Auteur: Bart

  • 50 woorden #3

     

    I

    Het laatste licht van de zon strijkt over mijn arm terwijl ik mij klaar maak voor een korte tweedaagse reis. De rugtas snijd in mijn schouder en de warmte van het licht zet de haren op mijn arm overeind. Het is stil. In mijn oor speelt stille muziek ter voorbereiding.

    II

    Het donker blauwe pak met de haast onzichtbare krijtstreepjes staart naar de betonnen dragers van het station. In de afgelopen drie minuten is hij vier keer gebeld. Met een luide stem zijn gesprekken heeft voltooid. In zijn linkerhand brand een sigaret. Hij staat alleen een verloren maatpak op een station.

     

    Ben zo terug – Bart

  • Een dagje vrij?

    ‘Ik moet mij verontschuldigen! ik heb geschreven dat beloof ik. Alleen waar aan ik heb geschreven is een onderdeel van iets groters, waardoor het vrij lastig te delen is. Het liep lekker, de woorden wisten hun weg via mijn brein naar mijn hand en vingers te vinden. Daarin tegen lukte het mij niet een klein verhaaltje voor vandaag te bedenken. Mijn brein laat zich slecht verleiden om naast intens bezig te zijn met een verhaal ook een kleiner zijpad te bewandelen. Hoewel ik wel een idee heb voor een kort verhaal, wil ik met zoveel aandacht als ik vandaag had om aan het groter geheel te werken, mij ook toe leggen op de korte stukken die ik schrijf. Ik zit buiten onder een parasol in de schaduw omdat ik gegrild mijn appartement ben uit gekomen. Benauwd.
    Ik zit vlak bij het water en een boom die voor de meeste schaduw zorgt. Tussen de bedrijven door ben ik even snel langs de boekhandel gelopen om het nieuwe boek van J. M. Coetzee “De schooldagen van Jezus” te kopen. Ben benieuwd heb nog nooit iets van hem gelezen. Daar ga ik vanavond aan beginnen nadat ik het laatste verhaal uit “De Dame met het Hondje” heb gelezen. Maar goed ik dwaal af. Het schrijven. Door de laatst genoemde bundel ben ik op het idee voor het korte verhaal gekomen. Meer ga ik er niet over zeggen. Alleen dat het nog geschreven moet worden. Het bestaat als geheel in mijn hoofd maar op papier zijn het wat schimmige aantekeningen en beschreven beelden. Zoals dat gaat met het creëren van een verhaal.
    Ik wens iedereen nog fijne en bijzonder warme dagen toe…’

    Ben zo terug – Bart

  • Alleen

    Dat is lang geleden, dacht ze. De verzameling foto’s op haar vleugel in het kleine appartement bekijkend. Twee dagen terug was ze drieënnegentig geworden. Haar handen konden de toetsen die zij altijd met zoveel zekerheid had aangeslagen niet meer goed vinden. Haar ogen waren wat achteruit gegaan en de stem waarmee zij iedereen wist te betoveren was niet meer wat hij ooit geweest was. Zij prees zichzelf gelukkig dat zij zich kon neerleggen bij de omstandigheden en een weg kon vinden om nog te doen wat ze kon. Haar handen hielden het glas rode wijn vast op de rand van de vleugel terwijl zij haar ogen langs de foto’s liet glijden.

    De foto genomen onderaan de Eifeltoren. Een romantische avond. De prille liefde die opbloeide tussen haar en een jonge muzikant die met haar mee de wereld rondreisde. Hij had haar meegenomen naar een klein restaurantje waar zij in het half duister zinnen in elkaars oren fluisterden. Hij had de wijn uitgekozen. Goedkope rode wijn waar je tanden van verkleurden bij de eerste slok. Maar het maakte niets uit, ze was gelukkig. Hij had haar een leven beloofd, een leven dat niet alleen bestond uit het reizen van stad naar stad maar een leven met een thuis en met kinderen. Met de genoegen van een kleine woning waar zij zich terug konden trekken, zich konden afsluiten van de wereld.

