Tag: boeken

  • Stukjes leven

    Verloren in verhalen

    ‘Oorlog is vrede. Vrijheid is slavernij. Onwetendheid is kracht.’ Hij prevelde, zoals zo vaak. Regels van wat hij ooit in volle collegezalen aan zijn leerlingen meegaf. ‘1984 – George Orwell – tweeëndertigste druk Blz. 116’ Het waren de dingen die hij zich herinnerde, de werken waaraan hij veel tijd besteedt had tijdens zijn jaren als professor. Honderden, zo niet meer, had hij geleerd wat ze in welk boek dan ook konden vinden en waarom het zo belangrijk was om deze kennis te hebben. ‘Ik ben totaal niet belezen, maar ik lees veel. De vanger in het graan – J.D. Salinger – tiende druk Blz. 29.’ Hij was de eerste professor die literatuur gaf aan de Universiteit. Zijn hele leven stond in het teken van de literatuur. ‘Fools have a habit of believing that everything written by a famous author is admirable. For my part I read only to please myself and like only what suits my taste. Candide – Voltaire Drieëntwintigste druk Blz. 23.’
    Het waren die studenten die zijn geprevel van nu, veelal zo fantastisch vonden tijdens zijn colleges. Van bijna iedere grote schrijver kende hij wel een regel uit één van de boeken. Het was een gewoonte geworden door velen na de colleges nog even te blijven zitten. Uitgedaagd door de menigte werd zijn geheugen op de proef gesteld door de vragen van zijn studenten.

    Een gesprek op afstand

    ‘Heeft ze haar medicatie gehad of moet ze nog iets mee?’
    ‘Hoe laat zei u ook alweer dat ze thuis zou zijn?’
    ‘Tegen vijven, dan kom ik haar weer hier brengen.’
    ‘Nee dan hoeft u niets mee, ze heeft de medicatie van nu al gehad en die van vanavond krijgt mevrouw dan bij haar eten als ze terug komt.’
    Ik denk wel eens dat ze denken dat ik helemaal niet meer begrijp waar het over gaat. Vooral als ze praten over mij alsof ik er niet bij ben. Ik ben wel eens wat kwijt, maar dat wil nog niet zeggen dat ik helemaal niet begrijp wat er aan de hand is.
    ‘Ik zal mevrouw even in de jas helpen en dan breng ik gelijk de rolstoel mee deze kant op. Gaat u even met mij mee mevrouw Jansen? Dan doen we even de jas aan het is koud buiten.’
    ‘Heb ik een keus?’
    ‘Natuurlijk heeft u een keus, maar u gaat toch met uw zoon mee naar de bruiloft van uw kleindochter. Dat hadden we gister toch besproken?’
    ‘Ja het zal wel, ik weet er niks meer van maar het zal zo zijn als u het zegt. Als je het leidend voorwerp bent dan heb je er niets meer over te vertellen’
    ‘Maar dat is toch gezellig een bruiloft, dan ziet u al uw kleinkinderen weer.’
    ‘Ze komen ook niet bij mij zou niet weten waarom ik nu wel naar hen toe moet.’
    ‘Heeft u geen zin in een bruiloft dan?’
    ‘Wie gaat er ook alweer trouwen?’
    ‘Marjan, de dochter van uw zoon.’
    ‘O, Marjan was altijd zo’n lieverd. Daar hoefde je nooit mee te bemoeien die kon altijd zo lief spelen. Wij hebben haar ooit nog met ons mee genomen op vakantie. Met wie gaat ze trouwen?’
    ‘Dat zal u aan uw zoon moeten vragen dat durf ik u niet te zeggen. Loopt u mee naar uw kamer, of moet ik de jas even hier mee naar toenemen?’
    ‘Ik ga even mee naar m’n kamer, ik moet nog even naar de wc.’

    Ben zo terug – Bart

     

  • In Vento

    De donkere zolderkamer kraakte, althans de houten balken die de dakspanten als een verhemelte omhoog hielden. De wind deed de dakpannen op het dak trillen. Thom lag in zijn bed te luisteren naar alle geluiden die hem uit zijn slaap te willen houden. Door zijn focus op de geluiden werd het steeds moeilijker om in slaap te komen.

