloten.

    ‘Ik kijk’ ze zei het achteloos alsof het haar niets deed. Nu was het niet dichtbij maar de wijdere omgeving die zij bekeek. ‘Waarnaar?’ vroeg ik zonder mijn blik van het rondzwaaiende licht van de vuurtoren te wijzigen. Vol verwondering gleden haar ogen over het landschap. ‘Ik bedoel…’, begon zij. ‘Ik vind de afstand tot de wereld hier fijn’. Haar antwoord had mij uit mijn trans gehaald. 

    Beneden liep een figuur onder de lantarenpalen door. Van lichtbundel tot lichtbundel. In het midden verdween hij even uit het zicht, totdat hij de volgende ‘spot’ inliep.
    ‘De mens’, zij focuste haar blik, ‘alleen maar zichtbaar en te zien als hij een spot gevonden heeft…’ Zij viel stil en maakte haar beschrijving zacht af: ‘altijd opzoek naar gezien worden’. Even stopte ze, alsof er een gedachte zich in haar hoofd vormde die alles omverwierp. ‘Misschien heeft het veel meer te maken met zien…’
    ‘Dat zou best wel eens kunnen’.

    Ben zo terug – Bart

  • Onder de tulpenboom deel 1

    Onder de tulpenboom deel 1

    In de felle zon schitterde het gras van de dauw. Binnen was het warm, de koffie was gezet en de koekjes stonden op tafel. Het huis was even stilgevallen. Jacob slurpte van de walmende koffie. Aangekleed en wel, zat hij in de stoel te genieten. Te wachten op de zuster die hem zou komen helpen, maar hij had het zelf allemaal gedaan. Negenentachtig was hij, waarom zou iemand mij moeten helpen? Wat weggedraaid van de kamer keek hij naar buiten. De tulpenboom begon te knoppen. De eerste waren al opengebarsten en lieten het lichtroze van de bloemen zien. De meeste bomen en struiken hadden net een waas van groen gekregen. Teken van leven! Op het bankje dat rond de stam van de tulpenboom stond zat een jongen naar de grond te staren. 
    Thea reed het pad op met de fiets. Ze had hem niet gezien door het voorraam. ‘Goede morgen!’ riep ze vanuit de achterdeur.
    ‘Dag Theodora, wil je een kopje koffie van mij?’ Het was een ritueel dat zich iedere dag herhaalde. ‘Dat lijkt mij een heel goed idee Jacobus…’ antwoorde ze met een glimlach, ‘daar ben ik wel aan toe!’ Zij stapte de kamer binnen. ‘U bent al helemaal klaar!’ De rode blos op haar wangen van de kou, glom in het licht. Jacob knikte, nam zijn kopje en stond op om de koffie in te schenken. ‘Drukke dag vandaag?’ vroeg hij vanuit de keuken. Ze was op de bank gaan zitten, ‘Dat valt wel mee hoor.’ Hij zette de koffie voor Thea neer en liep naar de stoel voor het raam.  
    De jongen zat niet meer alleen. Er was een jongen bij komen zitten. Hij had zijn arm om hem heen geslagen alsof hij hem wilde troosten. Maar toen de jongen opkeek, glimlachte hij. Even keken ze elkaar aan en raakte hun voorhoofden elkaar. En schuchter draaide hun blikken naar de omgeving. Maar zij waren alleen. 
    ‘Waar kijkt u naar?’ vroeg Thea en kwam naast hem staan. ‘Ik was bezorgd, maar ik denk dat het wel goed komt,’ zei Jacob. Thea glimlachte, ‘dat denk ik ook wel.’ Ze waren beiden gaan zitten. 

    Ben zo terug – Bart

  • Vondst

    Haar vingers strijken het medaillon zacht, alsof het met elke streek van haar vingers meer waarde krijgt. Zij zit in het portaal te wachten en kijkt hopeloos in het rond, schichtig bijna en klampt iedereen die voorbijkomt aan. Als ik binnen stap vraagt ze mij: ‘Staat er buiten al iemand te wachten. Ik word opgehaald maar er is nog niemand gekomen.’ Ik vraag haar, ‘hoe laat zou u worden opgehaald?’ Ze fronst haar wenkbrauwen. ‘Rond elf uur,’ zegt ze onzeker. Ik glimlach vriendelijk en verzeker haar dat het nog tien minuten duurt voor het elf uur is. ‘Ik kom straks weer terug, als u hier nog bent ga ik wel even voor u bellen, goed?’ Ze knikt.