    En de foto waarin zij nog zoveel jonger was. Een vakantie met haar ouders en een vriendin van school naar een van de Griekse eilanden. De foto was genomen aan de kant van een landweg. Zittend in het hoge groen gele gras allemaal met een beker drinken. Het was ongelofelijk heet geweest en ieder half uur hadden ze gestopt om iets te drinken, het liefst in de schaduw van een paar grote bomen. Op alle gezichten kon je de vrolijkheid aflezen en tegelijkertijd allemaal even moe. De zon kleurde alles oranje, het moet aan het eind van de dag zijn geweest. Dat was nog voor haar carrière begon, nog voor alle onzekerheid, nog voor alle hectiek van het rondreizen met een gezelschap.

    Een foto van een fotograaf die een concert had bijgewoond en op een goed moment de juiste foto had genomen. De foto was in zwart/wit je kon alleen haar zien in een spot verder leek de wereld niet te bestaan, alles viel weg in het zwart. Het was een van de eerste grote successen toen zij nog maar net was begonnen met optreden en de zaal werd weggeblazen door haar talent. Het was voor haar, als zij een moment moest aanwijzen, daar waar haar eenzaamheid begon. Op een foto van dezelfde man, de laatste in de serie, kon je het verschil goed zien. De opluchting na het laatste optreden van de tour, maar overweldigend was het gezicht van een vrouw die op was. Te moe om nog verder te gaan. Ze herinnerde zich het moment dat ze van het toneel afkwam en de tranen begonnen te vloeien. Ze had ze de hele avond binnen gehouden. “De mensen kwamen niet voor een huilende diva, zij wilden een optreden zien”.

    Een foto van een leeg theater twee mensen die elkaar omhelzen in het midden van het podium. Het was opnieuw een liefde die nooit iets werd. Het was die keer haar manager. Een persoon die ze nooit had moeten vertrouwen maar die haar leven binnen was gestormd en met even veel storm bezit van haar vertrouwen had genomen. Haar muzikanten hadden haar proberen te waarschuwen maar het had geen indruk gemaakt.

    Zo had iedere foto een verhaal, ieder object in haar kleine twee kamer appartement. En nu, nu was zij nog alleen. Haar leven had nooit gezorgd voor kinderen of een thuis. Een man waarmee zij haar leven kon delen. Zij had alleen de foto’s en herinneringen van een leven dat niet iedereen zich zou kunnen voorstellen. Natuurlijk waren er de eerste tijd nog de mensen die zij kenden. Van de tournees die zij met hen had gedaan. Maar zij was altijd de jongste geweest. Nu was zij alleen de oudste geworden.

    Ben zo terug – Bart

  • Frans

    ‘Bonjour!’ De man zijn stem klinkt helder en zijn ogen glimmen als hij de uitspraak doet.
    ‘Bonjour. Ça va?’ zeg ik als ik hem voorbij zie lopen. Zijn grijze haren zijn keurig gekapt. Hij loopt met een tasje onder zijn arm zoals elke dag, naar de winkel op de hoek om zijn krantje te kopen. Meestal is dat één keer maar de laatste tijd is dat wat vaker. Zijn leeftijd begint sporen na te laten in zijn brein. Hoewel dat zijn vrolijkheid niet ondermijnd.
    ‘Ça va bien!’ beantwoord hij mijn vraag terwijl hij mij al voorbij is gelopen. Om het gesprek te classificeren voegt hij er nog en passant aan toe ‘Dat is Frans’.

    In zijn vakantie in Frankrijk bij de schoonouders van zijn dochter, had hij het “bonjour” opgevangen. Iets wat iedereen daar zei als men elkaar tegen kwam. Het beviel hem.
    Het was een gewoonte geworden in de korte tijd die hij daar was verbleven en de hele buurt was er van op de hoogte en speelde mee. Een Franse woord, gebruikt in het midden van Amsterdam, als onderdeel van de zomer.
    Op de camping was hij als een loopjongen van de caravan naar het waslokaal heen en weer gelopen. Eerst was hij zijn tandenborstel vergeten, toen hij die op ging halen vergat hij de beker die hij van de eerste keer nog in zijn handen had. Toen hij terug ging om zijn beker te halen, had hij zichzelf op de wastafel gehesen om uit te rusten. Er waren wat andere gasten die hem gevraagd hadden of het allemaal goed ging maar hij had hen met een glimlach weggewoven.