    Opeens hoorde hij een stem heel zacht een tekst voordragen alsof het honderden meters verderop plaats vond. Voorzichtig stapte hij uit zijn bed en liep op zijn blote voeten de trap af naar de eerste verdieping. De slaapkamerdeur van zijn ouders stond nog open, dat betekende dat zij nog wakker waren. Meestal stond er dan een licht aan in de gang; nu was alles donker. De stem die hem had gewekt was verder weg dan dat hij leek toen hij nog in zijn bed lag. Trede voor trede liep hij de trap af naar beneden. Nergens was licht, zelfs kwam er niets onder de deur van de voorkamer of uit de bijkeuken. Toen hij verder doorliep door de gang richting de keuken zag hij een flikkerend schijnsel door een kier van de deur. Thom zag twee mensen aan tafel zitten, bij een lamp die hij nooit eerder had gezien.

    Een vlammetje zorgde voor het licht. De vrouw was niet zijn moeder, hij had haar ook nog nooit gezien en de man leek meer op zijn opa dan op zijn vader. Ze spraken met elkaar zonder dat hun stemmen hoorbaar waren. Hij had hallo gezegd maar er kwam geen enkele reactie. Toen was hij naar de tafel toe gerend. Zij hadden hem niet eens gezien. De bewegende monden gingen verder alsof er niets aan de hand was. Pas toen hij wat rustiger geworden was had Thom gezien dat de vrouw huilde. Zij was in het zwart gekleed en had haar lange haren strak achter op haar hoofd in een knot bij elkaar geknoopt. De man ,in een driedelig kostuum, zat met een verstijfd gezicht in de verte te staren.

    Op zoek naar waar het gefluister vandaan kwam vond hij zijn weg door het verder donkere huis. Alle lichten die hij gewend was waren verdwenen. Thom liep verder door de keuken, via de gang naar de achterdeur. De stem werd steeds duidelijker. Eerst was het een zacht gemompel geweest maar hoe dichter hij bij de deur naar het erf kwam des te duidelijker de stem werd. Het bleef een fluisterstem, hoe dichtbij hij ook Kwan. Hij draaide de sleutel om en hield de deur stevig vast om hem niet uit zijn handen te laten trekken door de wind. Eerst op een kier, net groot genoeg om buiten iets te kunnen zien. Een windvlaag trok aan de andere kant van de deur en opeens stond Thom op het pad dat van de achterdeur naar de voorkant van het huis leidde. Er was daar niemand. Alles was donker.

    Pas toen zijn ogen gewend waren aan het donker schoof een wolk voor de maan vandaan waarna de tuin in het heldere, volle maanlicht zich liet zien. In het midden van het grasveld dat de achtertuin vulde, stond een statige oude eik. Hoe dichter Thom bij de boom kwam hoe beter de fluisterstem te verstaan was. Toen hij nog dichterbij kwam zag hij dat de boom vol boeken hing. De wind ritselde door de bladeren en fluisterde de woorden die op de pagina’s geschreven stonden. Telkens aan het einde van een bladzijde werd deze door de wind omgeslagen. Het maanlicht reflecteerde in het natte gras waardoor het leek alsof de boom van onder belicht werd. Verlicht door de aarde.

    Hij probeerde er achter te komen van wie de stem was. Thom had al twee keer een ronde om de boom gemaakt toen hij besefte  wat de stem moest zijn.“De wind” dacht hij bij zichzelf, “de wind leest voor!”. Plotseling bleef hij staan, door het gebulder van de wind heen was het haast onmogelijk om de verhalen te horen, pas als je heel stil stond kon je het ontcijferen. Het ene verhaal ging over een faun die een luie middag had tussen het riet waar de vogels liederen voor hem zongen, de ander over een jongen die verliefd werd op het spiegelbeeld in de stille vijver. Het ging over reizen rond de wereld, onmogelijke liefdes tussen rivaliserende families, een man die een groot rotsblok de berg op moest duwen en een koning die zijn eigen ogen uitstak. Over bombardementen, over oude mensen en de dingen die voorbij gaan. Hij was ondertussen onder de boom gaan zitten om een verhaal volledig te horen.