    Als ik de trap afkom en het portaal in kijk, is het leeg. Er is iemand voor haar gekomen denk ik opgelucht. Als ik de zwarte mat opstap zie ik het bronzen medaillon. Het ligt verlaten op de mat. De gladde kant omhoog. Voorzichtig neem ik het tussen mijn vingers. Het kleine figuur dat op de voorkant staat is nauwelijks nog te zien. Uit mijn witte jas pak ik een papiertje, vouw het tot een kleine enveloppe pak m’n pen en schrijf; deze vond ik op de mat. En stop het medaillon erin. Mijn vingers zoeken langs de bellen naar de naam van de mevrouw. 
    208 Mw. De Waar. Zoek de brievenbus en stop het envelopje erin. Draai mij en stap naar buiten. 

    Ben zo terug – Bart

  • Eeuwige regen 1/4

    Zij zaten bij het vuur. De herberg was vol gelopen met mensen uit de buurt. De drukte van gepraat, de glazen op de tafels. Buiten was het grijs geworden, de donkere luchten samengetrokken en de zon was helemaal verdwenen. Het was zowat twee uur eerder donker geworden dan normaal was voor de tijd van het jaar. Aan de kleine tafel aan de rand van de haard, waren de twee vreemden stil bij elkaar gaan zitten. De broeken met modder besmeurd, waren zij zo dicht mogelijk bij de warmte van de haard gekropen om te drogen. ‘Kan ik iets voor jullie betekenen?’ de warme donkere stem, kwam van een grote ronde, bebaarde man. Zijn zwarte haar was naar achter gestreken maar zijn krullen waren niet van plan zich te laten temmen. Een snelle glimlach schoot langs zijn lippen en zijn ogen glinsterde. 

    ‘Heeft u voor ons iets warms te eten en een kamer voor de nacht?’ had Thennas de man gevraagd. Zijn gezicht, in tegenstelling tot die van de uitbater was scherp en puntig, maar zijn lichte bruinen ogen keken vriendelijk de wereld in. ‘Maar natuurlijk’ had de man gezegd ‘er is nog een kleine kamer met twee bedden. Ik zal zorgen voor wat eten. Willen de heren ook nog iets te drinken?’ Nadat zij beide instemmend geantwoord hadden, waggelde de herbergier naar de bar. Binnen een paar minuten was hij terug met twee kroezen bier en twee borden eten. De stoofpot rook naar kruiden en verse groente en zachtgekookt vlees. 

    Thennas blies de stoom van zijn gevulde lepel, Orgean stak het zonder te denken in zijn mond en brandde zijn verhemelte en tong. Hij dronk een paar grote slokken van zijn bier. Nadat zij hun eten op hadden waren beide onderuitgezakt. ‘Hebben de heren genoeg gehad?’ vroeg de herbergier. Orgean zette de borden op elkaar, gaf deze aan en vroeg nog twee kroezen te vullen. Herbergier nam de borden aan en vulde de kroezen. Schuim kwam tot boven de rand uit. ‘Zo’, zei hij toen hij ze voor Thennas en Orgean had neergezet. Langzaam dronken de mannen hun kroezen leeg terwijl zij de bevolking in zich opnamen. De mensen waren hier gewoon, dat is te zeggen er was eigenlijk niets bijzonders aan de mensen. De smid en zijn knecht zaten aan de bar. Er was een plagende toon in zijn stem toen hij aan de herbergier uitlegde wat de jongen verkeerd gedaan had. ‘… weet je Turing, dat jong werkt al een jaar in de smederij en nog weet hij zijn klauwen te branden aan het aambeeld, terwijl hijzelf het ijzer erop gesmeed heeft!’ De smid schaterlachte, zijn knecht had het rood op zijn wangen staan. De vrouwen van een paar boeren waren bij elkaar gaan zitten en spraken over de kinderen en het herstel aan de kleding van de zoons. Aan de andere kant van de tafel waren de boeren in gesprek over het weer en hoe de natte grond de rest van de oogst zou beïnvloeden. Nadat de meeste van de mensen uit het dorp gegeten hadden en hun kroezen leeg, gingen zij terug naar huis. Een enkeling bleef nog. Het gezellige geroezemoes van eerst, verstilde wat.  

