Categorie: Een beetje fantasie

  • Zoeken … IV (Een Beetje fantasie)

    lees hier de eerder delen terug

    Het bleef even stil. Het beeld van de jongen, met zijn vader onderweg naar huis, hing in de stille lucht. Aiōn draaide zijn duimen en begon; ‘Van wie kom jij?’ zijn stem voorzichtig, alsof hij bang was het beeld met te veel geluid versplinteren. ‘Cheiron zoon van…’
    ‘Helops’ zei hij, voor ik verder kon vertellen van mijn vader. ‘Juist…’, hij keek uit het raam waar een merel tussen de bladeren opzoek was naar wat eten. ‘Het begin van het begin’ fluisterde hij. Op de achtergrond klonk het geluid van de radio die Aiōn zachter had gezet. ‘Mag ik niet…’ Aiōn hield zijn hand naar mij op alsof hij wilde zeggen: wacht. ‘De Witte Heiligen’ zei hij zacht, alsof hij tegen zichzelf sprak. Langzaam draaide hij zijn hoofd terug en keek mij recht in het gezicht. ‘Weet u waarom ik hier ben meneer Cheiron?’ zuchtte hij zijn vraag. De warme middagzon scheen door het hoge raam over de met stapels boeken gevulde tafel. Het zwarte leer voelde warm tussen mijn vingers. ‘Ik probeer te begrijpen wat uw vraag is’, zei ik. ‘Ik ben hier om het verloop van de tijd te observeren. Ik ben er, maar ik weet niet alles wat er in die tijd gebeurd.’ Zijn stem klonk bedroeft. ‘Het is belangrijk dat je begrijpt wat ik doe. Ik observeer de tijd. Begrijp je dat?’.
    Ik knikte.

    ‘Dingen veranderen niet zo snel als het soms lijkt. De boeken die je zoekt om te begrijpen wat er gebeurt in het schrijven van je grootvader, zijn er misschien niet meer. Het is aan jou om op zoek te gaan naar de mensen die kunnen weten wat er precies gebeurd is’.
    Opeens herinnerde ik mij de begrafenis van Helops; ‘Kan Freyer het weten?’ vroeg ik Aiōn. Hij had zo oud geleken. ‘Freyer is niet iemand die zich bezighoudt met… ons’ was het woord dat hij koos. Een glimlach gleed over zijn lippen. ‘Wie heeft je dat gegeven?’ Aiōn wees naar mijn hals. Het medaillon dat ik op de begrafenis gekregen had van de oudere dame. Ik kon haar gezicht voor mij zien. ‘Ik weet haar naam niet’ zei ik terwijl ik het oog op de achterkant bestudeerde. ‘Hoe zag zij eruit’ vroeg Aiōn.

    Lees hier het volgende deel.

    Ben zo terug – Bart

  • Zoeken … III (Een beetje fantasie)

    Lees het vorige deel hier, of lees vanaf het begin

    “Toen wij na een paar uur op de wagen hadden gereden, kwamen we aan bij de stad. Bij het binnenrijden was het druk. Iedereen die langsliep moest ergens zijn. De koopmannen riepen hun waren om. De karrewielen ratelden over de straten die grijs zagen van het vuil, dat zich had afgezet tussen de stenen. De grote kathedraal die gebouwd was met het witte marmer, was grauw geworden van de schoorsteenrook.  De Witte Heiligen hadden daar hun thuis gemaakt. Het stadsplein werd door de algemene bevolking als leefplaats gebruikt. Een dronken man hing tegen de waterpomp en twee jongetjes rende achter elkaar aan. Mijn vader tilde mij van de wagen. De stenen van het plein waren glad gesleten. ‘Blijf dicht bij mij,’ zei mijn vader, ‘als je niet weet waar je bent loop dan terug naar de waterpomp, ik kom daar ook naartoe’.  De drukte van de stad was voor mijn plattelandsogen hectisch  en zonder enig doel. 