    Na een half uur was zijn vrouw hem gaan zoeken. Toen zij halverwege zag dat hij aan de koffie zat bij een Frans gezin. ‘Bonjour!’ zei hij met verrukt genoegen en herkenning in zijn stem toen hij haar zag staan. ‘Dat is Frans!’ voegde hij er met even veel genoegen als trots aan toe. ‘Ik ben Frans aan het leren’. De moeder van de twee spelende meisje bij de tent vertelde in gebroken Nederlands aan zijn vrouw dat ze hem hadden mee genomen omdat de man niet meer wist waar hij naartoe moest. Zij moest glimlachen om de bizarre situatie waarin zij haar man terug gevonden had.

    ‘Ik ben iets vergeten.’ zei hij van de week opeens. Hij was al langs gelopen met zijn krant op weg naar huis. Maar nu was hij weer op weg de andere kant op. ‘Ik moet het even ophalen.’ Hij schudde zijn hoofd, de frons op zijn voorhoofd was diep. Opeens klaarde zijn hele gezicht op en het licht kwam weer terug in zijn ogen. Onhandig zette hij een stap, keek mij aan en zei: ‘ik moet gaan’. Toen hij een paar stappen verder was zei hij: ‘mijn portemonnee!’ Een glimlach trok over zijn gezicht terwijl hij hoofdschuddend verder liep. Op zijn weg terug stopte hij even bij mij. ‘Gelukkig is het warm en droog, dan vind ik het allemaal niet zo erg. Als ik maar weet waarom ik terug moet.’ Zonder op een antwoord te wachten stapte hij weer op. ‘Bonjour’ zei hij ‘Dat is Frans hè’

    Ben zo terug – Bart

  • De tijd heeft stil gestaan vannacht

    De tijd stond stil. De wind had de vallende sneeuwvlokken in zijn armen genomen om ze op hun plek te laten rusten. In het licht van de maan schitterden zij, het leek of de hemel er duizenden sterren bij had gekregen. De pompeuze dikke man die de lantarens op de brug ontstoken had was net uit het zicht verdwenen. Johannes was zijn naam en telkens als hij iemand tegemoet trad waar hij niets van moest weten. Voor nagenoeg iedereen trok hij zijn neus op, wat de wollige snor op zijn bovenlip als een borstel heen en weer deed bewegen. Hij was hier helemaal alleen, een jonge man, verder was de brug van elk levend wezen verlaten.

    Overdag stonden hier de venters die hun waren aan de man probeerde te brengen. Waren er de straatjongens die rond rende en werd er vrolijk gesproken, muziek gemaakt. In stilte door de schilders geportretteerd of een stilleven van het uitzicht vanaf de brug gemaakt. Aan de twee zijdes van de brug was een soort wachthuisje waar overdag de wacht werd gehouden. Aan het begin van de brug een torentje waar de wachten werden afgelost. Met haviksogen werd iedereen die zich op de brug bevond in de gaten gehouden. De rivier stroomde tussen de drie pijlers door, het was nog het enige wat de twee steden van elkaar scheidde. Ooit was het duidelijk dat er aan beide zijdes van de rivier een dorp was, maar steeds meer mensen hadden zich van het platteland naar de stad begeven. Nu was het haast onmogelijk om nog diezelfde scheiding terug te vinden, behalve dan de rivier die altijd dezelfde plaats had ingenomen.

    Maar het was avond nu, dichter naar de nacht en in de volkomen stilte stond de jonge man aan de rand van de brug over de balustrade naar beneden te kijken. Zonder te bewegen, zonder ook maar iets te zeggen kon je zijn treurigheid zien. Zijn schouders hingen zover naar beneden dat het leek of zijn armen iets te lang waren voor zijn lichaam. Zijn rug was krom, door de last die hij moest dragen of misschien wel gedragen had. In zijn ogen een vurig verlangen om zich mee te laten voeren door de rivier.

    De dag was lang geweest, maar de avond duurde zonodig nog langer. In zijn herinnering haalde de jonge man een uitspraak van een Amerikaanse politicus omhoog: “Ik ben ooit een jaar in Philadelphia verbleven, het moet een zondag zijn geweest.” Zolang duurde de minuten, uren. De uren, jaren en het oneindige licht van de dag leek onnodig gerekt in de winter. De hopen bladeren ritselde onder zijn schoenen toen hij zich naar de brug had begeven, hoewel het overgrote deel als een zompig moerasland was platgestampt door de menigte die zich over de straten begaf. Het was vroeg in de winter maar deze leek niet in zichzelf te willen geloven. Het had het nog geen enkele nacht gevroren. De stad had zich al klaar gemaakt voor de koude dagen, extra kolen waren ingeslagen en de meeste inwoners hadden de voorraadkasten goed gevuld, zodat zij de deur niet uit hoefde als het écht koud werd.