    ‘Mag ik vragen waar de reis naartoe gaat’ vroeg Turing. De herbergier stak zijn hand uit naar Orgean, ‘Turing’ zei hij en schudde ook de hand van Thennas. Toen zei zichzelf voorgesteld hadden nam Orgean het woord. ‘Wij zijn op weg naar Neamna aan de voet van de Leeuwenkopsberg.’ Turing keek de mannen verwonderd aan. ‘Dan hebben de heren nog een lange reis te gaan’ zei hij. De haren aan zijn slapen waren grijzend. Het vrolijke ronde gezicht vertrok en de lijnen rond zijn ogen werden dieper. ‘Door de eindeloze regen?’ voegde hij eraan toe. Orgean zag de kleine verschuiving in het gezicht van Turing. ‘Wat is de eindeloze regen?’ Thennas keek verbaasd. ‘Een legende!’ zei hij nors. De smid en de knecht waren opgestaan en groette Turing en verlieten de herberg. ‘Laat me nog iets voor jullie inschenken’ zei Turing. Hij vulde de kroezen en schonk een klein glas vol met een donkerbruine drank en zette deze op de tafel. Vóór Turing ging zitten legde hij nog een paar blokken hout in het vuur. Bij het licht van de lampen was er een gouden waas in het kleine glas van de herbergier zichtbaar. ‘Laat me je het vertellen’ zei hij terwijl hij ging zitten aan de tafel.

    Lees hier verder

    Ben zo terug – Bart

  • Een klein sprookje 3 (einde)

    Lees hier vanaf het begin.

    De geur van het nog smeulende hout kon je al van verre ruiken. De mensen van het dorp waren nog druk in de weer met emmers water om te blussen. Anderen waren aan het herbouwen of probeerde nog te redden wat er te redden viel. Pas toen de prins en de ridders tot stilstand waren gekomen, werden zij opgemerkt door de mensen. ‘Goeden dag mijne heren,’ een van de mannen was naar voren gelopen. ‘Mag ik mij en de anderen verontschuldigen voor onze onoplettendheid?’

    De man vertelde hoe die nacht het dorp was afgebrand. Hoe een krijs uit de bergen had geklonken en toen er niets gebeurde was hij was gaan slapen. Eén van de dorpsgenoten had hem aangevuld. Hij dacht dat het die nacht hard waaide omdat hij geruis had gehoord, zoals de wind die om zijn boerderij heen waaide bij storm. De prins verzonk in zijn gedachten. Het leek wel erg op het sprookje dat hij had gelezen, opgesloten in zijn kamer in het kasteel. 

    Steeds meer raakte de prins overtuigt van het sprookje dat zijn vragen zou beantwoorden. Maar draken… dacht hij bij zichzelf. 

    Hij besloot met de ridders de bergen door te trekken opzoek naar iets. Maar wat had hij de mannen niet verteld. 

    Al snel bleek er niets te vinden maar na een aantal maanden wilde de ridders wel weer naar huis. Toen een van de ridders dat, na een slapeloze nacht, voorstelde werd de prins woedend en zei ‘We moeten de draak vinden!’ Het werd stil rond het vuur. De andere ridders keken naar de vlammen. Eén voor één verlieten de ridders de prins, die door de bergen bleef trekken opzoek naar het monster dat zijn vader had gedood. Achter de rug van de prins spraken de ridders over hem.’ De oude man schraapte zijn keel en gaf een zucht.  

    ‘Met zijn laatste ridder trekt hij nog altijd door de bergen. Opzoek naar de draak die nooit bestond, op zoek, tussen de schaduwen van zijn fantasie. Een werkelijkheid die niet bestaat.’ 

    De oude man stond op. ‘Ziet u wel prins. Dit is waarom u nooit opzoek moet gaan naar sprookjes. Voor je het weet ben je de werkelijkheid verloren.’ Hij hield de jonge prins een beker honingdrank voor. ‘Voor je het weet ben jezelf het monster geworden waarop je aan het jagen bent.’