    Nog voor vader mijn hand kon pakken was er onenigheid aan de andere kant van het plein. De menigte die zich gevormd had bestond voornamelijk uit arme mensen, die in een cirkel rond een groep mensen in witte habijten stond. De groep waaierde over het plein. De onenigheid was ontstaan door twee mannen die beiden beweerde dat zij als eerste aan de beurt waren. De rest van de menigte waren mensen die in hun nieuwsgierigheid op de drukte afgekomen waren. De massa groeide snel dat veel geduw en getrek tot gevolg had. De witte gewaden kwamen rechtstreeks op ons aflopen. Een arm duwde mij aan de kant, een schroeiende pijn nam elke waarneming weg. Rode vlekken verhinderde mij het zicht. Opeens was ik weg. Een donkere straat ingedrukt door de mensen. Ergens hoorde ik mijn naam. ‘Ik ben hier!’ riep ik, maar ik kwam niet boven het geluid uit. 

    Uit de schaduw van de witte kathedraal kwam een vrouw met lange grijze haren. Zij kreunde terwijl ze naar voren stapte. ‘Jonge man,’ zei ze met een krakende stem, ‘ben je hier alleen?’. Het was koel in de schaduw en rustiger na de hectiek van het drukke plein. ‘Mijn vader…’ probeerde ik haar uit te leggen. ‘kom maar naar binnen, dat is veiliger’. Zij wees naar de kleine houten zijdeur. ‘Ik moet naar de waterpomp… vader wacht daar op mij’, probeerde ik haar uitnodiging weg te wuiven. ‘Je wordt platgedrukt door de mensen, binnen kun je wachten tot het rustiger wordt’. Zij stond al half in de deuropening. Voorzichtig stapte ik naar binnen. Haar hand greep mijn schouder beet. 

    De dame voegde zich bij de andere zusters. De oudste van de drie dames stapte naar voren. ‘Wat wilde je vragen?’, zei ze zonder enige emotie. Haar woorden bleven hangen in de lucht. Overdondert door de onverwachte vraag bleef ik sprakeloos staan. De met wierook gevulde ruimte, maakte mijn hoofd wollig. Ik kon geen vraag bedenken. ‘Mijn vader wacht bij de waterpomp’, zei ik hopeloos. De binnenkant van de kathedraal was donker, geen witte heilige maar grijze dames in grijze gewaden. Het was koud na de warme buitenlucht. ‘Je bent hier alleen?’ vroeg de andere dame. ‘Mijn vader is buiten en…’ 

     ‘Je bent alleen gelaten.’ De dame trok haar wenkbrauwen omhoog. ‘Nu moet je het zonder doen. Alleen op de wereld.’ Ik probeerde er tussen door te komen maar telkens als ik het probeerde, begon de dame weer te praten. ‘Je vader heeft je verlaten’.
    ‘Niet! Mijn vader wacht op mij. De menigte heeft ons uit elkaar gedreven. Ik moet hem zoeken!’. De dames keken mij met grote lege ogen aan. ‘Kind’, zei de jongste van de drie. ‘Je weet niet waar je het over hebt. Wees maar blij dat wij je hebben gevonden anders had je op straat moeten leven.’ 

    Het grijs werd steeds donkerder rondom mij. Met veel kabaal sloeg de deur open. ‘Helops!’, mijn vader kwam naar binnen gestormd. ‘Ah, u bent de vader?’, zei de oudste dame. ‘Mijn zoon! Waarom heeft u hem meegenomen? Ik heb hem gezegd bij de waterpomp op mij te wachten’, vader keek kwaad. ‘U heeft hem alleen gelaten’ zei de oudste dame. De woede was van mijn vaders gezicht af te lezen. ‘Een vader die zijn jonge zoon alleen laat… dames, wat vinden wij daarvan?’. Een zweem van een glimlach speelde rond de mond van de oudste. ‘Ja, ja’,  zei de derde dame die tot nu haar mond had dicht gehouden. ‘Het ouderschap laten vallen. Misschien moeten wij die taak maar overnemen. Meneer ontzetten uit zijn functie’. ‘U bent niet geschikt als ouder’, zei de jongste. ‘Ja, ja’ zei de middelste dame weer. ‘Wij hebben hier de zorgtaak’, zei de oudste dame ‘en als u zich niet geroepen voelt om daar aan te voldoen, moeten wij dat overnemen’. ‘Helops!, hier!’, commandeerde mijn vader mij. Ik had hem nog nooit zo tegen mij horen spreken. Ik rukte mijn schouder los waar de oudste dame mij nog steeds vast had. Pas toen ik los was voelde ik mijn lichaam weer warm worden. Alsof alle gevoel voor warmte opeens weer onderdeel van mijzelf was geworden. Half achter mijn vaders been verscholen keek ik de dames uitdagend aan. Vader raspte onbegrijpelijke woorden. Blaffend naar de dames. Zíj doken in één en stapte alle drie tegelijkertijd naar achteren. Zij waren bang. Maar voor wát?

