Tag: conflict

  • Mag ik u vragen…

    ‘… laat ik anders beginnen’ zei de oude man serieus. ‘Toen de zon op kwam, het leven ontwaakte en de eerste haan kraaide… was het leeg. Niet leeg maar er was geen gedoe. Althans er was wel gedoe, maar alleen van wat er was achtergelaten. De voordeuren van huizen stonden open, de beslapen bedden lagen onopgemaakt, er fladderde een merel langs de verstilde auto’s en een nieuwsgierige kauw stak zijn zwarte snavel door een open deur om naar binnen te kijken. Vanuit een van de huizen klonk een wekker. Het apparaat was overbodig geworden in deze afwezigheid van mensen. Een kat lag uitgestrekt in een portaal van de zon te genieten. Het was geen “verandering” geweest de wereld werd niet bewoont door kakkerlakken zo groot als mensen.
    Naarmate de uren verstreken en de zon hoger aan de hemel kwam kwamen er steeds meer dieren uit hun schuilplaats. Het duurde niet veel langer voordat diezelfde dieren de woningen binnen gingen. Tegen de zonsondergang verzamelde de dieren zich in de woonkamers. Zij sliepen op de banken, stoelen en zelfs in de lege bedden. Maar de meeste zochten hun eigen plekken op, gewoon in de natuur zoals zij dat gewent waren.’
    De oude man keek zijn kleinzoon met grote ogen aan.
    ‘Opa?’ vroeg de jongen onzeker, ‘wat heeft dit met de politiek te maken?’ Hij ging met zijn knieën op de stoel zitten en leunde, richting zijn opa, op de grote keukentafel die tussen hen in stond.
    ‘Nou…’ zei de oude man nadenkend terwijl hij zijn bril op zijn neus omhoog schoof. ‘Je weet toch dat mensen dieren zijn?’ De jonge knikte. ‘En dieren hebben instincten. Zij doen wat ze moeten doen om te overleven. Dat is niet altijd aardig of lief. Sommige dieren eten elkaar op. Mensen hebben ook instincten, die zijn ook niet altijd lief of aardig. Mensen zijn net als de aapachtige, sociale dieren. Dat betekend dat zij elkaar helpen en dat zij voor elkaar zorgen zodat iedereen veilig is of uit eigenbelang. Als die veiligheid in het geding komt, door bijvoorbeeld een slechte economie of omdat er oorlog is en het niet veilig is, dan vallen mensen terug in gewoontes om te overleven. Een van de manieren waarop mensen terug vallen in dat soort situaties is door een verschil te zoeken tussen henzelf en de ander. Als het slechter uitpakt voor mensen in een langere periode dan zoeken zij naar een oorzaak. Wanneer die oorzaak nou eens heel gemakkelijk op een andere groep mensen kan worden afgeschoven; Dat is namelijk een ander instinct om te overleven, het zoeken van een gezamenlijke vijand. Want samen ben je sterker.’ De grote ogen hadden plaats gemaakt voor een sombere blik.
    ‘En daarom…’ doorbrak de oude man zijn stilte ‘is het belangrijk dat je weet wat er zich in de geschiedenis heeft afgespeeld. Zodat je je bewust bent van welke fouten er te maken zijn, en wat ons dat oplevert.’ Hij keek naar de frons op het voorhoofd van de jongen. ‘Heb ik zo je vraag beantwoord?’ vroeg hij met een kleine glimlach om zijn mond.
    ‘Ik denk het… ik denk dat ik begrijp wat u bedoelt.’

    Ben zo terug – Bart

  • De donkere klas (Een kinderlijke herinnering)

     