    Ben zo terug – Bart

  • Verhalenfabriek. II – Dronken avond

    ‘Ik ben bang om los te laten, te ontspannen. Het beangstigt mij omdat ik niet weet wat dat veroorzaakt.’ Het was een lange avond die omrand werd door rode wijn. ‘Ken je dat gevoel aan het einde van de zondag, dat je had als kind? Het bewust zijn van het tijdstekort?’ Ik volgde zijn gedachtegang niet, begreep niet wat hij wilde zeggen, wat zijn beschrijving was. ‘Misschien niet’ zei hij. Er klonk treurigheid door zijn stem. Een treurigheid die altijd aanwezig is. Bij elke beslissing draaide het uiteindelijk zijn lelijke kop. Niet dat hij dat zelf zo zag. ‘Van iedere ervaring leer je iets’ zei hij vaak als ik hem weer eens met medelijden aan keek omdat hij zijn baan verloren had of iets dergelijks.

    Ik ken hem al mijn hele leven. Als peuters begonnen wij onze school. Er is altijd een spanningsveld dat in zijn lichaam zit. Het enige dat ik niet meer weet is of dat toen ook al zo was. Of dat het met de tijd zichtbaarder is geworden. Hij bewoog zich door zijn leven als een blok.

    Hij dronk zijn glas in stilte leeg. ‘Wat gebeurd er als je los laat?’ vroeg ik hem. Zijn wenkbrauwen fronste. ‘Een moeras heeft soms plaatsen waar je kan staan zonder dat je wegzakt’ het klonk als een vraag. ‘Waar de rest je langzaam opslokt, je zo voorzichtig mogelijk laat verdrinken. Ik weet mijn weg aan de rand van het moeras. Het gewone zand. Maar als ik even niet oplet sta ik midden in het moeras. Is het moeilijk te zien waar ik veilig ben. Het lijkt onmogelijk mijzelf uit die situatie te trekken. Dus probeer ik op te letten’. Ik moet hem totaal verloren hebben aangekeken. ‘Ook niet’ zei hij resoluut.

    Voor sommige mensen wil je graag dat het allemaal lukt. Hij is zo iemand. Terwijl je dat graag wilt, lijkt het wel; hoe meer ik het hem gun des te minder alles lukt. In diezelfde mislukking komt er een gelatenheid over hem heen. Alsof het een bewijst is dat het voor hem was weg gelegd.

    ‘Ik denk graag na, ben introvert en mensen nemen een heleboel energie van mij.’ Die losse flodder bleef tussen ons in hangen. ‘Wijn?’ vroeg ik hem. Hij knikte. Ik liep om de bank naar de keuken. ‘Er zijn veel redenen om kwaad te zijn, maar het voelt als verspilde energie. Ik pas mij aan.’ Welke redenen? vroeg ik nog voor ik de keuken uit kwam. ‘Gewoon… dingen. Vergeet maar wat ik heb gezegd’. Ik plofte naast hem op de bank en keek hem vragend aan. ‘Soms laat je dingen gebeuren die je totaal uit je doen brengen’. ‘Zoals wat?’ ‘Je vroeg net toch wat er gebeurd als ik los zou laten?’ Ik knikte om hem verder niet te onderbreken. ‘Los laten, los laten, los laten!’ Hij fluisterde het tegen zichzelf, een zoekende blik door de kamer. Hij pakte zijn glas en met een diepe zucht zakte hij tegen het kussen van de bank. Hij sloot zijn ogen en nam een slok. Even speelde er een glimlach over zijn gezicht. ‘Oké, doe je ogen dicht en beeld je in dat je in een kroeg staat’. Ik sloot mijn ogen en toverde uit mijn gedachte een beeld. ‘Je bent daar met een paar vrienden, verder ken je daar niemand, je vrienden komen daar regelmatig en kennen sommige van hen. Hebben we dat beeld?’ Ja, bevestig ik. ‘Een lachende jongeman komt op je af. Wacht, je moet je even voorstellen als een jongen van een jaar of achttien.’ Ik knik. ‘Eén van de jonge mannen komt lachend op jou af en dan gebeurd er dit.’ Ik voel hem naast mij verschuiven. Opeens grijpt zijn hand in mijn kruis. Ik open mijn ogen in shock. Lachend zegt hij: ‘Dit wil je toch graag?’ Even snel als zijn hand greep, is hij weer weg. ‘Zijn vrienden lachen. De onwetendheid van een ander. Dat doet mij niets. Het feit dat de mensen die je vrienden zijn, mee lachen… En dus ben je in elke situatie bezig een andere rol te spelen. Altijd in onderhandeling met je omgeving. Dat moet ontspanning zijn… sorry maar dat is het niet’. Hij staat op en loop richting de deur. ‘WC’ zegt hij kort. Nog wat beduusd, blijf ik alleen achter op de bank.