    Op de weg terug naar huis werd er niet gesproken. Alleen zei vader; ‘niets tegen je moeder zeggen! Die zou alleen maar ongerust worden’. Zo ontdaan van het hele voorval durfde ik niet te vragen wat hij in de kathedraal tegen de drie dames had gezegd. Misschien moet ik het vader later eens vragen.”

    Lees hier verder.

    Ben zo terug – Bart 

  • Zoeken… II (Een beetje fantasie)

    Lees hier terug wat er eerder gebeurd is…

    Cheiron drukte op de bel. Het geluid was overdonderend, in het kleine portaal dat als een versterker werkte. De stem van de journaal-lezer klonk monotoon, bijna dreunend. Callas’s hoge noot galmde er boven uit. Het orkest maakt het crescendo compleet. En dit alles bleef, in het portaal, tussen de muren kaatsen. Nogmaals de bel. Er klonk niets van binnenuit dat er op leek dat de deur open gedaan zou worden. Met een vuist gaf Cheiron een harte klop op de deur. ‘Ja ja ja,’ klonk het van uit de diepte van het huis.

    Toen de deur openging stond een oude man voor hem. ‘Aiōn!’ zei de man. Nog voor Cheiron zijn naam kon zeggen had Aiōn zich al omgedraaid. Hij opende de deur helemaal en stapte er soepel omheen. Met zijn arm gebaarde hij Cheiron naar binnen te komen. Eenmaal over de drempel zei hij met een luide stem: ‘Helemaal doorlopen… achterin… de keuken.’ Cheiron ging op een van de lege stoelen zitten en pakte het boek van zijn grootvader op schoot. Hij keek op, er was niemand. Nog voor hij zich verder kon verwonderen over Aiōn klapte de voordeur dicht. Met verassende snelheid stapte hij de keuken binnen. ‘Ik wil u iets vragen,’ begon Cheiron voorzichtig. ‘Ja ja ja,’ zei Aiōn ‘wat is er met het boek?’
    ‘Hoe weet u dat…?’ zei Cheiron vol ongeloof. ‘Er staat een herinnering in van mijn grootvader…’ Aiōn trok zijn wenkbrouwen op. ‘Lees het nu maar voor!’

    “De eerste keer dat ik iets vermoede… dat moet in mijn jeugd zijn geweest.
    Het was ergens in augustus, denk ik. Toen het gras geel begon te worden van de warmte en de beek naast ons huis volledig was opgedroogd. Ik had de hele ochtend in de weilanden gespeeld in de schaduw van de bomen, tussen de bladeren die waren afgevallen. Mijn vader vroeg mij mee naar de stad waar hij wat spullen moest ophalen. Wij liepen tussen de weilanden over de stoffige zandweg, het landschap glooide en langs de rand van de weg stonden hier en daar wat bomen. Soms was het een laan, dan weer een landweg, maar steeds waren er stukjes schaduw die de hete zon onderbroken. Ik kon de warmte van het zand, door mijn zolen van leer, heen voelen. Na wat voor mij een eeuwigheid leek, stopte wij bij een laag hangende boomtak. Mijn maag gromde, hongerig naar voedsel.