    Het was de eerste nacht dat er sneeuw viel. Voordat het gestopt was en de jongeman in de stilte, zichzelf in deze van tijd verlaten ruimte terug vond, voordat ene moment.
    Toen alles weer in beweging was gekomen en de brug zich weer begon te vullen met de eerste kooplieden. Toen de eerste klanten van de dag zich weer melden en de jongens weer tussen de mensen door rende. Toen de eerste schaterlach weer klonk en een bulderende stem van een koopman over de brug schalde. Toen, als je heel goed keek, kon je nog net een zweem van een gezicht herkennen, een bleek gelaat, de ebbenzwarte haren die als een wolk om het gezicht heen werden gebogen door de stroom van de rivier. Maar er keek niemand, iedereen was te druk. Té druk met inkopen doen en té druk met het achtervolgen van vriendjes om het lichaam te zien. Laat staan het te herkennen. Want wie herkent iemand, die niemand kent?

    Ben zo terug – Bart

  • In Vento

    De donkere zolderkamer kraakte, althans de houten balken die de dakspanten als een verhemelte omhoog hielden. De wind deed de dakpannen op het dak trillen. Thom lag in zijn bed te luisteren naar alle geluiden die hem uit zijn slaap te willen houden. Door zijn focus op de geluiden werd het steeds moeilijker om in slaap te komen.

    Opeens hoorde hij een stem heel zacht een tekst voordragen alsof het honderden meters verderop plaats vond. Voorzichtig stapte hij uit zijn bed en liep op zijn blote voeten de trap af naar de eerste verdieping. De slaapkamerdeur van zijn ouders stond nog open, dat betekende dat zij nog wakker waren. Meestal stond er dan een licht aan in de gang; nu was alles donker. De stem die hem had gewekt was verder weg dan dat hij leek toen hij nog in zijn bed lag. Trede voor trede liep hij de trap af naar beneden. Nergens was licht, zelfs kwam er niets onder de deur van de voorkamer of uit de bijkeuken. Toen hij verder doorliep door de gang richting de keuken zag hij een flikkerend schijnsel door een kier van de deur. Thom zag twee mensen aan tafel zitten, bij een lamp die hij nooit eerder had gezien.

    Een vlammetje zorgde voor het licht. De vrouw was niet zijn moeder, hij had haar ook nog nooit gezien en de man leek meer op zijn opa dan op zijn vader. Ze spraken met elkaar zonder dat hun stemmen hoorbaar waren. Hij had hallo gezegd maar er kwam geen enkele reactie. Toen was hij naar de tafel toe gerend. Zij hadden hem niet eens gezien. De bewegende monden gingen verder alsof er niets aan de hand was. Pas toen hij wat rustiger geworden was had Thom gezien dat de vrouw huilde. Zij was in het zwart gekleed en had haar lange haren strak achter op haar hoofd in een knot bij elkaar geknoopt. De man ,in een driedelig kostuum, zat met een verstijfd gezicht in de verte te staren.

    Op zoek naar waar het gefluister vandaan kwam vond hij zijn weg door het verder donkere huis. Alle lichten die hij gewend was waren verdwenen. Thom liep verder door de keuken, via de gang naar de achterdeur. De stem werd steeds duidelijker. Eerst was het een zacht gemompel geweest maar hoe dichter hij bij de deur naar het erf kwam des te duidelijker de stem werd. Het bleef een fluisterstem, hoe dichtbij hij ook Kwan. Hij draaide de sleutel om en hield de deur stevig vast om hem niet uit zijn handen te laten trekken door de wind. Eerst op een kier, net groot genoeg om buiten iets te kunnen zien. Een windvlaag trok aan de andere kant van de deur en opeens stond Thom op het pad dat van de achterdeur naar de voorkant van het huis leidde. Er was daar niemand. Alles was donker.