    Ben zo terug – Bart

    Lees deel 3 hier

  • Gesprek

    ‘Waar kijk je naar?’

    ‘Je ogen.’

    ‘En?’

    ‘Ik probeer er achter te komen wat je ziet.’

    ‘Ik kijk naar jou’

    ‘Ja, ik zie mijzelf weerspiegeld in je pupil.’

    ‘Dat zie ik…’

    ‘Oké. Als ik naar jou kijk zie ik een sterke man die met een glimlach midden in zijn leven staat. Die sterk is, waar ik mij veilig bij voel en waar ik mij sterk tot voel aangetrokken.’

    ‘Wil je dat ik je opsom?’

    ‘Nee. Ik zoek naar de betekenis van jouw kijken. Misschien gaat het wel meer over mijzelf.’

    ‘Wat zie je in mijn kijken?’

    ‘Jaloezie over de baardgroei…’

     

    Ben zo terug – Bart

  • Een diner

     

    Het was een avond zoals dat is in een restaurant, waar vrienden met elkaar eten, drinken en discussiëren. In een schemerige hoek van het kleine Italiaanse etablissement zaten wij, met vijf personen en een flakkerend kaarsje in het midden van de tafel. Hoe wij precies op het onderwerp kwamen kan ik mij niet meer echt herinneren. Alleen de vraag:
    ‘Zou je iemand bij jou laten onderduiken in een situatie zoals die was tijdens de tweede wereldoorlog?’ Met bravoure gaf hij onmiddellijk antwoord op zijn eigen vraag. ‘Natuurlijk zou ik iemand bij mij laten schuilen als dat hen het leven zou redden.’ Mijn brein ging mijn eigen overtuigingen na. Natuurlijk zou ik proberen iemand te helpen. Maar heb ik daar het lef voor? was de vraag die zich vast zette. Ik pakte het wijnglas op en nam een slok om meer tijd te hebben, ik moest hier meer over nadenken. Het was vele malen ingewikkelder dan de vraag in eerste ogenschouw deed vermoeden. De vriendin tegen over mij nam het woord over:
    ‘Ik weet niet of ik dat zo zou zeggen. Het ingewikkelde van zo’n situatie is dat het niet meer alleen de ander is die gevaar loopt.’ zei ze terwijl in mijn eigen hoofd hetzelfde idee ronddwaalde. Wat, als jijzelf de persoon bent die moet onderduiken? Hoe valide is de zekerheid dat je op dat moment iemand anders zult helpen? Toen ik na enig nadenken over die vragen mij realiseerde dat ik die persoon zou zijn, mijn homoseksualiteit zou een tripje werkkamp opleveren. Hoe je daar vandaan zou komen was maar de vraag. Niet dat er geen voorbeelden zijn van mannen die de werkkampen hebben overleefd. Ik zette mijn glas terug op tafel terwijl zij haar betoog eindigde met:
    ‘Het heeft te maken met het feit dat we weten welke uitkomst het heeft voor de personen die erbij betrokken zijn.’

