Auteur: Bart

  • Droom realiteit

    ‘Sluit de deur!’ klonk het vanuit de donkere ruimte. Alles aan hem was hoekig en scherp. Zijn dreunende basstem en zijn logge lichaam, zijn zwaar aangezette zwarte wenkbrauwen en zijn kolenscheppen van handen. De puntige wandelstok, die hij gebruikte om door zijn overvolle kamer te komen op weg naar het watercloset, beangstigde mij. Het leek op een mes dat de loper in de gang met kleine prikken probeerde te vermoorden. Hij was de enige die de badkamer en het closet mocht gebruiken, het was tegen over zijn kamer. Verder dan daar kwam hij niet, de kleine wereld van een negentigjarige. Ik zag hem haast nooit. Eén keer had ik hem met mijn moeder horen spreken. ‘Kinderen zijn lui en hebben geen respect’. De gang waar zijn kamer aan grensde, leek donkerder dan de rest van het huis. Heel soms kon ik hem door zijn kamer horen lopen. Het was nog zeldzamer om geluid uit zijn kamer te horen komen. Zo ver ik mij kon herinneren was het maar een handvol keren gebeurd dat ik muziek had gehoord. Een klassiek pianostuk was het enige wat ik me kon herinneren. Eén van de lichtste soorten. De toetsen nauwelijks aangeraakt, daardoor des te pijnlijker.

    ’s Nachts droomde ik van de man die ons huis onder een permanente deken van stilte legde. Ik wilde niet graag alleen in het huis zijn met de oude man. Toch gebeurde dat zo af en toe als mijn beide ouders waren uitgenodigd voor een feest. Ik bleef wakker tot ik de stemmen van mijn vader en moeder, onderaan de trap te horen waren. Toen ik jonger was lag in dat wakker blijven de uitdaging. Vaak was de slaap sterker. Ik droomde van de grote man, die stil zijn ronde door het huis maakte als niemand hem zag.

    Zijn donkere basstem klonk naast mijn oor, haast onhoorbaar. Onderaan de trap bij de voordeur klonk gestommel. Voor ik uit mijn bed kon stappen bracht hij zijn wijsvinger naar zijn getuite lippen en gebaarde mij mee te komen. In volledige stilte klom ik uit mijn bed. ‘Kom’ zei hij zacht ‘mijn kamer’. We slopen samen van de wenteltrap naar de eerste verdieping. Het gestommel beneden had zich naar de keuken verplaatst. Over de overloop richting de gang waar zijn kamer zich bevond. De voetstappen werden duidelijker. Een stem fluisterde: ‘Doe voorzichtig als je naar boven loopt’.

    De geur van rotte eieren klom voor de binnen sluipers uit. Voorzichtig sloot hij de deur. Ik had niet gedacht dat hij zo stil kon zijn met zo’n log lichaam. Ik probeerde een betere omschrijving te bedenken voor de geur die ik boven aan de trap had geroken. Zwavel of gas.

    Zijn kamer was gevuld met een goudkleurig licht, de blokken hout in de openhaard smeulde nog en gaven een oranjerode gloed. De kamer was gevuld met spullen. Twee grote werkbanken die zich door de gehele ruimte uitstrekte. Glazen flessen, vijzel en branders, oliën en potjes met poeders. De wanden waren bekleed met grote boekenkasten. Het rook er naar pepermunt en lavendel en leer. De twee kaarsen die brandde leken twee keer zoveel licht af te geven dan een normale kaars. Hij liet de kaars bij de deur aan, terwijl wij verder het vertrek in liepen. Zo ver mogelijk bij de deur vandaan. De kaars het dichtste bij ons doofde hij tussen zijn duim en wijsvinger.

    Tussen zijn vingers glom iets dat op zwart glas leek. ‘Dit is geen scheikunde’ siste hij tussen op elkaar geklemde kaken. Hij blies richting de deur en duwde mij achter zich. Er leek niets te gebeuren. Toen de deurkruk zich langzaam naar beneden bewoog liet hij het zwarte, glimmende glas vallen en trapte het met zijn hak kapot.