    Toen hij zijn ogen opende om weer naar binnen te gaan waren de groene bladeren van de boom stil gevallen. Het eerste ochtendgloren was over de weilanden zichtbaar en de douw was op het gras neergeslagen. Hij streek zijn handen over het gras en veegde met het vocht over zijn gezicht om nogmaals naar de boom te kijken. Niets bijzonders was er te zien. Terwijl hij naar binnen liep streek een zacht briesje langs de bladeren.
    Even meende Thom de stem te horen: “En de film van het leven knapt.”

    Ben zo terug – Bart

  • Iets on-af’s (Notitieboekje)

     

    ‘Ik had mijn vaders ogen neergeslagen.’ Ik liet de woorden langzaam van mij wegdrijven, terwijl ik het beeld weer in mij opliet wellen. De werkelijke betekenis werd door mijn onderbewustzijn … Zonder dat ik er bijzonder veel werk voor hoefde te doen sijpelde de herinnering over het beeld, om het onder te dompelen in de werkelijke betekenis. Het maakte van mij meer dan eens een visser zonder hengel leugenaar. Juist toen het beeld volledig veranderd was, leek het als door een rimpel-effect van water, terug te veranderen in de betekenis van het gesprek.

    De journaliste tegenover mij keek mij aan in afwachting van de rest van mijn verhaal. ‘Het had hem teleurgesteld. Schrijven was een hobby of iets wat je voor ontspanning deed.’ Het gesprek leek mij steeds te ontglippen doordat ik de stroming niet bij kon houden. Ik probeerde de werkelijkheid in woorden te vangen, die als een goed lopend verhaal een beeld gaven van mij als persoon. Maar Meer en meer voelde ik mij als een vis op het droge, gravend in mijn brein naar woorden en zinnen die een volledige weergave waren van mij als persoon.

    ‘Jouw verhalen zijn vaak ingewikkeld.’ probeerde zij mij aan te sporen om meer los te laten.
    ‘Ik denk dat ik probeer duidelijk te maken dat niet alles wat ik schrijf gaat over welke woorden er op papier staan.’ Het maakt mij onrustig, uitleggen wat je bedoeld met een verhaal is als vertellen hoe water er uitziet; er is maar zoveel wat je erover kunt zeggen.

    Maar ik wil geen persoonlijkheid zijn. Dat is niet mijn bedoeling.
    ‘Schrijf je daarom veel over strijd en moeilijke situaties?’ Ik had de vraag al van afstand zien aankomen. Dit was de uitleg-vraag die ik graag wilde vermijden door andere onderwerpen groter aan te zetten en met meer details te behandelen.
    ‘Dat onderdeel van het mens-zijn fascineert mij. Het maakt onherroepelijk deel uit van ieders leven en toch is er altijd een gevoel van overwinning als wij als mensen iets wat niet goed gaat, hebben doorstaan.’ Van een afstandje sla ik mijzelf gade in mijn hoofd bekijk ik de situatie, als in een bubbel waar ik niet uit kan breken om de gênante situatie te stoppen.

    Opeens is het af. Geen laatste vraag of afronding. Dit was het? Ik geef haar een hand en laat mijzelf in de stoel terug vallen. Als ik haar nakijk terwijl zij de deur uitwandelt begint het te malen, mijn hersenen draaien overuren. Proberen alles te analyseren en overwegen elk antwoord. Al snel kom ik uit bij één woord. Pretentieus. ik heb de verse muntthee die geserveerd werd, nog niet eens aangeraakt. Voorzichtig neem ik een slok en brand direct mijn tong. “Water” denk ik.