    Ik prikte mijn vork in een stuk pasta en stak deze in mijn mond, rustig kauwend schoof ik wat achteruit in mijn stoel. In het hedendaagse klimaat waarin de samenleving en de politiek zich bevindt, lijkt het onmogelijk voor de toekomst om in zo’n situatie te raken. Maar hoe langer ik mijzelf probeerde te overtuigen van deze zekerheid hoe meer twijfels ik daarbij kreeg. De groep mensen waarvan ik onderdeel ben, worden steeds “uit de kast” getrokken als iemand zegt dat een politicus minderheden discrimineert. Als wij zo normaal zijn, zou dat geen argument meer moeten zijn. Wie besluit eigenlijk hoe je kan afmeten welke minderheid zwaarder weegt dan een andere? En waarom zal mijn minderheid, als zij uit zwang raakt, niet net zo makkelijk opzij geschoven kunnen worden. Er is geen enkele reden waarom dat niet zou kunnen gebeuren.
    ‘Ik denk dat ik het zou proberen. Maar de vraag die zich als eerste in mijn hoofd opwerpt is: Wat doe ik een ander aan? Ik leef met mijn familie en kan niet verwachten dat zij mee gaan in mijn …’ Zijn stem zakt weer weg in het geroesemoes van het restaurant als mijn brein nogmaals over de voor en na delen van onderduiken mijmeren. Wie helpt mij en hoe kan ik een ander helpen? Wat is er voor nodig om iemand anders te dragen, als het onmogelijk is om dat zelf te doen?

    Wanneer er een populist opstaat die langzaam zijn echte ideeën tot uitvoer zal brengen, is het vaak te laat voor de bevolking, of de politiek, om in te grijpen omdat zij allang buitenspel zijn gezet door de partij. Hoe meer ik er over nadenk hoe minder ik tot een uiteindelijk antwoord kan komen.   ‘Zeg jij ook eens wat!’ zegt de jongen naast mij, ‘jij bent wel heel stil’
    Even denk ik na. ‘Ik zal moeten onderduiken omdat ik één van de mensen ben die het gevaar loopt opgepakt te zullen worden, waardoor een ander helpen heel lastig zal zijn.’ Meer toevoegen heeft geen zin.

    Ben zo terug – Bart

  • Frans

    ‘Bonjour!’ De man zijn stem klinkt helder en zijn ogen glimmen als hij de uitspraak doet.
    ‘Bonjour. Ça va?’ zeg ik als ik hem voorbij zie lopen. Zijn grijze haren zijn keurig gekapt. Hij loopt met een tasje onder zijn arm zoals elke dag, naar de winkel op de hoek om zijn krantje te kopen. Meestal is dat één keer maar de laatste tijd is dat wat vaker. Zijn leeftijd begint sporen na te laten in zijn brein. Hoewel dat zijn vrolijkheid niet ondermijnd.
    ‘Ça va bien!’ beantwoord hij mijn vraag terwijl hij mij al voorbij is gelopen. Om het gesprek te classificeren voegt hij er nog en passant aan toe ‘Dat is Frans’.

    In zijn vakantie in Frankrijk bij de schoonouders van zijn dochter, had hij het “bonjour” opgevangen. Iets wat iedereen daar zei als men elkaar tegen kwam. Het beviel hem.
    Het was een gewoonte geworden in de korte tijd die hij daar was verbleven en de hele buurt was er van op de hoogte en speelde mee. Een Franse woord, gebruikt in het midden van Amsterdam, als onderdeel van de zomer.
    Op de camping was hij als een loopjongen van de caravan naar het waslokaal heen en weer gelopen. Eerst was hij zijn tandenborstel vergeten, toen hij die op ging halen vergat hij de beker die hij van de eerste keer nog in zijn handen had. Toen hij terug ging om zijn beker te halen, had hij zichzelf op de wastafel gehesen om uit te rusten. Er waren wat andere gasten die hem gevraagd hadden of het allemaal goed ging maar hij had hen met een glimlach weggewoven.

    Na een half uur was zijn vrouw hem gaan zoeken. Toen zij halverwege zag dat hij aan de koffie zat bij een Frans gezin. ‘Bonjour!’ zei hij met verrukt genoegen en herkenning in zijn stem toen hij haar zag staan. ‘Dat is Frans!’ voegde hij er met even veel genoegen als trots aan toe. ‘Ik ben Frans aan het leren’. De moeder van de twee spelende meisje bij de tent vertelde in gebroken Nederlands aan zijn vrouw dat ze hem hadden mee genomen omdat de man niet meer wist waar hij naartoe moest. Zij moest glimlachen om de bizarre situatie waarin zij haar man terug gevonden had.