    De duisternis die door het felle kaarslicht verdreven was kwam terug in de kamer en door zijn zucht braken de zwarte wolken uiteen en verdeelde zich. Het zwart leek zwaarder; het licht van de kaars kon er nu maar moeilijk doorheen schijnen. ‘U bent niet welkom hier’ zijn zware stem was nog een octaaf gezakt en deed alles in de ruimte trillen. Vanachter zijn brede armen zag ik een lange slanke hand om de deur heen krullen. Een statig kort mannetje met een wandelstok kwam door de deur. Hij glimlachte. Zijn stem was hoog en ijzig. De zware geur kwam de kamer in rollen en sloeg met een slag de adem uit mijn longen. Een groene glinstering steeg langs de wanden omhoog. ‘Het is niet hier’ zei zijn zware stem, ‘er valt niets te vinden. Doorzoek alles maar’. Achter het kleine mannetje was een lijzige grijze figuur binnen gekomen. Zijn huid leek van was en licht doorzichtig. Weer blies hij. Deze keer harder. De deur die de lijzige figuur had vast gehouden sloeg uit zijn handen. ‘Ik heb liever dat u nu gaat!’ zijn toon was lichter en dwingender. Hij liet een oranje balletje vallen en trapte deze kapot. Nog voor hij iets kon doen klonk er een zware knal en viel er van alles over mij heen.

    ‘Ga maar lekker slapen’ zei zijn stem ‘morgen is het weer over’. Zijn hand streek over mijn hoofd, ‘het was maar een droom’.

    Ik voelde zijn warme hand langs mijn voorhoofd strijken toen ik mijn ogen weer wilde openen. ‘Opa’ zei ik toen ik de kracht had terug gevonden. ‘Lieverd sta je op, het ontbijt staat klaar’ mijn moeders ogen keken recht in die van mij. ‘Als je zin hebt kunnen we vanmiddag wel een wandeling maken door het bos. Misschien wil opa ook wel mee’. Het was de eerste keer dat ik mij herinnerde dat we samen iets gingen doen met opa…

     

    Ben zo terug – Bart

  • Boodschappen

    Terwijl zij de koffie in haar mandje legt kijkt ze naar de mensen om haar heen. Bij elke hoek kan zij het niet laten om toch alle kanten op te kijken. Je weet maar nooit. En steeds weer de teleurstelling. Haar handen doen de boodschappen, het is dat haar lijf mee moet, dus ook haar hoofd. Hoe dichter zij bij het einde van het pad komt, des te sneller haar handen de producten die ze nodig heeft grissen. Haar hoofd lijkt voor haar lichaam het pad uit te komen. Haar ogen vliegen van links naar rechts. Niets.

    Het volgende pad, eindeloze somberheid. Haar ogen staren naar het einde. Haar oren luisteren naar iedere stem, elk geluid. Terwijl haar handen in de rekken grijpen, wc-papier, inlegkruisjes en tampons, vanuit het niets een kinderstem. alles in haar lichaam moet zij aanspannen om niet toe te geven aan haar instinct. Zien. Aan het einde van het pad stopt haar lichaam met bewegen. Enkel haar hoofd…  van links naar rechts. Haar ogen nemen ieder detail in zich op, totdat ze het zeker weet. Dan keert de somberheid terug en sleept ze zich verder door de eindeloze paden.

     

    Ben zo terug – Bart

  • Om

    Vinnig tikkende naaldhakken lopen mij voorbij. Linksaf. Het overleven op de kinderkopjes. Aan de overkant van het water klinken luide stemmen in een samenzang, onverstaanbaar. Het licht is gehuld in grijze wolken. Een groepje studenten loopt mij tegemoet. Hun gesprek is te lezen in de lucht, met ieder woord een wolkje. Linksaf. Een zoete walm uit een patisserie overvalt mij. Ineens ben ik terug in Frankrijk. De latente warmte in mijn gedachte, vult mijn lichaam, dat even nog door de snijdende wind was afgepakt. Ik was jong, de zoete broodjes vulden mijn mond met speeksel. De zon was warm, de straat rustig en loom. Als een verwonderd kind had ik met mijn handen tegen de ruit staan kijken naar al dat zoets. De bakker was vanachter zijn toonbank gekomen om mij voor zijn etalage weg te jagen. Een schrale bierlucht vult mijn neus. Terug ben ik, terug in de straat vol drommende toeristen. Linksaf. Een koopman roept zijn waren om. Terug onder de grijze wolken in de snijdend koude wind. Een sterke windvlaag ontneemt mij even de adem. Zoals mij, als kleine jonge de adem werd ontnomen op het stormende strand. Mijn opa moest mij staande houden en trok mij mee door het rulle zand. Linksaf. Stilstand, geen beweging meer. Een groep Chinese toeristen waaiert uit de smalle deur van de bus. Voetje voor voetje, tergend langzaam sleep ik mij door de menigte. Dan ben ik weer waar ik begon.