    De eerste slok van het koele water gleed voelbaar door mijn lichaam. Het was als een verkoelende duik in de rivier. Mijn vader haalde een doek uit zijn tas met nog warm brood en een glazen pot met aardbijenconfituur. Het witte brood was romig en de frisse aardbeiengelei zoet. Het was het lekkerste wat ik ooit had gegeten. De doffe kloppen van hoeven op het zand naderden ons. Een boerenknecht op een open wagen. Zijn gezicht lichtte op, alsof wij de eerste mensen waren die hij in dagen had gezien. Hij groette ons gedag nog voor hij dicht bij genoeg was om tegen ons te spreken. ‘Eetsmakelijk’ zei hij toen hij dichterbij gekomen was. ‘Als ik zo vrij mag zijn, waar zijn de heren naar onderweg?’ Mijn vader sprak met respect: ‘Dank u, wij zijn onderweg naar Ergon.’
    ‘Dan heeft u geluk,’ zei de knecht, ‘u kunt op mijn wagen meerijden, ik moet daar vlakbij zijn.’ Triomfantelijk keek hij van af de bok op ons neer. ‘Als u het geen probleem vindt ga ik ook even een broodje eten’. Nog voor mijn vader kon reageren was de knecht al op de grond in de schaduw neer geploft.  Ik weet niet meer of er iets gezegd is, of dat wij alle drie stil zaten te eten.”

    Lees hier verder.

    Ben zo terug – Bart

  • Zoeken……. I (Een beetje fantasie)

    Schuifelend tussen de stapels boeken zocht hij naar het verhaal van Aeneas van Vergilius. ‘Wie was ook alweer de vader van Odysseus?’. Tijdens het zoeken bleef de man steeds die vraag herhalen. Zijn haren waren grijs, zijn handen bibberig en zijn voeten onvast. De donkerrood, fluwelen kamerjas hing los om zijn schouders. Aiōn of Aeon of nog duidelijker… Eon. Zijn naam betekende letterlijk tijd. ‘…de vader van Odysseus?’ klakkend met zijn tong keek hij de kamer rond. Op de piano in de voorkamer onderaan, Vergilius. Met zijn hand drukte Aiōn de boeken tegen de muur en trok met zijn andere hand het boek onderuit de stapel. Toen hij langs de tv liep zette hij het ding aan en drukte nog een paar maal op de volumeknop. Hij luisterde nooit naar de tv, het was om zijn gehoor af te sluiten. Schuifelend begaf hij zich naar de keuken. Naast de deur, naar de gang, stond een stereo. Ook hiervan stond het geluid nagenoeg vol aan.

    Aiōn zat graag in zijn keuken. Niemand kon hem aan de achterkant van het huis zien. De houten tafel kon zes gasten aan, maar was nu vooral bedoeld als bureau. Toen hij ging zitten aan het enige vrije stukje tafel kwam er een soort genoegzame glimlach over hem. Hij sloeg het boek open en begon te lezen. Opeens kwam de halve zin weer uit zijn mond.
    ‘…de vader van Odysseus? Wie was de vader van Odysseus?’ Aiōn bladerde door het boek voorbij de aantekeningen, naar het register en begon te lezen: “Aarde, Moeder aarde; moeder van Fama, godin van het gerucht en zuster van de Nacht (VII 286)”.

    Maria Callas galmde door de gang en liet de houten voordeur en zijn beslag trillen. Uit de voorkamer klonk een tv die met hetzelfde volume geluid produceerde. Het huis was oud, vervallen. In de donkere gang naar de voordeur stonden stapels kranten en lege flessen wijn. De voortuin was dusdanig overgroeid dat het vanaf de weg onmogelijk was om te zien of het huis nog bewoond werd. Cheiron keek nogmaals op het stukje papier dat hij bij zich had. Dit moest het zijn.  Hij trok aan de bel en wachtte.
    ‘Laertes, natuurlijk!’ Aiōn’s stem kwam boven al het geluid uit en was buiten duidelijke te horen.

    Lees hier verder.

    Ben zo terug – Bart

  • De Zoeker III (Een Beetje fantasie)

    Er was iets donkers aan hem. In de glimlach die hij over zijn gezicht liet spelen was niets vriendelijks te zien. Voor de snelle kijker leek het spontaan, maar het was allemaal geveinsd. Hij was uit het niets komen opduiken. Ik had in de dagen, na Helops zijn begrafenis, in de weilanden achter ons huis eindeloos liggen lezen. Het was tussen het graan waar hij opdook. Alsof hij zo uit de grond tevoorschijn kwam. ‘Wat lees je?’ zijn stem was scherp en rauw. Het klonk alsof hij al dagen geen woord meer had uitgebracht. De glans in zijn ogen verraadde dat hij meer kennis had. Ik trok mijn schouders op en bleef gefascineerd naar hem kijken.