    ‘Ik ben iets vergeten.’ zei hij van de week opeens. Hij was al langs gelopen met zijn krant op weg naar huis. Maar nu was hij weer op weg de andere kant op. ‘Ik moet het even ophalen.’ Hij schudde zijn hoofd, de frons op zijn voorhoofd was diep. Opeens klaarde zijn hele gezicht op en het licht kwam weer terug in zijn ogen. Onhandig zette hij een stap, keek mij aan en zei: ‘ik moet gaan’. Toen hij een paar stappen verder was zei hij: ‘mijn portemonnee!’ Een glimlach trok over zijn gezicht terwijl hij hoofdschuddend verder liep. Op zijn weg terug stopte hij even bij mij. ‘Gelukkig is het warm en droog, dan vind ik het allemaal niet zo erg. Als ik maar weet waarom ik terug moet.’ Zonder op een antwoord te wachten stapte hij weer op. ‘Bonjour’ zei hij ‘Dat is Frans hè’

    Ben zo terug – Bart

  • Iets on-af’s (Notitieboekje)

     

    ‘Ik had mijn vaders ogen neergeslagen.’ Ik liet de woorden langzaam van mij wegdrijven, terwijl ik het beeld weer in mij opliet wellen. De werkelijke betekenis werd door mijn onderbewustzijn … Zonder dat ik er bijzonder veel werk voor hoefde te doen sijpelde de herinnering over het beeld, om het onder te dompelen in de werkelijke betekenis. Het maakte van mij meer dan eens een visser zonder hengel leugenaar. Juist toen het beeld volledig veranderd was, leek het als door een rimpel-effect van water, terug te veranderen in de betekenis van het gesprek.

    De journaliste tegenover mij keek mij aan in afwachting van de rest van mijn verhaal. ‘Het had hem teleurgesteld. Schrijven was een hobby of iets wat je voor ontspanning deed.’ Het gesprek leek mij steeds te ontglippen doordat ik de stroming niet bij kon houden. Ik probeerde de werkelijkheid in woorden te vangen, die als een goed lopend verhaal een beeld gaven van mij als persoon. Maar Meer en meer voelde ik mij als een vis op het droge, gravend in mijn brein naar woorden en zinnen die een volledige weergave waren van mij als persoon.

    ‘Jouw verhalen zijn vaak ingewikkeld.’ probeerde zij mij aan te sporen om meer los te laten.
    ‘Ik denk dat ik probeer duidelijk te maken dat niet alles wat ik schrijf gaat over welke woorden er op papier staan.’ Het maakt mij onrustig, uitleggen wat je bedoeld met een verhaal is als vertellen hoe water er uitziet; er is maar zoveel wat je erover kunt zeggen.

    Maar ik wil geen persoonlijkheid zijn. Dat is niet mijn bedoeling.
    ‘Schrijf je daarom veel over strijd en moeilijke situaties?’ Ik had de vraag al van afstand zien aankomen. Dit was de uitleg-vraag die ik graag wilde vermijden door andere onderwerpen groter aan te zetten en met meer details te behandelen.
    ‘Dat onderdeel van het mens-zijn fascineert mij. Het maakt onherroepelijk deel uit van ieders leven en toch is er altijd een gevoel van overwinning als wij als mensen iets wat niet goed gaat, hebben doorstaan.’ Van een afstandje sla ik mijzelf gade in mijn hoofd bekijk ik de situatie, als in een bubbel waar ik niet uit kan breken om de gênante situatie te stoppen.

    Opeens is het af. Geen laatste vraag of afronding. Dit was het? Ik geef haar een hand en laat mijzelf in de stoel terug vallen. Als ik haar nakijk terwijl zij de deur uitwandelt begint het te malen, mijn hersenen draaien overuren. Proberen alles te analyseren en overwegen elk antwoord. Al snel kom ik uit bij één woord. Pretentieus. ik heb de verse muntthee die geserveerd werd, nog niet eens aangeraakt. Voorzichtig neem ik een slok en brand direct mijn tong. “Water” denk ik.

     

    Ben zo terug – Bart