    Ben zo terug – Bart

  • Briefwisseling #2

    Beste Bart

    In de laatste brief die je mij schreef had je het over de hoeveelheid boeken die je nog wilt lezen. De dingen die je nog wilt begrijpen, ik ken het gevoel. Ik weet nog goed dat ik maanden aan het zoeken ben geweest naar: The Rubaiyat of Omar Khayyam in een vertaling van Richard Le Gallienne. Iemand had iets verteld over de tekst, de herinnering is mij ontschoten. Tot ik bij een kleine boekhandel kwam en de man mij vertelde dat hij zou proberen of hij het misschien kon krijgen via een vriend in Engeland. Dat lukte en uiteindelijk kreeg ik het een maand later in mijn handen gedrukt. De vergeelde pagina’s gaven een tekst weer die ik niet snel meer zal vergeten. Het heeft diepe indruk op mij gemaakt, tot dat ik veel later de vertaling van Edward Fitzgerald las. Vele malen poëtischer dan Le Gallienne maar veel minder provocatief. – Het blijft zo, het hele leven zal je nieuwe boeken vinden en alles wat je vindt wil je lezen. Er is te veel geschreven, gemaakt en bedacht om alles in je op te kunnen nemen. Dat geldt eigenlijk voor alles in deze wereld.

    Ik heb met plezier je ideeën gelezen over diezelfde Rubaiyat. (vandaar de reverentie in het eerste deel van mijn brief). Ik ben weer thuis dus mijn boekenkast ligt naast mij op mijn bureau terwijl ik dit aan jou schrijf. Het is inderdaad zo, dat het een ingewikkelde tekst is. Misschien is het een goed idee voor je om eens te kijken naar de andere vertalingen die er van deze tekst zijn.
    Vanmiddag tijdens mijn vaste wandeling heb ik mijn boekhandel nog eens bezocht op zoek naar nieuwe verhalen en ander interessants. Kwam thuis met een behoorlijke stapel. John Milton’s Areopagitica and Other Writings. Ik kende alleen een aantal gedichten ben zeer benieuwd naar zijn polemisch schrijven. drieëndertig beroemde verhalen van Guy de Maupassant ook eerder in het frans gelezen, dit zijn Nederlandse vertalingen. Anton Tsjechov, Op kamers, ook korte verhalen. Eén van de grootmeesters. En als laatste Arthur Rimbaud een bundel gedichten waarin onder anderen; Een Seizoen in de Hel en Illuminations, zijn opgenomen. Je ziet… zo ook bij mij wordt de lijst met nog te lezen boeken steeds aangevuld.

    Het interview waarover je schrijft tussen Charlie Rose en David Foster Wallace ken ik niet, hoewel ik moet zeggen dat de thematiek mij bekend voorkomt. Het is zeker interessant om na te denken over de auteur als onderdeel van het boek en de rol die hijzelf als auteur speelt in zijn verhaal. Hij heeft gelijk als hij zegt dat die kijk naar het schrijverschap en de lezer iets is, wat al in de jaren zeventig een punt van discussie was.
    Ik moet eerlijk bekennen dat ik nog nooit iets van hem gelezen heb. (Ook, één voor op de lijst!). Misschien is Mandarijnen op zwavelzuur iets om te lezen van W. F. Hermans.

    Ik zie uit naar ons volgend corresponderen,

    Chris

     

     

  • Glimlach

    De wind trekt, terwijl zij afwezig voor het graf van haar man staat, aan haar haren. Met haar ogen dicht staat ze te dromen. Fluisterzacht neuriet ze de melodie van: “Last night when we were young”. Kwaad rukt de wind de bladeren van de bomen, maar in complete stilte staat ze daar. Het weer heeft geen enkele invloed op haar. Opeens bewegen haar lippen alsof de tekst haar lichaam uit moet; “Ages ago, last night”. De ruisende lentebladeren vallen even stil terwijl ze verder neuriet. Haar gezicht is sereen en zoals door de grijze wolken de zon kan breken, breekt haar gezicht in een glimlach. Eén traan rolt over haar wang. De herinneringen steken nog steeds en toch kan zij lachen om de grapjes die hij gemaakt had of de ervaringen die zij met elkaar hadden gedeeld.
    Dan opent ze haar ogen en zakt door haar knieën. Met haar handen raapt ze de bladeren van het graf bijeen. Legt de stenen, die haar zoontje mee heeft genomen om bij papa neer te leggen, in een rechte lijn langs de steen. Ze was in gesprek met haar man, tijdens het recht leggen en het bijeen rapen. Als ze klaar is staat ze op en staart nog een ogenblik.
    Ze loopt terug naar het pad. Een oude vrouw zit op een bankje bij een grote beuk. Met ingehouden pas loopt ze naar het bankje en gaat naast de oude vrouw zitten. Ze zucht als ze naar de wild heen en weer zwiepende takken kijkt. ‘Het wordt makkelijker,’ zegt de oude vrouw, ‘het duurt alleen een tijdje.’ Ze kijkt de oude vrouw aan en knikt. ‘Het is een jaar geleden dat hij overleden is’ zegt ze ‘dat hoort bij het leven. Ik rouw niet meer. Het is de heimwee die hij achter heeft gelaten, de melancholie van zijn herinnering’. De oude vrouw knikt en glimlacht.