     

    Ben zo terug – Bart

  • Thee

    ‘Thee?,’ vraagt zij als ik binnenkom. Zij weet het antwoord al en begint het ritueel: De ketel wordt gevuld met water en de vlam van het fornuis ontwaakt.
    ‘Dag oma,’ ik geef haar een kus en hang mijn jas over de stoel. De gebloemde kop en schotel, die op een dienblad op de keukentafel staan te wachten op visite, worden in gereedheid gebracht.
    ‘Hoe gaat het?’ vraagt zij tussen neus en lippen door als zij de kamer inloopt en ik mijn plaats aan de eettafel bij het achterraam inneem. ‘Dropjes?’ Het is eigenlijk geen vraag meer. Zij zegt het nog voor ik antwoord kan geven. De kast wordt geopend en de koektrommel wordt aan de kant geschoven ‘Voor de volgende keer’ mompelt zij nog net hoorbaar, tegen zichzelf. ‘Ik had een zak gehaald maar ik dacht dat het beter was om hem dicht te laten want ik ken mijzelf een beetje dan is hij aan het einde van de dag leeg.’ zegt zij lachend.
    ‘Dropjesmonsters zijn we!’ Bevestigend knikt zij terwijl ze naar de keuken loopt om de lepeltjes in de kopjes te zetten. ‘Wil je suiker?’ Ik kom hier als dertig jaar en zolang ik zelf mag kiezen wil ik suiker, maar diezelfde vraag wordt altijd gesteld.
    ‘Ja, lekker.’ zeg ik met dezelfde gewoonte als die vraag aan mij gesteld werd. Ik doe voor de zoveelste keer een poging om het over te nemen en oma even te laten zitten, maar zij weigert pertinent. Ik rits mijn tas open en stapel de boeken uit op tafel. Zodat zij er een aantal uit kan zoeken die haar wat lijken. ‘Ik heb wat boeken voor u mee genomen, kunt u weer iets uitkiezen.’ Mijn oma leest alsof het haar beroep is en mijn boekenkast puilt zo ondertussen uit. De perfecte combinatie.

    ‘Zo!’ zegt zij als ze op de stoel neerploft ‘Hoe gaat het op je werk?’ Er wordt gesproken en geroddeld. Zoals dat hoort. Over de buurt, over de buren, over de mensen die zijn overleden en over mijn leven. Net zo makkelijk als over haar leven. De boeken worden bestudeerd, de achterflappen gelezen en er word gekozen. Als alles is besloten ruim ik de boeken die zijn afgevallen weer op. En o ja, de bibliotheek wordt natuurlijk altijd even besproken. Er zijn geen “bibliotheekmensen” meer en als je zeven boeken in de week leest heb je soms behoefte aan nieuwe schrijvers. Dus dat wordt niet echt gewaardeerd. Gelukkig is mijn boekenkast er nog en mag alles geleend worden ook als het misschien niet helemaal haar smaak is. En het levert een leuk thee-uurtje op. De ene keer bij mij de andere keer bij mijn oma. Zo gaat dat dus.
    ‘Wil jij nog thee?’

    Ben zo terug – Bart

     

     