    De wind om ons heen leek te verstillen, de bladeren van de grote eik bewogen geluidloos. Hij rook naar natte aarde en vers geploegde landerijen. ‘*Tages’, zijn borst vooruitstekend wees hij naar zichzelf. ‘Zeg eens’, vervolgde hij, ‘wanneer denk je te weten wat je aan het lezen bent’. Ik sloeg mijn boek dicht. ‘Ik ben Cheiron’, ik hield mijn hand op het boek en keek hem recht in zijn gezicht. Hij grijnsde terug met een venijnige blik in zijn ogen en griste het  boek onder mijn hand vandaan. Bladerend door het boek zei hij: ‘Onder de tweede rij boeken in je kast is misschien niet de beste verstopplaats’. Ik probeerde het boek uit zijn handen te pakken. ‘Misschien een betere zoeken?’, zijn ogen vlogen over de pagina’s. Hoe kon hij weten waar ik de boeken van Helops verstopt had? ‘Als je wilt dat niemand er bij kan komen is het beter ze bij je te houden’. Met een zucht gooide hij het boek in mijn richting. ‘Hier… er staat niets belangrijks in. Jammer, ik had meer van Helops verwacht’. ‘Hoe weet jij!’, begon ik. ‘Jij moet nog zoveel leren’, zijn grijns was weer terug. ‘Ik…’ mijn gedachte raasde ‘mijn…’ het notitieboek, ‘ heb jij…?’. ‘Rustig maar kleintje’, zijn stem zakte een octaaf, ‘mijn kennis is onvolledig. Dat komt nog wel, daar maak ik mij geen zorgen over’. Het koste mij mijn volledige beheersing om niet tegen hem te gaan schreeuwen.

    En zo plotseling als hij tevoorschijn was gekomen verdwenen hij weer. Een klein stofwolkje. De wind blies weer en de bladeren van de oude eik ruiste. Het was weer licht…

    Lees hier verder.

    Ben zo terug – Bart

    *Tages – Grieks –  goddelijke verschijning die uit de aarde voortkomt. Leerde de Etrusken de kunst van het  voorspellen (Ziener).

  • De Zoeker II (Een beetje fantasie)

     Toen Freyr zich losmaakte van zijn gesprek mijn vader had zich weer tussen de mensen begeven. Ik had mij niet van hem los kunnen maken. Pas toen hij zich omdraaide keek ik beschaamd van hem weg. ‘Cheiron zoon van Atréus’, zei hij. Zijn voetstappen waren nauwelijks hoorbaar. ‘De waanen?’, ik probeerde het met zekerheid te zeggen maar ik begreep de strekking er eigenlijk zelf ook niet van. ‘Dat komt later wel’ zei Freyr serieus. ‘Het boek van Helops is in jouw bezit?’, hij keek mij indringend aan. ‘Het is belangrijk dat je het leest. Heb je de toevoegingen van je grootvader gezien?’ ik had de aantekeningen gezien maar ik wilde eerst de originele tekst lezen. ‘Ik heb nog niet alles gelezen’. Freyr knikte. Zijn ogen doorboorde mij. ‘Luister goed’. Nog voor hij verder kon spreken vroeg ik hem; ‘Welk lijstje vroeg u naar? Muziek, kunst, leren en lezen’ voegde ik toe aan de vraag. ‘Het zit in jouw naam’ hij glimlachte ‘Griekse Mythologie’.  ‘Wat is een zoeker?’, ik had nog honderden vragen voor hem. ‘Dit heeft Helops mij in bewaring gegeven totdat hij er niet meer zou zijn. Mijn taak was het aan jou over te dragen’. Hij haalde een klein boekje tevoorschijn en gaf het aan mij. ‘Je bent meer dan een zoeker, maar dít is belangrijk voor nu’ en hij tikte met zijn vinger op de kaft. ‘Als je het gelezen hebt zal je het beter begrijpen’.  Zonder verder iets te zeggen liep hij weg. De deur uit, alsof hij er nooit was geweest. Ik was al begonnen was met lopen en keek nog naar de deur. Richting mijn vader en moeder die van de laatste mensen afscheid aan het nemen waren.