    Ben zo terug – Bart

  • Teun

    Ik mocht hier niet zijn, mijn vader had het mij verboden. Zonder enige rede. Dat was genoeg om tegen mijn vaders wil in, toch hier naar toe te gaan. Teun was zijn naam. Bleek, met donkerbruin haar en ingevallen ogen. Een jongetje dat veel ziek was. Soms dagen achter elkaar niet buiten kon spelen of helemaal niet instaat was zijn bed uit te komen. “Teun.” Ik fluisterde zijn naam vanachter de heg. “Teun.” Zijn ogen zochten naar de plaats waar mijn stem vandaan kwam. “Teun, Hier.” Ik stak mijn hand even boven de heg uit. Kort, maar lang genoeg om aan te geven waar ik was. Langzaam was hij naar de plaats in de heg gelopen waar wij altijd onderdoor kropen als we in het bosje achter de tuin bij zijn huis gingen spelen. We hadden ontdekt dat onder de liguster een holle ruimte was. Een hele dag zijn we bezig geweest om de ruimte vrij te maken zodat het onze schuilplaats werd. Een schuilplaats om weg te duiken voor ouders en voorbijgangers. We liepen samen naar de liguster en verdwenen onder de groene bladeren de holle ruimte in. Naast elkaar zaten wij op de droge harde aarde. “Waarom mogen wij niet meer met elkaar spelen?” Het moet zomer zijn geweest, de zoete geur van de bloesem hing in het hele bosje. “Ik ben in het ziekenhuis geweest.” Hij zei het terwijl zijn handen een trosje bloesem plukte en die één voor één van zijn bloemen ontdeed. “Ik…” zoekend naar wat de betekenis was van deze uitleg. “Ik begrijp je niet.” Hij was nu toch ook buiten, als je heel ziek bent moest hij daar toch zeker blijven? Met het stokje dat over bleef van de bloesem tekende hij in de droge aarde. “Ik mag van mijn vader niet meer bij je komen spelen.” Mijn ogen volgde zijn handeling. Hij zuchtte. De deur van zijn huis ging open en een paar voeten stapte naar buiten. “Ze hebben mij geprikt” Zijn ogen zakte weer naar de tekening in de grond. “Waarom mag ik dan niet meer bij je komen spelen? Heeft het iets te maken met die prik?” De voetstappen van zijn moeder klonken verder weg. Ze moest naar de zijkant van het huis zijn gelopen. Met zijn hand maakte hij de aarde weer plat en begon opnieuw te tekenen. “Ik weet het ook niet. Wij mogen niet meer in de kerk komen. Ik kon niet slapen gisteravond en ik hoorde vader zeggen dat het beter was om te verhuizen.” Mijn ogen werden rond van ongeloof. Verhuizen? “Dat allemaal voor een prik? Ik geloof je niet.”. “Teun!” de stem van zijn moeder klonk ongerust. Ze was al door de hele tuin heen gelopen. “Ik kom er aan mam! Ik moet gaan,” zei hij tegen mij terwijl hij zich omdraaide. “Maar… Teun.” Hij was al onder de struik vandaan. Ik hoorde hem onder de heg doorkruipen. “Teun, wat was je aan het doen?” Zijn moeders stem klonk steviger, gerustgesteld. Ik begreep niets van het verhaal en ik kon het aan niemand vragen. Mijn vader zou razend worden als ik het hem vroeg want dan begreep hij dat ik bij Teun was geweest. Ik keek naar de tekening in de grond. Aan wie kon ik vragen wat er aan de hand was? Terwijl ik op mijn knieën onder de liguster vandaan kroop bedacht ik opeens waar ik antwoorden vandaan zou kunnen krijgen. De voorganger. Die moest zeker weten wat er aan de hand was.