  • Een wereld vol geheimen

    Het knisperen en kraken van stof op een plaat vult de benauwde ruimte met geluid. Vanuit de diepe krochten van de groeven van de plaat zwelt aarzelend de lichte muziek van Debussy op. Prélude à l’après-midi d’un faune. Als je een beetje inlevingsvermogen bezit hoor je de vogeltjes op de achtergrond. Al luisterend ik ga zitten in de leunstoel en neem de kamer in mij op. Op het kleine tafeltje naast de stoel liggen; Op Kamers – van Anton Tsjechov, Honorè de Balzak ’s – Verloren Illusies, Finnegans Wake – van James Joyce en Jean-Paul Satre’s – Het zijn of het Niet. Een verdwaalde Bijbel in gewone taal ligt onder het tafeltje. De muziek zwelt aan, een harpist zijn hand glijdt langs de snaren waarna een dwarsfluit de melodie weer overneemt. De violen spelen bijna onhoorbaar op de achtergrond. De bomen voor het raam zijn weer gevuld met het groen van het voorjaar. Op de tafel waar de bank en de leunstoel staan ligt een oude krant en staat een wierrookbrandertje en een opgebrande kaars. De bank bezeten en de kussens beleunt, resten van leven. Achter de bank is nog een kamer, deze is van de lezer. Een luie stoel staat gericht naar de boeken kast. In dubbele rijen vol met interesses en verhalen. Een andere wereld om andere werelden te bezoeken. Als de laatste noten van de plaat wegsterven en het gekraak van de plaat vol stof het weer over neemt, gaat een musje gaat op de balustrade van het balkon zitten. Ik plaats de arm aan de buitenste rand van de plaat. Het voorspel begint weer opnieuw. Naast de kast staat één van de boxen en daartussen een selectie musicals. The Wiz, Hair, Jezus Christ Superstar, Grèase en een aantal live platen, Simon & Garfunkel – The concert in Central Park en Live at Last – Bette Midler. Mijzelf omdraaiend om terug te lopen naar de stoel valt mijn oog op een boekje in de kast. In haast onleesbare gouden letters op het vergeelde groen van de kaft staat: Achter het mombakkes. Als ik het opensla om te zien wie het geschreven heeft, valt een krantenknipsel op de grond. Bovenaan het knipsel staat gekrabbeld; 8 Dec. 1956. De kop van het stuk luid; Een Geschiedvervalsing. Ik plaats het knipsel terug tussen de pagina’s waar het vandaan komt. “P. H. Moerkerken, Achter het Mombakkes” met onderaan de pagina “1950 G. A. Van Oorschot – Uitgever Amsterdam”. Voorzichtig schuif ik het boekje terug op de plank naast Kees de Jongen, dat in 1959 is uitgegeven. Ik zweer dat mijn boekenkast niet is ingedeeld op het jaar van uitgave. Het is mijn huis en toch voel ik mij er soms als een verloren vreemde, binnen wandelend in een écht leven.
    Als de plaat voor de tweede keer is afgelopen plaats ik hem terug in de hoes en rommel tussen het vinyl in de kast. Iets anders. Onbedacht graai ik tussen de platen, Don McLean Vincent of Starry Starry night. Ik open de Finnegans Wake opzoek naar het begin, terwijl Don zijn beschrijving van Vincent van Gogh zingt.

    Ben zo terug – Bart

  • Lieve jonge Marco, (Beschreven boeken)

    Pareltjes zweet lopen langs mijn voorhoofd, het is warm. Heet, is een beter woord. Tegen beter weten in ben ik naar het dorpje gegaan. Door de hoofdstraat lopend, onder de luifels door om in de schaduw te blijven, kom ik langs een boekhandel. Het is koel in de winkel, de grote hoeveelheid boeken houdt mij voorlopig wel even bezig. Voorin de winkel staan de boeken die nieuw zijn, het is maar een klein gedeelte maar alles lijkt er te staan. Het is maar een kwart van de winkel, alles wat na dit gedeelte staat is tweedehands. Achter in de winkel is aan de linker kant een trap die naar boven gaat en aan de rechterkant een trap naar beneden. De boeken die ik mee had om te lezen op vakantie zijn al uitgelezen, dus zoek ik iets wat ik op vakantie kan lezen en ik graag aan mijn collectie wil toevoegen.

    Bij tweedehands boeken geeft dat altijd een extra onstuimig gevoel van nieuwsgierigheid naar wat er te vinden is. Vooral in winkels waar je nog nooit geweest bent. Als eerste vind ik een versie van G. K. van het Reven van “Op weg naar het einde”. Een grijze kaft met een paarse band waarin diezelfde grijze letters STOA op staat. Op de titelpagina heeft iemand “einde” doorgestreept en “begin”, in licht schuine ballpoint letters, eronder geschreven. Daaronder staat al bijna even onleesbaar de datum. “Woensdag 24 Juni ‘64” met daaronder: “Oom Ernst”

    Dit is waarom ik van tweedehandsboekwinkels houd, Je weet nooit wat je vindt. De tekst van het boek is het zelfde als alle andere drukken, maar de toegevoegde verhalen van anderen, door kleine krabbels in een boek, maakt de verhalen alleen maar interessanter. Mijn hoofd slaat direct op hol. Allerlei vragen schieten, tijdens het lezen van de geschreven toevoeging, door mijn hoofd. Wie is oom Ernst? Wat is er op 24 juli? En waarom schrijf je het in een boek? En misschien wel de grootste vraag waarom maak je van de titel “Op weg naar het einde”, “Op weg naar het begin”.