    Toen ik tegen haar opbotste en ik mijn gezicht van de deur afwendde, was haar neus een halve centimeter van de mijne. Ik had de oude dame helemaal nog niet gezien. Haar huid was groenbruin, haar ogen scherp van kleur, de linker blauw en de rechter groen beiden met gouden vlokken. Zij rook naar salie en wierook. ‘Sorry, mevrouw’ zei ik snel. Haar glimlach was breed. Ze schudde haar grijze haren. ‘Hier mijn jongen dit is voor jou. Het zal je helpen’. Zij hing een kettinkje om mijn nek met een klein medaillon. Het ovaalvormige zilver bevatte een abstracte vogelkop en op de rand twee slangen die in elkaar gekruld waren en elkaar in de staart beten. Op de achterkant was een oog gegrafeerd, zoals de ogen van Egyptische standbeeld. Ik keek op van het oog. ‘Draag het altijd!’, haar uitdrukking werd streng ‘Het is de hemelgod. Hij overziet… en beschermt je grootvader en jou’. Haar gezicht ontspande zich weer en de brede glimlach was weer terug. ‘Wij zullen elkaar weer zien. In de tussentijd, lees! Alles!’ Nog voor het in mij opkwam om haar naam te vragen liep zij de deur uit.  Zo verdween ook zij. De zaal was, op de oude buurvrouw na leeg, toen ik bij vader en moeder aankwam. Zij reed met ons mee naar het huis van Helops.

    Het leek ouder het huis. Alsof het al jaren leeg stond. Alles wat er nog was leek in versneld tempo te vergaan. Het had zo vol leven geleken de laatste keer.  Alsof er iets was doorbroken, alsof de werkelijkheid weer was ingetreden.

    Lees hier verder!

    Ben zo terug – Bart

     

     

  • De Zoeker I (Een beetje fantasie)

    Wat Helops bedoelde met zijn uitspraak ontdekte ik een week later. Ik had de hele middag in het hoge gras liggen lezen en het boek al dichtgeslagen. Terwijl ik op mijn buik lag was ik de tekst aan het overdenken, toen schoot het klavertje mij te binnen. Het zwarte leer voelde warm aan door de zon. De klaver! Weg! Geen spoor. Niet onder het boek, of er naast. In mijn haast het te vinden miste ik het hele symbolische moment. Niet het klavertje maar een kleintje, nog groeiend net naast mijn hand. Pas toen ik het op zou pakken merkte ik dat het nog groeide. Voorzichtig plukte ik het van zijn steeltje dat nog in de aarde vast zat. De vervangende klaver plaatste ik weer op dezelfde manier tussen de pagina’s.

    Helops overleed vrij snel nadat hij mij het boek had gegeven. De paar boeken die hij bezat kwamen bij mijn vader. De begrafenis was klein en van de paar mensen die er waren kende ik alleen mijn vader, moeder en een oude buurvrouw. Het weer was stemmig met de gebeurtenissen van de dag. De ceremonie werd geleid door mijn vader. De eerste die naar ons toekwam was een oude man. ‘Atréus zoon van Helops.’ Zijn stem was zwaar. ‘Kvasir heeft veel voor mij en mijn familie betekend. Ik moest hier wel aanwezig zijn.’ Hij schudde mijn vader de hand en keek naar mij, verwonderd, alsof hij probeerde meer te zien. ‘Dit is mijn zoon Cheiron’, zei mijn vader tegen de man. Naarmate de man langer naar mij keek, leek het of zijn ogen meer kleur kregen. ‘Freyr’, zei hij toen hij mij de hand schudde. ‘Geinteresseerd in muziek?’ vroeg hij mijn vader ‘Lezen, leren, kunst?’ ratelde hij een mij onbekend lijstje af. ‘Belangrijk voor een ziener’, zei hij in het algemeen. ‘Du sir’, zei hij en knikte naar mij voor hij verderop plaats nam tussen de andere. ‘Du sir?’ vroeg ik aan mijn vader. ‘U meneer of gewoon meneer’, het is Noors. Ik knikte. Er kwamen nog wat andere handen schudden en condoleren. Toen mocht ik vrij rondlopen. De motregen weerhield mij ervan naar buiten te gaan. Door de ongemakkelijkheid van de locatie, kon ik mijn plaats binnen niet vinden. Ik bleef op een afstand staan kijken naar Freyr die in gesprek was met twee andere mensen. Pas, nu er wat afstand was en mijn ongemak over hem wat wegzakte, kon ik hem goed bekijken. Hij was oud, misschien nog wel ouder dan Helops. Zó oud dat zijn lichaam bezig was geest te worden. Er was iets doorzichtigs aan hem. ‘Eén van de Waanen’ zei mijn vader toen hij mij zag kijken. Hij bleef naast mij staan en legde zijn hand op mijn hoofd. Hij voelde zwaar alsof hij steun zocht voor zijn verdriet. Ik had mijn interesse. Niet dat ik het niet verdrietig vond dat mijn opa helops er niet meer was, maar… oude mensen gaan nu eenmaal dood.