    Het was de volgende dag dat ik een kans kreeg om met de voorganger te praten. De dienst van die dag was gegaan over de barmhartige Samaritaan, wat gewoon goed mens betekende, bleek toen ik het hem vroeg. Mijn voornemen om de vragen te stellen die ik had, werden door deze dienst versterkt. De jongeren van de gemeente spraken na de dienst altijd met de voorganger. Hij was een statige grijze man die in mijn ogen al heel oud moest zijn geweest. Zijn naam was Albert. Hij vertelde over details die niet altijd in de bijbel stonden en sprak over de gebeurtenissen in de bijbel alsof hij er bij was geweest. wat mijn vermoeden over zijn leeftijd bevestigde. Hoe kon hij anders zoveel weten? In het gesprek met de rest van de kinderen vroeg ik hem of de barmhartige Samaritaan ook in God geloofde. Hij beantwoorde mijn vraag met de zin: “Heb je wel opgelet tijdens de dienst?” en keerde zich naar de groep. Ik liet wat andere vragen in de groep voorbij gaan zonder dat ik echt op de antwoorden wachtte. Na een paar minuten fluisterde ik voornamelijk tegen mijzelf. “Als hij niet gelovig was en hij wel goede dingen deed; kunnen mensen dan goede dingen doen die volgens ons geloof niet goed zijn?” De groep kinderen was stil gevallen. Ik was voor mijzelf de vraag aan het overdenken en had niet in de gaten gehad dat de groep naar mij zat te kijken. “Wat zei jij?” Zijn stem haalde mij uit mijn gedachte. “Sorry” zei ik niet begrijpend “wat is er aan de hand?” Ik keek verbaast de groep rond. De kinderen keken mij vol aan onbegrip. “Ik vroeg je wat je net zei.” Zijn stem was zachter geworden. Er sprak een soort medelijden uit, Medelijden met het kind dat niet begreep. “Als de barmhartige Samaritaan niet gelovig was maar wel goede dingen deed, kan het dan niet zo zijn dat mensen goede dingen doen die ons geloof niet goed vind?” Hij bleef even stil zitten. “Dit was het voor vandaag” zei hij tegen de andere kinderen. “Wil jij even blijven zitten Jacob?” Dit was mijn kans om hem te vragen wat ik wilde zonder dat de andere kinderen er bij waren. De laatste kinderen rende door de gang naar waar vaders en moeders op hen zaten te wachten. “Jacob?” zijn stem klonk ongeduldig. “Wat wilde je van mij weten. Wat bedoelde je nou eigenlijk met die vraag?” Hij stond op van de kleine stoel en richtte zich naar het raam. “Waarom mag iemand niet naar het ziekenhuis?” Ik had de vraag gesteld voor ik er verder over had na gedacht. Hij draaide zich om. “Wie zegt dat je niet naar het ziekenhuis mag?” De vraag was scherp; alsof hij het zelf in de gaten had veranderde zijn stem. “Iedereen die het nodig heeft mag naar het ziekenhuis.” “Wat is een reden om mensen weg te sturen bij de kerk?” Ik werd ongeduldig, en mijn voornemen om voorzichtig te zijn en geen namen te noemen, liet ik vallen “Teun en zijn ouders mogen niet meer in de kerk komen, waarom is dat?” Ik had het gezegd voor hij de kans had mijn vorige vraag te beantwoorden. “Ik mag van vader niet meer met hem spelen maar ik weet niet waarom en…” Hij was weer naast mij komen zitten en keek mij aan met een blik waaruit zijn treurigheid sprak. “Lieve Jacob soms zijn er mensen die niet luisteren naar de Heer, het is niet aan ons om hen te overtuigen van hun afvalligheid tegenover God. Het is de les die zij zelf moeten leren in de fouten die zei gemaakt hebben.” Mijn onbegrip over deze situatie werd alleen maar sterker. Was er dan niemand die mij een antwoord kon geven waarom dit allemaal gebeurde. “Ben je wel naar Teun toe gegaan, terwijl je vader het je verbood?” Ik staarde naar mijn schoenveters terwijl hij het vroeg. Hief mijn hoofd op en keek hem recht in zijn gezicht aan. “Ja!” De boosheid voedde mij, wat wilde hij doen? “Jacob je begrijpt toch wel dat het tegen de wil van God is als je niet doet wat je vader je gebiedt?” Ik kon alleen maar denken aan wat ik wilde, mijn beste vriend terug. God begrijpt toch wel dat je zonder vrienden niet kan. “Je vader zal erg teleurgesteld in je zijn als ik hem vertel dat je tegen zijn wil in, tóch naar Teun bent toe gegaan.” Mijn ogen werden groot. Ik kon niet geloven dat hij het aan mijn vader zou vertellen. “Maar Teun is mijn beste vriend, denkt u dat God het goed vindt als ik mijn beste vriend in de steek laat!” “Jacob je moet soms mensen laten gaan die niet bij jouw geloof passen. Teun komt wel terug als hij een goede gelovige is. Zijn ouders hebben de keuze gemaakt uit egoïsme. Daar moeten ze nu de consequenties van dragen.” Wat was er zo erg dat God de ouders, en Teun uit de kerk wilde verbannen. “Maar Teun is ziek die mag dus niet naar het ziekenhuis?” Hij stond op van de stoel en liep naar de deur, “Jacob dit gesprek is nu voorbij” opende deze en liep de gang in zonder de deur te sluiten.