    ‘Kunt u het vinden?’ De stem is die van de mevrouw die de boekhandel bestiert. Haar stem doet mij uit mijn overpeinzing opschrikken.

    ‘Ik kijk even, dank u’ Zeg ik. Ik laat mijn blik nog een maal over de pagina glijden.

    Op weg naar het einde

                                Begin

                          Woensdag 24 Juni ‘64

                             Oom Ernst  .

    Deze besluit ik mee te nemen, wie weet zit er een verhaal in. Het is een overpeinzing waard. Ik kijk nog wat verder in de winkel, de boven verdieping is gevuld met boeken over geloof, filosofie, niet echt de dingen waar ik nu naar op zoek ben. Beneden zijn het voornamelijk boeken over kunst, ook niet voor nu.

    De kast die de rechterwand van de winkel beslaat staat vol met romans en literatuur. Langzaam lees ik mijn weg door de titels en auteurs. Bij de B vind ik een bundel korte verhalen van Biesheuvel, “De weg naar het licht”. Ik ken een aantal van de korte verhalen maar de meeste heb ik nog nooit gelezen. Een echt vakantie boek. Verder de kast door, bij de M een boek van Geerten Meijsing. Het boek intrigeert mij, de rug is verkleurd door de zon en toch is maar een derde van het boek gelezen. Althans een derde van de rug heeft de sporen van een gelezen paperback. Als ik het open laat vallen op de laatst pagina waar het gelezen lijkt, zit tussen de twee pagina’s een opgevouwen notitie blaadje. De volgende pagina’s zijn nog stug, zoals de pagina’s van een nieuwe paperback. Wat is er gebeurd met de lezer? Waarom tot deze bladzijde en niet verder?

    Een meneer vraagt mij of hij er even langs mag. Ik doe een stap naar achter om hem er langs te laten en laat mijn blik nogmaals langs de pagina glijden en besluit het boek van Meijsing mee te nemen om te kijken wat de rede kan zijn dat het nooit is uitgelezen.

    Ik richt me weer tot de wand vol boeken. M, N, O, niet heel interessant P, Q, R, nog meer; van het Reve. Een roze kaft zo verkleurd tot bijna geel. Lieve Jongens. Een harde kaft, gebonden. Met de papieren omslag nog in zijn geheel om de met zwarte stof beklede kaft. Als ik het boek opensla groet me een gemêleerd roze/witte schudblad en een met vulpen geschreven tekst.

    Lieve jongen Marco,

    De intriges van de beschreven boeken. Nog voor ik verder kan lezen schieten mijn gedachtes naar mijn eigen boekenkast. Mijn beschreven boeken. Niets, is de eerste gedachte, geen enkel boek dat beschreven is. En dan… toch, The Rubaiyat of Omar Khayyam, de tekst: ‘Omdat je bijzonder bent.’ En dan een quote:

    “Je hoeft niet geweldig te zijn om te starten, maar je moet wel starten om geweldig te worden.” Mijn ogen stellen zich weer scherp.

    Lieve jongen Marco,                                                     26 mrt 1992

    Ze krijgen net zoveel spijt als al die uitgevers die Reve toen niet hebben aangedurfd. Dit geschenk als eerbetoon aan het genie dat ik wél heb gezien en waarvoor niets goed genoeg kan zijn.

    1000 Kussen

    Je …(de naam is onleesbaar.)

    Wat gebeurt er met mijn beschreven boeken? Als ze al worden weggebracht naar een tweedehands winkel waar ze wachten op een nieuwe eigenaar?

    Het is nu tweeëntwintig jaar geleden geschreven. Wat is er van Marco geworden? Wie is Marco? Een bekende schrijver? Of heeft hij na de genoemde afwijzing nooit meer een pen aangeraakt? De vragen tuimelen over elkaar in mijn hoofd. Allemaal wachten ze op een antwoord dat nooit zal komen, althans het echte antwoord zal nooit komen. Het weerhoudt mijn brein er niet van zelf antwoorden te maken.