    Pas toen zijn ogen gewend waren aan het donker schoof een wolk voor de maan vandaan waarna de tuin in het heldere, volle maanlicht zich liet zien. In het midden van het grasveld dat de achtertuin vulde, stond een statige oude eik. Hoe dichter Thom bij de boom kwam hoe beter de fluisterstem te verstaan was. Toen hij nog dichterbij kwam zag hij dat de boom vol boeken hing. De wind ritselde door de bladeren en fluisterde de woorden die op de pagina’s geschreven stonden. Telkens aan het einde van een bladzijde werd deze door de wind omgeslagen. Het maanlicht reflecteerde in het natte gras waardoor het leek alsof de boom van onder belicht werd. Verlicht door de aarde.

    Hij probeerde er achter te komen van wie de stem was. Thom had al twee keer een ronde om de boom gemaakt toen hij besefte  wat de stem moest zijn.“De wind” dacht hij bij zichzelf, “de wind leest voor!”. Plotseling bleef hij staan, door het gebulder van de wind heen was het haast onmogelijk om de verhalen te horen, pas als je heel stil stond kon je het ontcijferen. Het ene verhaal ging over een faun die een luie middag had tussen het riet waar de vogels liederen voor hem zongen, de ander over een jongen die verliefd werd op het spiegelbeeld in de stille vijver. Het ging over reizen rond de wereld, onmogelijke liefdes tussen rivaliserende families, een man die een groot rotsblok de berg op moest duwen en een koning die zijn eigen ogen uitstak. Over bombardementen, over oude mensen en de dingen die voorbij gaan. Hij was ondertussen onder de boom gaan zitten om een verhaal volledig te horen.

    Toen hij zijn ogen opende om weer naar binnen te gaan waren de groene bladeren van de boom stil gevallen. Het eerste ochtendgloren was over de weilanden zichtbaar en de douw was op het gras neergeslagen. Hij streek zijn handen over het gras en veegde met het vocht over zijn gezicht om nogmaals naar de boom te kijken. Niets bijzonders was er te zien. Terwijl hij naar binnen liep streek een zacht briesje langs de bladeren.
    Even meende Thom de stem te horen: “En de film van het leven knapt.”

    Ben zo terug – Bart

  • Iets on-af’s (Notitieboekje)

     

    ‘Ik had mijn vaders ogen neergeslagen.’ Ik liet de woorden langzaam van mij wegdrijven, terwijl ik het beeld weer in mij opliet wellen. De werkelijke betekenis werd door mijn onderbewustzijn … Zonder dat ik er bijzonder veel werk voor hoefde te doen sijpelde de herinnering over het beeld, om het onder te dompelen in de werkelijke betekenis. Het maakte van mij meer dan eens een visser zonder hengel leugenaar. Juist toen het beeld volledig veranderd was, leek het als door een rimpel-effect van water, terug te veranderen in de betekenis van het gesprek.

    De journaliste tegenover mij keek mij aan in afwachting van de rest van mijn verhaal. ‘Het had hem teleurgesteld. Schrijven was een hobby of iets wat je voor ontspanning deed.’ Het gesprek leek mij steeds te ontglippen doordat ik de stroming niet bij kon houden. Ik probeerde de werkelijkheid in woorden te vangen, die als een goed lopend verhaal een beeld gaven van mij als persoon. Maar Meer en meer voelde ik mij als een vis op het droge, gravend in mijn brein naar woorden en zinnen die een volledige weergave waren van mij als persoon.

    ‘Jouw verhalen zijn vaak ingewikkeld.’ probeerde zij mij aan te sporen om meer los te laten.
    ‘Ik denk dat ik probeer duidelijk te maken dat niet alles wat ik schrijf gaat over welke woorden er op papier staan.’ Het maakt mij onrustig, uitleggen wat je bedoeld met een verhaal is als vertellen hoe water er uitziet; er is maar zoveel wat je erover kunt zeggen.