    Ben zo terug – Bart

     

  • …wat het is

    De yoghurt komt stroperig uit het pak gelopen als hij het over zijn muesli giet. Het is elf uur, zijn wekker ligt verslagen op de grond naast zijn onopgemaakte bed. De batterijen op zijn nachtkastje en de zon kleurt zijn woonkamer voorjaargeel. In zijn hoofd is het herfst, misschien meer winter. Zijn ontslag hangt boven zijn hoofd als een donkergrijze wolk die op hem neer blijft regenen. Niet dat het ontslag gister was of zelfs vorige week. De strijd met de sollicitaties is al een jaar aan de gang. Met elke afwijzing wordt er een stukje van zijn menszijn afgebroken en verguist, in een enveloppe aan hem terug gezonden. De loze kreten en aanmoedigingen die hij terug krijgt op zijn brieven zijn net zo erg als de standaard e-mail die je laat weten dat “we, je helaas moeten mededelen dat je niet door bent naar de volgende ronde” of “je valt niet geheel binnen het profiel van wat wij zoeken”.
    Er is een stilte in zijn huis gevallen die door niets doorbroken lijkt te kunnen worden. Er is iets aan hem veranderd. Hij lacht nog steeds… maakt grappen en toch is er een subtiel verschil. Zijn ogen glanzen in het licht. Misschien zijn het zijn schouders, iets meer hangend dan normaal. Zelfs dat verklaart het niet. Pas als hij starend voor zijn schaaltje yoghurt met muesli zit, valt het op; hij is niet uit focus, de focus is perfect.
    Het is een beeld dat Monet of van Gogh geschilderd zou kunnen hebben. De focus ontaard zijn wezen. Geen glad beeld meer maar gefragmenteerd. Streepjes en lijntjes. Dikke klodders. De glans in zijn ogen is een veeg wit en zijn glimlach opgebouwd uit honderden lijntjes in alle mogelijke kleuren. Pas als je met je ogen knijpt, zie je weer een mens.