    Verder lezen

    Ben zo terug – Bart

  • Helops (een beetje fantasie)

    Helops, was zijn naam. Zo groot als een reus en sterk als een paard, tenminste dat is mijn herinnering. Dat, terwijl hij zo oud was als de wereld, ook in mijn gedachten. Hij was mijn opa die de hele wereld had gezien en de wildste verhalen vertelde over wat hij allemaal had mee gemaakt. ‘Grootspraak’, zei mijn vader altijd als hij weer eens verdwaald was in één van de vele zijwegen waaruit zijn verhalen waren opgebouwd. ‘Helops! Je maakt de jongen bang!’ had hij een keer gezegd. Ik schudde van niet en met zijn enorme hand wreef hij over mijn zwarte krullen. Als Helops bij ons in huis was werd er gelachen, gegeten, gedronken en het aller belangrijkste… er werden verhalen verteld. Het was altijd hetzelfde op die laatste keer na.
    ‘Er zijn zaken die spelen’, begon hij met diep raspende stem ‘Belangrijke zaken die al decennia lang op de achtergrond verscholen zijn’.  Hij rook naar pijptabak en hout, het leer van zijn tas en het zoete kruidendrankje dat hij vaak dronk. Ik had hem nog nooit zo serieus gezien. Normaal speelde er een glans van pret in zijn ogen. Even zat hij in complete stilte. Alsof de woorden die hij ging zeggen nog moesten komen. ‘Het word tijd dat jij begint met de lessen die ik als kleine jongen heb gekregen van mijn grootvader. Nu heb je de tijd om te zoeken, zoals ik dat ook heb geleerd.’ Hij zuchtte diep en voor hij verder sprak pakte hij zijn pijp uit zijn borstzak. Stopte hem en zoog de vlam van de lucifer de pijp in. Er ontsnapte een wolk rook die de kamer vulde. ‘Je mag er met niemand over spreken’, begon hij. ‘Er komt nog meer maar dit is het eerste wat ik je ga geven.’ Van de grond pakte hij de zadeltas die hij altijd bij zich droeg. Uit de diepte haalde hij een boek tevoorschijn. Het boek was in zwartleer gebonden. De gouden letters waren er afgesleten en het leer dat van buiten zwart leek was in werkelijkheid donkerbruin geweest. De naam was nog zichtbaar Lucretius. Hij sloeg het boek open en in krullende letters stond te lezen “De Rerum Natura Libri Sex”, daaronder de auteur “Titus Lucretius Carus”. Bij het omslaan knisperde het papier dat zo dun was als rijstpapier.
    ‘Het lijkt wel een bijbel’, zei ik zonder er bij na te denken.
    Helops glimlachte en liet het boek tussen zijn handen dichtvallen. ‘Nog één’, zei hij en sloeg het open bij het schudblad. Op het blad lag een klavertje vier. Hij tikte met zijn vinger op het blad. ‘Wees niet bang om het kwijt te raken er zijn altijd nieuwe in de buurt’. Ik keek hem aan; ‘wat betekend dat?’ Weer glimlachte hij: ‘Ik weet de woorden, maar ik ken niet de betekenis ervan. Mijn grootvader zei hetzelfde tegen mij.’ Hij staarde door het raam naar buiten. ‘Misschien is het deze keer belangrijker… het jong is vele malen jonger dan ik was’, mompelde hij tegen zichzelf.

    Deel 2

    Ben zo terug – Bart