    Zover ik mij kan herinneren was alles donker. De tafels waar wij aan zaten stonden allemaal in rechte rijen. Tot op de millimeter nauwkeurig waren zij op de zelfde afstand van elkaar neer gezet, elke stoel leek vast genageld aan de vloer. Het zwarte krijtbord was schoon alsof er nog nooit een letter op was geschreven. De lerares voor de klas leek elke toevallig mee genomen kleur van buiten in zich op te nemen en het te veranderen in een zwart-wit beeld. Hoewel de klas gevuld was met kinderen was er geen enkel geluid te horen. Als iemand het waagde om een geluid te maken dat niet door haar was bevolen, werd de wereld binnen het lokaal een beetje grijzer. Iets donkerder dan hij al was. Diegene die het geluid gemaakt had beloofde heilig dat hij het nooit meer zou doen na de afranselingen die hij kreeg. Er werd geen geweld gebruikt in de school. Maar de toorn was genoeg om je bibberend van angst terug te laten vallen in je stoel. Ik was zo’n kind, een kind van kleur en kon de grijze wereld waarin ik terecht gekomen was maar moeilijk begrijpen. We moesten leren dat snapte ik wel, maar de manier waarop ontging mij compleet. Elke berisping die mijn kant uit werd gesnauwd voelde als een kleine brandblaar. Een stekende pijn, die door de publiekelijke vernedering, voelde als een sigaret die werd uitgedrukt op de huid. Maar niet fysiek, alles van binnen.
    Zo kan ik mij nog het einde van het jaar herinneren. De kinderen werden in een goedmoedige bui voor de klas geroepen en op een stoel gezet zodat allen hen goed konden zien. Voor de volledige klas werd je complete rapport voorgelezen. Inclusief de opgetrokken wenkbrauwen bij kleine voldoendes en de teleurstelling bij onvoldoendes. De langzaam opgedreunde cijfers waren totaal oninteressant. Kinderen lachte om het ongeluk van anderen. Als de lijst was afgewerkt werden de opmerkingen van de lerares voorgelezen. De lerares had al een paar keer naar mij gekeken en na de laatste keer mijn rapport overduidelijk onderaan de stapel gelegd. Uiteindelijk was ik aan de beurt, het leek of het de hele dag geduurd had. Vol schaamte liep ik door de klas naar de stoel hees mijzelf omhoog en probeerde naar niemand te kijken. Ik dook zover ik kon weg in mijzelf. De cijfers werden voorgedragen. Voor zij verder ging, hing ze een touw om mijn nek dat aan het plafond bevestigt was. Met elk woord dat ze sprak werd het touw strakker om mijn nek en werd ik steeds verder omhoog getrokken. “Het rekenen gaat nog niet zo goed!” zei ze terwijl mijn tenen loskwamen van de zitting van de stoel. “Met het lezen heb je nog veel moeite!” één centimeter boven de stoel. “We moeten je nog vaak helpen met de letters schrijven!” Mijn luchtpijp werd dicht gedrukt door het touw. “Je bent vaak afgeleid en loopt dan zomaar van je plaats, of begint te fluiten.” Mijn ogen zagen niet meer. Mijn lichaam schreeuwde om lucht. Mijn strottenhoofd verbrijzeld door het gewicht van mijn eigen lichaam. Ver boven de vloer van het lokaal. En net voor ik zou verdwijnen was het klaar. “Kom maar van de stoel af je rapport ophalen.”
    Een gebroken kind. Het gekke was alleen dat het mij niet brak. Hoe meer men de kleur van mij wilde afpakken hoe meer ik er van kreeg. Tot de regenboog voorbij!

    Ben zo terug – Bart

  • Uitwaaien

     

    De storm in zijn hoofd bereikte zijn piek tegen de middag. Zijn lichaam was rusteloos en het koste hem alle zelfbeheersing die hij in zich had om stil achter zijn bureau te blijven zitten. Eindeloos traag tikte de klok zijn seconden en minuten. Zijn voet tapte op de vloer, het potlood in zijn hand speelde tussen zijn vingers en de dag vervloog onproductief. Op weg naar huis speelde zijn zelfbeheersing opnieuw een grote rol, de drukte op de weg maakte het er niet beter op. Daarna de boot. Overvloedig met de grijze maat pakken die de wereld leken te bestieren.

    Hij stopte de auto abrupt op de oprit voor zijn huis. Met iets teveel woede smeet hij de deur van zijn auto dicht en paradeerde naar binnen. Er was niemand thuis, zijn vrouw was nog aan het werk en had hem laten weten dat zij laat zou zijn. Hij probeerde zich van zijn frustratie te ontdoen maar het lege huis en niemand om zijn gedachte mee te delen zorgde er alleen maar voor dat zijn brein op hol bleef slaan. Om iets te doen drukte hij de versterker van zijn stereo aan. Hij haalde een album tussen zijn platen vandaan en voorzichtig legde hij het zwarte vinyl op de platenspeler en zette de naald op de plaat. Het stof kraakte door de boxen voor het album begon. De eerste tonen van het Hendrix klonken en hij draaide de volume knop bijna volledig open.