    Ben zo terug – Bart

  • Philia

    ‘Het is tijd’, zei de vrouw die voor mij zit. Haar handen hielden een klembord vast waarop zij haar aantekeningen van de sessie achter liet. Ik pakte de theekop van de tafel naast mij en nam de laatste slok. Alsof het allemaal was uitgekiend. ‘Ik zie je volgende week?’ zei ze met een glimlach, toen ik de deurknop in mijn handen hield en naar buiten wilde stappen. ‘Tot volgende week’ zei ik haar vraag beantwoordend! Mijn auto stond voor haar deur, de afrit kwam uit op een drukke weg midden in de binnenstad. Als ik mijn auto start zingt een piano zijn melodie. Het is vroeg in het voorjaar en de wolken zijn gebroken door de heldere witte zonnestralen. Ik draai de weg op en een ijle mannenstem valt de piano bij. Als ik de auto remmen moet voor het rode licht en stil sta te wachten draai ik het raam een stukje open. Twee jongetjes komen voorbij gefietst. Hen gelach overstemt mijn muziek. Het licht warmt mijn gezicht.
    Opeens ben ik terug. Terug in mijn tijd. Een herinnering doemt zich vol details in mijn gedachte op. We rennen langs de tenten, weten wat we gaan doen. Het vooruitzicht op een dag die onbegrensd lijkt. Vrijheid! Wij zijn een jaar of zeven. Zonder vaste taal nog. Met een klein beetje Engels, zijn jong genoeg om elkaar te begrijpen. Twee minuten kennen we elkaar en toch hebben we een band die sterk genoeg is om elke aanval te overleven. Gelijke zijn wij, eenzelfde brein. De aanval kwam, buiten mijn bewustzijn. Herkenning kan confronterend zijn. En zoals beloofd… het overleefde. Niets veranderde buiten de wereld om ons heen. Vriendschap is veranderlijk zoals een rivier meandert. Het past zich aan naar de omstandigheden.
    Een ander geluid schudt mij uit mijn mijmering. Het stoplicht is van kleur veranderd. Het is tijd om verder te gaan. De fietsende jongens hebben mij verlaten, nog voor dat ik van hun weg af kan slaan. Het neemt een paar minuten voor ik mijzelf kan dwingen terug te gaan, om de gedachte af te sluiten. Ik glimlach en laat de herinnering terug in mijn gedachte glijden.
    Het leek oneindig. Telkens als wij terugkwamen was hij daar. Maar zoals dat gaat met vriendschappen in een vakantie, intense start en een abrupt einde.
    Alsof het fragiel linnen betreft vouw ik de gedachte voorzichtig op. Ik laat de la een stukje open. Mocht het nodig zijn, kan ik er zo bijkomen.

    Ben zo terug – Bart

     

  • Ouroboros

    Een donkere bas deed de kamer trillen. Hij was opgegroeid zonder muziek. Het koste Remco het grootste deel van zijn eerste jaar om de indringende overtuigingen van zich af te schudden. Buiten het grijze leven dat zijn ouders hadden gevonden toen zij begin jaren zestig waren toe getreden tot die “commune”. Waar hij zich ook bevond de invloeden van de verdraaide werkelijkheden die hem waren voorgeschoteld bleven hem volgen. Nu was hij vrij, hoewel die vrijheid met zijn eigen verwrongen werkelijkheid kwam.
    Een lichte ruis vervormt de bas en een elektrische gitaar zette de melodie in. Het was zijn kamergenoot die hem had geholpen op deze universiteit te komen. Remco had nooit gedacht dat hij verder van de wereld, die hij vanaf zijn kindertijd had gekend, weg zou kunnen raken. Het was diezelfde jongen die een oude typmachine voor hem had opgeduikeld, hem zijn eerste biertje liet drinken en hem bekend maakte met muziek.
    ‘Jij kan goed vertellen!’ had Bast gezegd nadat Remco een verhaal over zijn leven voor de vrijheid vertelt had. Bast was kort voor Bastiaan. ‘Misschien is het een idee voor een semester creatief schrijven! Dan kun je zien of het iets voor je is.’
    ‘Waarom denk je dat ik dat kan?’ vroeg Remco.
    ‘Je kunt goed vertellen. Dat is het begin van een goed verhaal. Dan weet je hoe je spanning in een verhaal kunt houden.’ Bast observeerde zijn reactie.
    ‘Waarom heet je Bast?’ vroeg Remco hem. ‘Ik bedoel, ik weet wel waarom je zo genoemd wilt worden…’ zijn stem verstilde en begon opnieuw. ‘Je heet Bastiaan, is dat niet wie je bent?’

     Een lichte mannenstem zette, met vastberadenheid, de eerste woorden bijna fluisterende over de muziek. Het had Remco twee maanden gekost om zich uiteindelijk aan te melden voor het semester creatief schrijven. Eén van de eerste vragen in de les was: wat is je favoriete boek en waarom? De bedoeling was dat iedereen een verhaal schreef over dat favoriete boek.
    Na het eerste college was de leraar naar hem toe gekomen, had hem serieus aangekeken en gezegd dat hij zich geen zorgen hoefde te maken. “Vertel wat je vindt” had hij hem toevertrouwt “Dan komt het allemaal wel goed”.
    Het was Remco makkelijker afgegaan dan hij had verwacht. De tweede opdracht was misschien nog wel makkelijker; schrijf over je leven tot nu toe. Tot nu toe had hij steeds aan mensen moeten uitleggen waarom hij zo weinig wist van zijn leven. Het grootste obstakel bleek steeds, hoe maak je duidelijk aan mensen hoe mensen zich laten brainwashen. Het probleem kwam pas na die opdracht. Verzin iets wat ver buiten je staat.