    Maar ik wil geen persoonlijkheid zijn. Dat is niet mijn bedoeling.
    ‘Schrijf je daarom veel over strijd en moeilijke situaties?’ Ik had de vraag al van afstand zien aankomen. Dit was de uitleg-vraag die ik graag wilde vermijden door andere onderwerpen groter aan te zetten en met meer details te behandelen.
    ‘Dat onderdeel van het mens-zijn fascineert mij. Het maakt onherroepelijk deel uit van ieders leven en toch is er altijd een gevoel van overwinning als wij als mensen iets wat niet goed gaat, hebben doorstaan.’ Van een afstandje sla ik mijzelf gade in mijn hoofd bekijk ik de situatie, als in een bubbel waar ik niet uit kan breken om de gênante situatie te stoppen.

    Opeens is het af. Geen laatste vraag of afronding. Dit was het? Ik geef haar een hand en laat mijzelf in de stoel terug vallen. Als ik haar nakijk terwijl zij de deur uitwandelt begint het te malen, mijn hersenen draaien overuren. Proberen alles te analyseren en overwegen elk antwoord. Al snel kom ik uit bij één woord. Pretentieus. ik heb de verse muntthee die geserveerd werd, nog niet eens aangeraakt. Voorzichtig neem ik een slok en brand direct mijn tong. “Water” denk ik.

     

    Ben zo terug – Bart

  • Thee

    ‘Thee?,’ vraagt zij als ik binnenkom. Zij weet het antwoord al en begint het ritueel: De ketel wordt gevuld met water en de vlam van het fornuis ontwaakt.
    ‘Dag oma,’ ik geef haar een kus en hang mijn jas over de stoel. De gebloemde kop en schotel, die op een dienblad op de keukentafel staan te wachten op visite, worden in gereedheid gebracht.
    ‘Hoe gaat het?’ vraagt zij tussen neus en lippen door als zij de kamer inloopt en ik mijn plaats aan de eettafel bij het achterraam inneem. ‘Dropjes?’ Het is eigenlijk geen vraag meer. Zij zegt het nog voor ik antwoord kan geven. De kast wordt geopend en de koektrommel wordt aan de kant geschoven ‘Voor de volgende keer’ mompelt zij nog net hoorbaar, tegen zichzelf. ‘Ik had een zak gehaald maar ik dacht dat het beter was om hem dicht te laten want ik ken mijzelf een beetje dan is hij aan het einde van de dag leeg.’ zegt zij lachend.
    ‘Dropjesmonsters zijn we!’ Bevestigend knikt zij terwijl ze naar de keuken loopt om de lepeltjes in de kopjes te zetten. ‘Wil je suiker?’ Ik kom hier als dertig jaar en zolang ik zelf mag kiezen wil ik suiker, maar diezelfde vraag wordt altijd gesteld.
    ‘Ja, lekker.’ zeg ik met dezelfde gewoonte als die vraag aan mij gesteld werd. Ik doe voor de zoveelste keer een poging om het over te nemen en oma even te laten zitten, maar zij weigert pertinent. Ik rits mijn tas open en stapel de boeken uit op tafel. Zodat zij er een aantal uit kan zoeken die haar wat lijken. ‘Ik heb wat boeken voor u mee genomen, kunt u weer iets uitkiezen.’ Mijn oma leest alsof het haar beroep is en mijn boekenkast puilt zo ondertussen uit. De perfecte combinatie.

    ‘Zo!’ zegt zij als ze op de stoel neerploft ‘Hoe gaat het op je werk?’ Er wordt gesproken en geroddeld. Zoals dat hoort. Over de buurt, over de buren, over de mensen die zijn overleden en over mijn leven. Net zo makkelijk als over haar leven. De boeken worden bestudeerd, de achterflappen gelezen en er word gekozen. Als alles is besloten ruim ik de boeken die zijn afgevallen weer op. En o ja, de bibliotheek wordt natuurlijk altijd even besproken. Er zijn geen “bibliotheekmensen” meer en als je zeven boeken in de week leest heb je soms behoefte aan nieuwe schrijvers. Dus dat wordt niet echt gewaardeerd. Gelukkig is mijn boekenkast er nog en mag alles geleend worden ook als het misschien niet helemaal haar smaak is. En het levert een leuk thee-uurtje op. De ene keer bij mij de andere keer bij mijn oma. Zo gaat dat dus.
    ‘Wil jij nog thee?’