    Het gezicht getekend, kijkend door de boeken in zijn kast. Er moet worden opgeruimd. Hij heeft besloten zijn tijd te besteedden aan een passie die hij nooit echt heeft gevolgd. De tijd is rijp, en hij heeft genoeg opzij gezet om met zijn partner naar Catalonië in het binnenland te emigreren. Niet alles kan mee en zodoende word zijn boekenkast geacht ook te worden na-gespit op onnodig-heden. De stapel aan de rechterkant gaat weg, op zoek naar een nieuwe eigenaar die er goed voor zal zorgen, Dat hoop je althans als je boeken weg doet die je liever niet kwijt wilt. De linker stapel word ingepakt in twee dozen die mee gaan.

    De “lieve jongens” ligt in het midden. Telkens als hij het in zijn handen houdt heeft het meer gewicht. De betekenis en de handgeschreven tekst maken het lastig om er afstand van te doen, maar het heeft hem er ook van weerhouden om het nog eens te proberen. Zittend op de grond tussen de stapels boeken die aan de ene kant moeten worden ingepakt en aan de andere kant moeten worden afgeleverd. Hoe meer hij heeft gekozen tussen de boeken hoe moeilijker het lijkt om het proces afteronden.

    Hoe meer hij over het boek voor zich na denkt des te meer krijgt hij er een hekel aan. Had ik het nooit gekregen… de gedachte was zinloos. Hij had het gekregen en was er gelukkig mee geweest. Maar een genie na jagen is niet te doen. Hoe meer hij de tekst had gelezen hoe meer hij had gezien dat het een kanttekening bij zijn schrijven was. Niet dat het slecht was, maar iemand die te bang is om fouten te maken, maakt uiteindelijk niets meer. Verstard door de angst. In zijn boosheid, was hij gaan staan. Het boek in zijn hand, het liefst verscheurde hij het. Verbrande hij de stukken, omdat de tekst zijn dubbelzinnigheid met de jaren bleef afgeven. Hij gooide het boek op de grond schoof er een deel van een grote stapel bovenop, zodat hij het niet meer hoefde te zien.

    ‘Ik ga even wandelen!’ zei hij toen hij de trap af kwam en bij de voordeur zijn jas aan trok.

    ‘Oké!’ riep een stem van achter in de tuin.

    Hij liep de straat uit links, de duinen in. Het helmgras werd zacht door de wind gestreeld. De warme avondzon trok steeds meer naar het water. De twintig minuten die het normaal nam om het lange pad af te lopen door de duinen, leek korter nu. Dat het boek nog steeds in zijn brein rondzweefde was wel duidelijk. De grote bruuske stappen die hij nam hadden hem zo snel naar het eind van het pad gebracht. Normaal gesproken stak hij de weg over om via de andere kant van de duinen weer terug te lopen. Dat had nu nog geen zin. Even twijfelde hij maar draaide zich resoluut om naar de strandopgang. Nam zijn schoenen een voor een van zijn voeten en stapte de zanderige strandopgang op.

    Zijn blond\grijze haren leken door de lichte windvlagen van de zwaartekracht te zijn ontdaan. De zoute zeelucht vulde zijn neusgaten, zijn tenen begroeven zichzelf in het zand.

    ‘Zo is het gegaan.’ Mompelde hij tegen de wind in, alsof de wind de enige was die het hoefde te horen. Hij herhaalde zich zelf en voegde toe:

    ‘Zo is het gegaan, zo is het geworden.’

    Zijn blauwe ogen volgde het zand bij zijn voeten vandaan, het water in, de branding door, tot aan de horizon daar waar de donkergrijze wolken, in het oranje licht van de ondergaande zon, het water kusten.

    ‘Morgen gaan we weg, om nooit meer terug te keren.’

    Ik sla het boek dicht, loop naar de kassa, reken af en loop de brandende zon weer in.

    Ben zo terug – Bart