    De wind trok aan en de grijze wolken pakte zich samen boven het eiland. Al halverwege het eerste nummer drukte hij de versterker uit en met een donkere tik viel het geluid weg en tilde hij de naald van de plaat. Schuivend langs de keuken zette hij zijn lege koffiekop op het aanrecht. In de gang trok hij zijn jas aan. Zonder er bij stil te staan wat hij aantrok liep hij met grote passen de deur uit. De wind begon met het trekken aan zijn haren die hij ’s morgens keurig in model had gebracht. De windvlagen die hem voortduwde, over het ongebruikte fietspad, waarna hij uiteindelijk, door de duinen het open strand opliep. De wind kwam nu van zijn rechter kant en hij trok de kraag van zijn jas omhoog om deze tegen te houden.

    Hij draaide zich zodat de wind weer in zijn rug blies en begon te lopen. Zacht mompelend zette hij zijn stappen. De grijze wolken leken steeds dichter naar de aarde te trekken en de wind die nog sterker was geworden trok niet meer alleen aan zijn haren maar ook aan zijn jas en broek. Hij voelde de zandkorrels die door zijn schoenen omhoog werden gegooid tegen zijn broekspijpen. Alsof de wind de wereld aan het zandstralen was. Toen hij zijn hand door zijn haren haalde om deze uit zijn ogen te wrijven, voelde hij de kleine korreltjes op zijn schedel. Een grote hoeveelheid zand verzamelde zich in zijn schoenen, maar met elke stap die hij deed en met elke windvlaag die zijn haren opnieuw vanachter zijn oren los trok, verloor hij een beetje van zijn woede. En werd het beeld weer helderder.

    Opnieuw stopte hij abrupt, keek op zijn horloge en zag de schuimkoppen op de grote donkere grijs-blauwe golven. Het zand leek als een mist die de wereld iets minder helder maakte. Hij moest nog terug. Hangend in de wind stapte hij voort, rustiger. Zijn vrouw kreeg eten, hij moest het zelf nog klaar maken. Pizza, dacht hij voor vandaag, lekker makkelijk.
    Thuis zette hij de oven aan, draaide de volumeknop naar beneden om door dezelfde plaat de kamer te laten vullen met geluid. Schonk zichzelf een glas rode wijn in en ging op de bank zitten luisteren.

     

    Ben zo terug – Bart

  • 6 januari 1988 en het nu

     

    ‘Toen we gebeld werden was David al verdwenen. Hij was in een kunstmatig coma gebracht. De artsen waren bezorgt over het hoofdletsel en wat de gevolgen zouden kunnen zijn. Om hem te helpen genezen werd hij onder zeil gehouden. David heeft het nog twee weken vol gehouden. Ik ben tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis steeds bij hem geweest. Eén van de artsen vertelde mij dat het goede effecten bleek te hebben als de familie tegen een persoon in coma spreekt.
    In die twee weken heb ik alles wat ik altijd al had willen zeggen, met hem gedeeld. Voor ik ging slapen las ik verhalen en boeken voor. Mijn oudste broer, mijn ouders en ik bleven om beurten bij hem, om hem gezelschap te houden.

    Het moet een uur of negen zijn geweest zijn. Onze ouders waren een halfuur daarvoor naar huis gegaan. Voor het eerst in een paar weken leek het beter te gaan. Mark, mijn oudste broer, had een afspraak die hij niet nog een keer kon afzeggen. Voor die avond had ik een bundel gedichten mee genomen. Een telefoon ging over op de gang. Een verpleegster binnen kwam om te zeggen dat het voor mij was. Het waren mijn ouders, zij waren veilig thuis gekomen en dat zij de volgende dag om tien uur weer in het ziekenhuis zouden zijn. Ik sloeg het boekje open en begon voor te lezen.

    “Gevoel

    Ik zal op pad gaan in het zomers avondblauw,
    Geprikt door korenaren over dun gras lopen:
    Verdroomd zal ik mijn voeten drenken in de dauw
    En ik zal door de wind mijn haren laten dopen.*”

    Nog voor ik aan de tweede strofe kon beginnen begon alles te piepen. Een horde dokters en verpleegkundigen kwamen het kleine kamertje binnen hollen.’