    Ben zo terug – Bart

     

     

  • Genesis van een eind V (einde)

    Totaal gebroken door de onnatuurlijke houding waarin hij in slaap gevallen was schrok Gerhart wakker. Een suppoost had hem geroepen in zijn droom, de cel was nog steeds donker. Zware voetstappen klonken op de gang. Gerhart ging rechtop zitten en wreef de slaap uit zijn ogen, hij had geen idee hoe laat het was. Met een klap sloeg een celdeur dicht, hij kon niet helemaal duidelijk opmaken uit het geluid, of het dichtbij was. Opeens kwam een fel licht naar binnen toen het luikje in de deur open werd getrokken.
    ‘Meneer Schultze!’, een vriendelijke stem sprak op een natuurlijkere toon dan dat hij zich herinnerde van de avond daarvoor, ‘Ik ga de deur open maken, dan gaat u met mij mee.’ Nog voor Gerhart kon reageren klikte het buikje dicht en draaide de knarsende sleutel het slot van de deur los.

    Gerhart werd door een stelsel van gangen geleid waar hij niemand tegen kwam. Pas na een paar minuten, toen zij opeens stilhielden in het midden van een gang en zij zich omdraaide in de richting waar zij vandaan kwamen, viel hem op dat bij elke hoek een soort stoplicht hingen. Er werd niet gesproken in de gangen je hoorde enkel voetstappen. Uiteindelijk kwamen zij bij een kantoortje waar hij in een stoel werd gezet. De wacht verliet de kamer met de woorden ‘Wacht hier’, alsof hij enig idee had hoe hij hier weg kon komen. Eén van de zwarte pakken kwam binnen gewandeld. Deze keer met een compleet andere houding.
    ‘Onze excuses voor de lange wachttijd. Dit gesprek had gisteravond plaats moeten vinden maar er waren wat, laat ik zeggen ontwikkelingen, die onze aandacht vroegen.’ Gerhart keek de man verbijsterd aan, niet begrijpend waar deze metamorfose vandaan kwam. Het leek hem het beste de man zijn zegje te laten doen. ‘U begrijpt waarom u hier bent?’ vroeg de man met een denigrerende blik over zijn leesbrilletje terwijl hij haastig bleef krabbelen op zijn papier.
    ‘Nee?’ het klonk meer als een vraag dan een antwoord. Gerhart vroeg zich af of de man de avond ervoor niet had mee gekregen. ‘Ik heb geen idee.’ voegde hij er aan toe. Het gesprek bleef een vraag en antwoordspelletje waar Gerhart zich op het laatst geen raad meer mee wist. Enigszins uit zijn behulpzame rol vallend, toen hij op boze toon aan de man vroeg; ‘Wat wilt u nu van mij?’ Het was er uit voor hij er erg in had maar antwoord kreeg hij niet. De man had een streep onder zijn aantekeningen gezet en had hem vriendelijk bedankt voor zijn medewerking. Twintig minuten later stond hij op het trottoir voor zijn huis.

    Toen hij naar boven liep zag hij de voordeur van zijn appartement openstaan. Met een paar grote stappen was hij binnen. De boekenkast was overhoop getrokken en de lade van zijn bureau stonden open, een paar lege papieren lagen op de grond. Gerhart bekeek de chaos. De typemachine stond nog keurig op zijn plaats, al zijn schrijven was verdwenen de lades leeg. Met grote precisie zette hij de boeken weer terug in de kast. Toen hij klaar was merkte hij dat er boeken weg waren. De hiaten waar ooit tekst had gestaan, illustreerde het gevoel dat hij had bij de plaats die ooit zijn thuis was geweest. Hij sloot de voordeur, maar voor hij dat deed keek hij nog snel door de gang, niemand. Alsof er nooit iets was gebeurd.

    Argeloos schoof hij de lade dicht pakte het papier van de grond dat hij in een nette stapel naast de typemachine legde. Gerhart keek nogmaals door de kamer alles was netjes, niets deed aan de rommel herinneren. Hij pakte zijn vulpen en schreef zoveel hij zich nog kon indenken van het verhaal op. Toen hij daarmee klaar was las hij de geschreven woorden aan zichzelf voor. Even zat hij verstilt toen hij klaar was met lezen. De lucht was helder blauw met een enkele schapenwolk. Toen schreef hij:

    De regen was verstilt, de lantarenpalen hadden het meeste werk voor die nacht voltooid en een lichte gloed vormde aan de horizon in aankondiging van de komende dag. Hij had zijn computer weer opgestart om zijn handgeschreven aantekeningen uit te werken. Na een uur was hij klaar. Hij las de tekst die hij had uitgewerkt door en stak tevreden een sigaret op. De rokende sigaret in de asbak, begon hij zijn tekst te herschrijven. De regels korter of juist langer al naar gelang het verhaal dat nodig had. Het apparaat bewaarde de tekst tijdens het schrijven zodat hij het niet zou verliezen. nadat hij driekwart van zijn tekst had veranderd haperde het opslag balkje onderin zijn beeldscherm. Het ging weer verder en stopte weer. Waarna het beeld flikkerde en het scherm zwart werd.

    Ben zo terug – Bart

  • Genesis van een einde IV

    Toen achter hem de deur werd dicht gesmeten trilde het hele busje. Onzeker van zijn toekomst en de gedachte over wat hem te wachten stond, kwam een kleine stem door het gedruis; “Wat als het hele appartement doorzocht werd”. Het hield hem maar even bezig voor hij zich vast moest grijpen aan het bankje om zichzelf zittende te houden. Het busje scheurde door de nacht, en de regen die eerder op die avond nog zo overvloedig viel was opgegaan in een mistige, sombere motregen. De adrenaline die door zijn systeem racete maakte het vrijwel onmogelijk voor Gerhart om zijn lichaam en geest te laten berusten in de situatie. Er was geen enkel raam in het busje, geen enkele mogelijkheid om te zien waar hij was of waar zij naartoe reden. Hij telde de bochten. Drie keer links, stop, rechtdoor voor twee minuten, één keer rechts, rechtdoor voor tien tellen, nog een keer rechts. Hij probeerde het tevergeefs te onthouden. Na ongeveer een kwartier stopte het busje, er werd gemompeld buiten daarna een stem van voorin het busje. Het was allemaal te onduidelijk wat er gezegd werd. Toen zij verder reden was hij de route helemaal kwijt door zijn inspanning om het gesprek te volgen.

    Uiteindelijk stopte het busje abrupt. Hij werd door een van de mannen in camouflagekleding bij zijn kraag van het bankje naar buiten gesleept. De treurige motregen omhulde de lichten met een aureool. Verder voegde de motregen alleen maar toe aan de desolate locatie en de inspiratieloze blokkendozen. Het leek een fabrieksterrein maar vóór Gerhart een duidelijker beeld kreeg van de omgeving werd hij, zonder enig woord te spreken, een deur binnen geduwd om hem daarna in een pik zwarte cel achter te laten. Hij zat daar… luisterend naar zijn omgeving en zijn hartslag die nog steeds uit zijn borstkas probeerde te ontsnappen. Voorzichtig rechte hij zijn rug. Het moet een minuut of tien geduurd hebben voor hij merkte dat hij niets hoorde. Alleen het ruizen van zijn bloed en het kloppen van zijn hart, dat zich wat ontspande.

    Gerhart begon te tellen, de seconden. Het maakte hem rustiger in deze bizarre situatie. Drieëndertig, vierendertig, hoe kon het dat hij niets hoorde, niet eens het lopen van de wacht of iemand die ook opgesloten zat, niets buiten zijn cel. Zesendertig… zevenendertig… een oogverblindend licht kwam uit de richting van de deur.
    ‘Meneer Schultze’ hij herkende de stem, maar kon hem niet plaatsen. ‘Present?!’ vroeg de stem op een strenge toon. ‘Meneer Schultze!’ dwingender deze keer.
    ‘Present’ hij zij het met een krakende stem die brak op de s. Het luikje in de deur sloot zich weer en alles werd zwart. De situatie maakte hem er niet zekerder op en de onduidelijkheid zorgde er voor dat hij begon te plotten. Als hij zenuwachtig was of paniek had bedacht hij verhaallijnen die hij zou kunnen gebruiken voor zijn volgend schrijven. In dit soort situaties is het prettig als er een manier is waarop je kunt rebelleren zonder dat iemand anders dat aan je ziet. Het houd je zélf in stand. Maar wat valt er te rebelleren als je niet eens weet wat er gaat gebeuren? “Het onrecht” dacht hij.

    Lees het laatste deel hier.

    Ben zo terug – Bart