    Het was een atmosferisch geluid dat over ging in het kraken van het stof op het vinyl. De stilte tussen de nummers. Bast floot de laatste noten van de melodie mee terwijl hij bezig was met zijn werk.
    ‘Dit lukt mij niet’ Remco had het gedacht en tegelijkertijd hardop gezegd. Vanachter zijn boek had Bast hem aangekeken. ‘Wat lukt je niet?’ hij had het boek op zijn bureau open neergelegd.
    ‘Hoe kan ik nu een verhaal schrijven over iets wat ver van mij vandaan is. De hele wereld lijkt ver bij mij vandaan.’ Remco’s gezicht vertrok. ‘Telkens als ik mijn gedachten laat gaan komt mijn moeder om de hoek en zegt “Wees alert op de wereld om je heen daar is genoeg te zien. We hebben niets aan fantasie daar kun je niet van leven.” Ik heb mijn fantasie altijd achter slot en grendel gehouden en nu moet ik opeens een verhaal schrijven?’ Bast tilde de naald van de plaat en zette hem een nummer terug. ‘Heb je wel geluisterd naar de tekst?’ vroeg hij. ‘Je moet het laten gebeuren. Er is niemand die je kan helpen iets in jezelf los te krijgen wat je altijd hebt tegen gehouden.’ Hij liep terug naar zijn boek. De boterzachte stem werd gesneden door scherpe elektrische gitaar en doffe drums. Een lied over vriendschap, de wil nieuwe dingen te proberen, de druk die je jezelf oplegt en die van de buiten wereld.
    Toen het lied was afgelopen herhaalde Bast de laatste regel.
    “Hey, no pressure”.

    Ben zo terug – Bart

  • Hand in hand

    Twee mannen lopen hand in hand door een smalle laan richting de dijk. Glimlachend loop ik hen voorbij. Het is één van die zeldzame warme dagen in het vroege voorjaar. Ik bezin mij. Daarom loop ik. Denken doe ik het beste als ik loop. En in een eindeloze vlakte van weilanden kan ik mijn gedachte alle speelruimte geven die zij nodig hebben. Er zitten veel gedachte in mijn kop die ik probeer de ruimte te geven zodat zij, als ze klaar zijn, netjes opgevouwen in de kleine laatjes van mijn brein kunnen weg worden gestopt.

    Ik loop een gedeelte van de wandeling achter de dijk. Aan de wad-kant van de dijk. In de zilte zeelucht hangen wat meeuwen. Het merendeel is neergestreken in het ondiepe water. Mijn tocht loopt tot zijn eind aan deze kant van de dijk. Een gedeelte is afgesloten, een vogelbroedplaats en natuurgebied.

    Mijn hoofd komt langzaam tot rust. Het denken kalmeert en de twee mannen komen even terug in mijn gedachte. Liever had ik er niet voorbij gelopen, had ik hen even geobserveerd. Gekeken naar de handen, hoe zij elkaar vastpakte. En hoe vast zij eigenlijk aan elkaar zaten. Het belangrijkste eigenlijk nog, waarom zij aan elkaar vastzaten? Maar ik was mij veel te bewust van de intimitijd die ik wilde bestuderen aan deze twee.

    Aan het einde van de weg staat een hek. Het is niet zo dat je er niet overheen zou kunnen klimmen, als het laag water is kan je er, als je wilt er zelfs omheen lopen. Ik loop altijd langs het hek omhoog. Er is ook een weg die schuin omhoogloopt maar ik wandel liever door het gras. Boven op de dijk staat een bankje, waar ik het flesje water uit mijn rugzak pak en ga zitten om wat te drinken. Een soort afscheidsceremonie, water bij de zee. Ik kijk nog een keer langs de horizon terwijl ik de dop dichtdraai en het opberg. Ik sta op en loop langs de schuine weg naar beneden. Besluit een gedeelte terug te lopen onder de dijk langs over de schapenroosters die tussen de hekken zijn geplaatst.

    Ik weet niet waarom, maar als mijn gedachten dreigen helder te worden, komt er poëzie in mijn hoofd opzwellen. Een gedicht van Vasalis.

    Na ongeveer een uur loop ik eindelijk iemand tegemoet. Twee iemanden zelfs, wat een drukte op een dinsdagmiddag. Als ik wat dichterbij gekomen ben zie ik het, de twee heren nog steeds hand in hand. Alsof zij elkaar nooit hebben losgelaten.

    Ben zo terug – Bart