    ‘Mevrouw, ik wil u niet onderbreken. Ik moet u vragen of u uw verhaal wilt focussen op wat er hier gebeurd is.’
    De jonge agent voor mij probeert mij gerust te stellen maar de dertig andere personen op de pont moeten, over het hele gebeuren, ook nog worden ondervraagt.
    ‘Ik stond achter op de pont, uit te kijken over het Ij richting de stad. De lichten van de stad verwijderden zich van mij, toen ik wat geschreeuw van de andere kant van de pont hoorde komen. Of ik nu dacht dat er iets over homoseksualiteit werd gezegd of dat het later was toen ik dichterbij kwam, weet ik eigenlijk niet meer. De man in het leren jack lag al op het dek van de pont toen ik het gehele beeld kon overzien. De man die over hem heen stond gebogen, begon hem in zijn gezicht te trappen. Ik probeerde hem bij de op het dek liggende man weg te krijgen. Gelukkig was ik niet de enige, die de twee die werden aangevallen, te hulp te schoten.’ Ik kon de tranen niet meer voor mijzelf houden. De gedachte aan mijn broer en de situatie waarin wij hem terug kregen, is mij altijd bij gebleven.
    ‘Mag ik u vragen? Wat is er met uw broer gebeurd?’ de agent kan zijn ogen niet van de grond krijgen op het moment dat hij het mij vraagt.
    ‘Hij is overleden aan zijn verwondingen, die hij in een zelfde situatie als vanavond zou moeten hebben gekregen.’
    ‘Het spijt mij mevrouw.’
    ‘Het is goed.’
    ‘Hoe eindigt het gedicht eigenlijk?’

    “Elk woord, elke gedachte zal me dan vergaan:
    Maar weidse liefde zal zich in mijn ziel verbreiden
    En als een vagebond zal ik ver, heel er gaan
    Door de Natuur – verblijd alsof een man me leidde.*”

    ‘Het is eigenlijk vrouw, in plaats van man. Maar voor mijn broertje mag een kleine aanpassing.’

    Ben zo terug – Bart

    *Arthur Rimbaud, Nederlandse vertaling Paul Claes

     

  • Regeltjes, regeltjes.

    ‘Dit is wat de regels zijn.’ Een bebrilde mevrouw kijk hem aan na het uitspreken van deze toch zo normaal lijkende zin.
    ‘de regels?’ de wenkbrauwen opgetrokken tot een boog. Zijn naam, Frans. Leraar maatschappijleer, begin 40, zijn bos zwarte krullen met hier en daar een grijze haar doen hem ouder lijken.
    ‘Ja, dat zijn de regels’ zegt de mevrouw achter de balie, bijna met een toon van excuses in haar stem. Het valt haar zelf ook op en omdat te compenseren voegt ze er bits aan toe ‘ik doe ook alleen maar wat mij gezegd word!’ Dat was nou juist de verkeerde toevoeging.
    ‘In ieder maatschappij zijn er mensen die onnodig werk doen simpelweg omdat hen dat word opgedragen. Denkt u dat de wetenschappers die bij het bedrijf Bayer in de tweede wereldoorlog de nagels van joodse mensen uit hun handen en voeten trokken dat deden omdat zij dachten dat de wetenschap daar iets mee opschoot?’ De mevrouw probeert iets van een antwoord. ‘Hier is misschien wel een betere vraag’ snijd zijn vervolg door de mevrouw haar stamelend begin van de zin heen ‘als u alleen maar doet wat u gezegd word lijkt het mij dat u, Eén)of weet wat daarvan de bedoeling is, of twee) dat het u echt geen reet kan schelen wat de bedoeling is zolang u maar uw geld krijgt. Laat ik er van uitgaan dat u onder de categorie mensen valt van de eerste categorie, u weet wat hiervan de bedoeling is. Hier is nog een gok, de bedoeling van dit hele infantiele pasjes systeem is om er voor te zorgen dat er geen Columbine achtige situaties kunnen ontstaan, niet dat dit het verzekerd omdat als er wel iemand met die ideeën deze school binnen stapt u de eerste bent die omver geschoten word. Iemand met een geweer kan uw hele pasjes-systeem werkelijk gestolen worden.
    ‘Genoeg!’ zegt de vrouw, de zwarte bril maakt haar gezicht streng, dictatoriaal bijna of beter nog een karikatuur. Niet een “de vrouw van” vrouw, maar haar man die het label “de man van” mag dragen. Een diepe zucht die door haar neus gaten de papieren op haar bureau laat bewegen ‘U kunt zich zonder pas niet aanmelden en mag dus ook niet naar binnen.’
    ‘Heeft u niet gehoord dat ik al binnen ben geweest? Mijn pasje ligt op mijn bureau. Ik ben dus al ingelogd.’ Frans draait zich om met de woorden ‘geeft u wel eens iemand anders gelijk?’ pakt zijn mobiel en belt naar zijn collega boven. Als hij zich weer omdraait in afwachting van zijn collega zegt hij tegen de vrouw ‘ik had gehoopt dat we dit in een discussie konden oplossen.’
    ‘Ja’ zegt de mevrouw achter de balie. ‘Ik weet het, ik ken u.’

    Ben zo terug – Bart